Aangezicht

Een en ander maal maakt de Schrift ons duidelijk dat het voor de mens niet mogelijk is God rechtstreeks (aan) te zien. Als Mozes vraagt de heerlijkheid van de Here te mogen zien luidt Gods antwoord: ‘U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven’ (Exodus 33 vers 20). Nu werd het in Oudtestamentische tijden als een grote eer beschouwd het aangezicht van een (menselijke!) koning te zien:

met name zij (…) die het aangezicht van de koning mochten zien en een vooraanstaande positie innamen in het koninkrijk (Esther 1 vers 14)

En uit de stad nam hij (Nebuzaradan) een hoveling mee die over de strijdbare mannen aangesteld was, en zeven mannen uit degenen die het aangezicht van de koning mochten zien, (Jeremia 52 vers 25)

Als dat al zo is, wat zal het dan bijzonder zijn Gods aangezicht te mogen zien. We weten van David dat hij daar hevig naar verlangde:

Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen? (Psalm 42 vers 3)

Maar dan: ondanks het woord van God aan Mozes uit Exodus 33 over het niet kunnen zien van Gods aangezicht, lezen we een en andermaal dat God met Mozes sprak van aangezicht tot aangezicht:

De Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals een man met zijn vriend spreekt. (Exodus 33 vers 11)

6 Hij (JHWH) zei:

Luister toch naar Mijn woorden!

Als iemand onder u een profeet is,

maak Ik, de Here, Mij door een visioen aan hem bekend,

spreek Ik met hem door een droom.

7 Maar zo doe Ik niet tegenover Mijn dienaar Mozes,

die in Mijn hele huis trouw is,

8 met hem spreek Ik van mond tot mond, ja, zichtbaar, en niet in raadsels.

Hij aanschouwt de gestalte van de Here. (Numeri 12 vers 6-8)

(…) er is in Israël geen profeet meer opgestaan zoals Mozes, die de Here kende van aangezicht tot aangezicht (Deuteronomium 34 vers 7)

Hier blijkt uit dat het zien van God niet altijd een gelijk effect heeft; er is een verschil tussen het zien in een droom, het zien in een visioen en het zien van aangezicht tot aangezicht. We moeten ook de zondigheid van elk mens in rekening brengen. Jesaja roept ‘Ik verga’, en wijt dat aan het feit dat hij als een onrein mens de heilige God ziet (Jesaja 6 vers 5). God voorziet vervolgens in het probleem door Jesaja te heiligen met een gloeiende kool van het altaar. God past Zich dus aan of God voorziet. Dat wil zeggen dat Hij middelen beschikbaar stelt ten behoeve van het contact tussen Hem en de mens. Toegegeven, dit klinkt nogal nuchter. Maar heeft God Zich in Jezus Christus niet aan de mens aangepast (zonder de zonde)? En heeft God door middel van het kruis op Golgotha niet voorzien in het middel om voor Hem te kunnen bestaan – het bloed van de Here Jezus?

Dan is er nog de glans op het gezicht van Mozes, zoals beschreven in Exodus 34 vers 29-35. Waar komt die vandaan? Het heeft niet zozeer te maken met zijn omgang met God. Als dat het geval was zou de glans er bijvoorbeeld na de ontmoeting bij de brandende braamstruik al geweest zijn. Nee, de glans verschijnt pas als hij Gods heerlijkheid heeft gezien. Het is ook niet zomaar een (hinderlijk?) bijverschijnsel. Immers, duidelijk blijkt dat de glans op het gezicht van Mozes ook dient om zijn gezag als representant van God te bevestigen. Als Mozes tot de Israëlieten spreekt, doet hij de doek af. Is hij klaar met spreken, legt hij de doek weer over zijn gezicht. Gaat hij de tent der samenkomst in om met God te spreken, mag de doek weer af. Bijzonder is ook de reactie van de Israëlieten. Als God verschijnt vrezen ze voor hun leven, en terecht (Exodus 33 vers 20). Als ze zien dat Mozes’ gezicht glanst, worden ze eveneens bang en vluchten van hem weg! (Exodus 34 vers 5-7).

Ezechiël

Het visioen van Ezechiël (H1) is indrukwekkend. Wie het leest ziet allerlei beelden voor zijn geestesoog passeren zonder echt te begrijpen wat er wordt bedoeld. Ja, er zijn vele beschouwingen geschreven over Gods troonwagen. En ongetwijfeld bevatten die rake typeringen en waardevolle verklaringen. Maar wie de manier waarop Ezechiël het beschrijft tot zich laat doordringen, ziet meteen het probleem. Hij probeert het zo duidelijk mogelijk te maken, maar komt niet verder dan vergelijkingen:

  • iets als de schittering van edelmetaal
  • als de voetzolen van een kalf
  • als de schittering van gepolijst koper
  • leek op het gezicht van een mens
  • was als brandende kolen in het vuur
  • als het uiterlijk van fakkels
  • als de schittering van een turkoois
  • alsof er een wiel midden in een ander wiel zat
  • iets wat leek op een gewelf
  • als de schittering van ontzagwekkend ijskristal
  • als het bruisen van machtige wateren
  • als de stem van de Almachtige
  • als het geluid van een gedruis
  • als het geluid van een leger
  • iets met het uiterlijk van een saffiersteen
  • iets wat leek op een troon
  • iets wat leek op een mens
  • iets als de schittering van edelmetaal
  • iets als het uiterlijk van vuur

In Openbaring komen we dezelfde manier van beschrijven tegen. Ook Johannes drukt zich vaak uit met vergelijkingen. De beschrijving van Ezechiël valt in twee delen uiteen. Dat hangt samen met het door hem waargenomen gewelf. Beneden dat gewelf ziet hij vier levende wezens en vier wielen. Boven het gewelf een troon, en Iemand Die leek op een mens.

We zien Ezechiëls ogen als het ware langzaam van onderaf naar boven gaan. Eerst de vier levende wezens, dan de wielen, en de manier waarop ze zich gedroegen. Vervolgens ziet hij het gewelf. Nog hoger gaat het en daar ontmoet zijn blik ‘de verschijning van de gedaante van de heerlijkheid van de Here’. Waren er vele elementen in het visioen dat meer was dan een mens kan verdragen, bij het zien van de heerlijkheid van de Here ‘wierp ik mij met mijn gezicht ter aarde’.

Het visioen begint

Stormwind, wolk en vuur zijn verschijnselen die bij het verschijnen van God horen. Ezechiël ziet het, we vinden het ook in Psalm 18 vers 8-16 en Habakuk 3 vers 13-15.

4 Toen zag ik, en zie, een stormwind kwam uit het noorden, een grote wolk, flitsend vuur en een lichtglans eromheen. En uit het midden ervan kwam iets als de schittering van edelmetaal, uit het midden van het vuur.

5 Uit het midden daarvan kwam een gedaante van vier levende wezens. (Ezechiël 1 vers 4-5)

Wat zag Ezechiël nog meer?

De vier levende wezens

Lichaamsbouw

Ze zagen er uit als een mens. Ieder afzonderlijk had vier gezichten. Ieder afzonderlijk had vier vleugels. Ieder had er twee die hun lichamen van voren bedekten, en ieder had er twee die hun lichamen van achteren bedekten. Hun voeten waren rechte voeten. Hun voetzolen waren als de voetzolen van een kalf. Aan hun vier zijden, onder hun vleugels, waren mensenhanden. Hun hoofden hadden vier gezichten: van een mens, van de kop van een leeuw, van de kop van een rund, en van de kop van een arend.

Uiterlijk

Hun uiterlijk was als brandende kolen in het vuur, als het uiterlijk van fakkels. Dat vuur ging heen en weer tussen de levende wezens. Het vuur had lichtglans en uit het vuur schoot een bliksem. Hun voetzolen glinsterden als de schittering van gepolijst koper.

Houding

Hun vleugels raakten elkaar. Hun gezichten en hun vleugels waren naar boven uitgestrekt. Ieder had twee vleugels die elkaar raakten, en ieder had twee vleugels die hun lichaam bedekten. Onder het gewelf stonden hun vleugels recht naar elkaar toe. Als zij stilstonden, lieten zij hun vleugels hangen.

Beweging

Zij gingen ieder recht voor zich uit. Zij draaiden zich niet om wanneer zij gingen. Vuur ging heen en weer tussen de levende wezens. De levende wezens schoten heen en weer als een bliksemschicht. Waar de Geest heen wilde gaan, daarheen gingen zij. Wanneer de levende wezens gingen, gingen de wielen naast hen mee, en wanneer de levende wezens werden opgeheven van de aarde, werden ook de wielen opgeheven.

Geluid

Als zij gingen klonk het geruis van hun vleugels. Het klonk als het bruisen van machtige wateren, als de stem van de Almachtige, als het geluid van een gedruis, als het geluid van een leger.

Wielen

Positie

Op de grond naast de levende wezens, bij alle vier aan de voorkant ervan.

Bouw

Het uiterlijk van de wielen en hoe zij gemaakt waren, was als de schittering van een turkoois. Alle vier hadden dezelfde gedaante: hun uiterlijk en hun bouw waren zo, alsof er een wiel midden in een ander wiel zat. Hun velgen waren hoog en vreeswekkend. Hun velgen zaten rondom vol ogen, bij alle vier.

Beweging

Wanneer zij gingen, konden zij naar vier zijden gaan. Zij draaiden zich niet om wanneer zij gingen. Wanneer de levende wezens gingen, gingen de wielen naast hen mee, en wanneer de levende wezens werden opgeheven van de aarde, werden ook de wielen opgeheven. Wanneer de levende wezens stilstonden, stonden de wielen ook stil.

Gewelf

Positie

Het bevond zich boven de hoofden van de levende wezens; uitgespannen over de hoofden van de levende wezens

Uiterlijk

Het had de schittering van een ontzagwekkend ijskristal

Geluid

Er kwam een stem van boven het gewelf dat boven de hoofden van de vier levende wezens was.

Troon

Uiterlijk

De troon had het uiterlijk van een saffiersteen

Op de troon

Uiterlijk

Iets wat leek op een mens.

Hij had de schittering van edelmetaal, rondom van binnen als het uiterlijk van vuur.

(Ezechiël meent een deel van het lichaam van die Mens te kunnen onderscheiden), want:

Het (lichaam?) was omgeven door iets als het uiterlijk van vuur met een lichtglans eromheen. Die lichtglans leek op een regenboog.

Conclusie: Dat Wat (of beter: Hij Die) op de troon zichtbaar was, was de verschijning van de gedaante van de heerlijkheid van de Here.

Betekenis

Ezechiël werd geroepen om te dienen als Gods profeet in Babel. Hij bevond zich in gevangenschap, maar dat verhinderde niet dat de hemel zich opende en hij de heerlijkheid van God kon zien.

Hij zag Gods voorzienigheid (vers 1-21). Het visioen laat zien hoe God werkt in zijn wereld. Wat voor ons een storm lijkt, is het werktuig van zijn voorzienigheid: het raderwerk draaiend binnen de raderen en de levende wezens heen en weer flitsend als de bliksem. Voor ons is het teveel om te begrijpen, maar voor God is het niet te veel om te besturen.

En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn. (Romeinen 8:28)

Hij zag Gods troon (vers 22-27). Ver boven de stormwind, de raderen, de wezens en het uitspansel (gewelf) staat Gods troon die heerst over alles en allen. Het leek alsof Nebukadnezar heerste over alles, maar God zat nog steeds op zijn troon. Als u weer eens het hoofd moet bieden aan een storm, kijk dan ver genoeg omhoog om Gods verheven troon te zien.

De Here troont als koning in eeuwigheid (Psalm 29:10).

Hij zag de regenboog (vers 28). Gewoonlijk zie je de regenboog als de bui over is, en bovendien zie je dan slechts een boog. Ezechiël zag de regenboog tijdens het onweer, en die boog omvatte de gehele troon! Als symbool van Gods genade verzekert de regenboog ons ervan dat de Heer bij ons is en ons niet zal verlaten, en in het bijzonder niet als we door noodweer heen moeten.

Uit: Warren Wiersbe – Elk hoofdstuk apart

Invloed vanuit heidendom?

De inhoud van de Bijbel wordt vaak met geschriften uit andere culturen vergeleken. Het resultaat van zo’n vergelijk valt niet zelden uit in het nadeel van de Bijbel. Men beweert dan dat de Bijbelschrijvers iets hebben overgenomen uit teksten van omliggende beschavingen. De geschiedenis van de ark van Noach bijvoorbeeld is dan niet de oudste weergave, bevindt zich dus niet het dichtst bij de oorsprong, en is derhalve schatplichtig aan buitenbijbelse literatuur. Dit speelt ook bij het visioen van Ezechiël. De ware weergave van deze geestelijke werkelijkheid vinden we hier in de Schrift. Al het andere is afgeleide, verbastering.

Wat is er aan de hand? Zoals we lazen bij Wiersbe laat het visioen ons zien hoe God de schepping bestuurt. De vier levende wezens zijn cherubs, die we ook vinden in Openbaring 4, daar dieren genoemd. Ze vormen de top van de engelenhiërarchie. Ze dienen voor de troon en worden uitgezonden om dienstbaar te zijn aan alles en iedereen van wie God oordeelt dat hulp nodig is (Hebreeën 1 vers 14). Het is aan de cherubs te zien. Mens, leeuw, rund en arend vormen de essentie van de schepping. God schiep de vogels, de wilde dieren, het vee en de mens. Anders gezegd, God schakelt indien nodig de gehele schepping in om Zijn doelen te bereiken. Bovendien wijzen ze heen naar de Here Jezus, die – zoals het in Openbaring 19 staat  – ‘Koning der koningen en Here der heren’ is. Bovendien schildert Mattheus Hem als de Koning (de leeuw), Markus als de dienstknecht (het rund), Lukas als de mens (Zoon des Mensen) en Johannes als de adelaar (Hij die uit de hemel neerdaalde).

Er is echter een persoon die dit alles weet, en er tandenknarsend van afgunst naar kijkt: satan. Híj wil degene zijn die boven het gewelf op de troon zit (Jesaja 14 vers 12-15). Dat zal echter nooit gebeuren. En dus blijft hem over – zoals zo vaak – dat hij zich moet behelpen met imitaties. Anders gezegd, hij aapt God na.

De in het visioen zichtbare vier verschijningsvormen van de cherubs zijn figuurlijk bedoeld. Het is aan ons mensen, de betekenis ervan te doorgronden. Het gaat er uiteraard niet om de cherubs in het middelpunt van de belangstelling te plaatsen. Hun gecombineerde eigenschappen wijzen op Degene Die op de troon zit, namelijk Hij Die alwetend en almachtig is. Niet voor niets staat er dat zij ‘hun gezichten en hun vleugels naar boven hadden uitgestrekt’ (Ezechiël 1 vers 11). Zo wijzen de vier evangelisten op de gezamenlijke eigenschappen van de Zoon van God, onze Here Jezus Christus.

Satan weet echter dat de meeste mensen erg gecharmeerd zijn van uiterlijk vertoon. En daarom presenteerde hij de viervoudige betekenis van de dienstbaarheid van de cherubs als afgodsbeelden. Boze geesten verleiden de mensen deze beelden te aanbidden, en hen zo te overheersen. Immers, als de mens bang is zoekt hij hulp. Bij God? Soms. Maar meestal bij de afgoden. Zegen over een goede oogst, overwinning in oorlogstijd, persoonlijk welbevinden, en wat niet al. Men buigt zich voor de afgod, aanbidt hem, en brengt allerlei offers (tot kleine kinderen aan toe!). Zo ontstond een uitgebreide, wereldwijde afgoderij.

We zien meteen wat het gevolg is van dit alles. In plaats van ons tot God te wenden, kloppen we aan bij beelden die de cherubs (die de troon van God ondersteunen) moeten voorstellen. Voorbeelden:

Mens De oude Grieken vereerden Apollo als god van de zon, muziek, genezing en profetie.
Vee Israël aanbad beelden van kalveren, Kanaänieten en Foeniciërs hadden beelden van stieren en kalveren (onderdeel van de Baäl-cultus).
Wilde dieren Wilde dieren zoals leeuwen en slangen verschijnen vaak in Mithraïsche afbeeldingen. De cultus is van oorsprong Perzisch, maar werd populair in het Romeinse rijk, vooral onder soldaten.
Vogels De Germanen en de Vikingen gaven vogels als de adelaar en de raaf een prominente plaats in hun cultus.

Geen wonder dat God ons daarom voorhoudt dat Hij Zijn eer niet aan een ander geeft.

Ik ben de Here – dat is Mijn Naam; Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, evenmin Mijn lof aan de afgodsbeelden. (Jesaja 42 vers 8)

Om in termen van het visioen te spreken: het adres van alle lof en eer bevindt zich boven het gewelf. De mens oordeelt dat iets van beneden het gewelf een betere bestemming is. Dat is de essentie van afgoderij. We passeren God, negeren Hem zelfs. Het is daarom niets minder dan God de eer ontroven. Kunnen we ons iets ergers voorstellen? God wil gebeden zijn, bij Hem moeten we aankloppen (Mattheüs 7, vers 8; Filippi 4 vers 19). De demonen hebben de mens echter wijsgemaakt (1 Timotheus 4 vers 1) dat we ons tot de namaak-cherubs moeten wenden. Terecht laat God Zich zeer laatdunkend uit over deze ‘goden’. Hij spreekt over nietigheden, ijdelheden, gruwelen, verfoeiselen en drekgoden. Ook laat God Zich op diverse plaatsen sarcastisch uit over afgodsbeelden en hen die ze maken en aanbidden (Psalm 115 vers 4-8; Psalm 135 vers 15-17; Jesaja 44 vers 9-20). Helaas zijn afgoden en hun dienst niet alleen een zaak van lang geleden, het speelt nog steeds. Johannes waarschuwt daarom met klem:

Lieve kinderen, wees op uw hoede voor de afgoden. (1 Johannes 5 vers 21)

Voor de goede verstaander is wel duidelijk wat hier bedoeld wordt. Wie hulp verwacht uit een andere bron dan God, wie zich uitslooft voor andere grootheden dan God, kortom wie God negeert en passeert, die dient een afgod. En dan hebben we het nog niet eens over toekomstige afgoderij: het aanbidden van opperdemon satan in de persoon van de antichrist.

Afgoderij te Jeruzalem

De troonwagen van God speelt een belangrijke rol in de boodschap die Ezechiël moet doorgeven. Voor alle duidelijkheid: we hebben het hier over de heerlijkheid van God. Ezechiël is onze getuige:

Het was de verschijning van de gedaante van de heerlijkheid van de Here. Toen ik dat zag, wierp ik mij met mijn gezicht ter aarde (…) (Ezechiël 1 vers 28)

Deze heerlijkheid ‘woonde’ sinds de tijd van Salomo in het Heilige der Heiligen.

De Here zei tegen hem (Salomo): Ik heb uw gebed en uw smeekbede gehoord, die u voor Mijn aangezicht gesmeekt hebt. Ik heb dit huis dat u gebouwd hebt, geheiligd om Mijn Naam daar tot in eeuwigheid te vestigen. Alle dagen zullen Mijn ogen en Mijn hart daar zijn. (1 Koningen 9 vers 3)

Dat nu gaat veranderen – het ’tot in eeuwigheid’ wordt onderbroken. Ezechiël krijgt het allemaal te zien. In een visioen wordt hij daartoe vanuit Babel verplaatst naar de tempel te Jeruzalem:

3 Toen hief de Geest mij op tussen de aarde en de hemel en in visioenen van God bracht Hij mij naar Jeruzalem (…)

4 En zie, daar was de heerlijkheid van de God van Israël, overeenkomstig de verschijning die ik in de vallei gezien had. (Ezechiël 8 vers 3 en 4)

Ezechiël krijgt als het ware een rondleiding. Op verschillende plaatsen in het tempelcomplex ziet hij dat niet de God van Israël wordt aanbeden, maar dat er Gode onterende afgoderij plaatsvindt (let wel: in de tempel!). Ezechiël ziet achtereenvolgens oudsten, vrouwen en priesters bezig met hun verderfelijk bedrijf. Genoemd worden het knielen voor ‘het afgodsbeeld dat naijver opwekt’, het dienen van ‘kruipend gedierte en beesten’, het ‘bewenen van Tammuz’ en ‘de verering van de zon’ 1). Behalve de handelingen op zich had men de tempel zelf ook aangetast. Er stond een afgodsbeeld en op muren waren allerlei afgodische afbeeldingen aangebracht. Het absolute dieptepunt werd gevormd door vijfentwintig priesters die hun rug naar de tempel hadden gekeerd. Een symbolische positie, die alles zegt.

De heerlijkheid van God vertrekt

Het is tekenend voor het grote geduld van God dat gedurende bovengenoemde gruwelen Gods heerlijkheid nog steeds aanwezig was. We lazen immers dat ‘daar de heerlijkheid van de God van Israël was’ (Ezechiël 8 vers 4). Maar dat zou veranderen. Het oordeel van God bestond namelijk in twee zaken:

  1. Het vertrek van Gods heerlijkheid;
  2. De verwoesting van Jeruzalem en de tempel, alsmede de dood of wegvoering van talloze zondaars.

Van beide was Ezechiël getuige. Gezien ons onderwerp beperk ik me tot punt 1. God trekt Zich terug. Hij doet dat in een aantal stappen. Maar eerst: waarom?

  • Israël doet grote gruweldaden: het was door en door afgodisch geworden (Ezechiël 8 vers 6);
  • Het land is vol bloed: dat wil zeggen dat in het land het recht van de sterkste heerste (Ezechiël 8 vers 17);
  • Wijdverbreide corruptie: de stad was vol buiging van het recht (Ezechiël 9 vers 9).

Het is daarmee onvermijdelijk geworden – God zegt: ‘zodat Ik ver wegga van Mijn heiligdom’ (Ezechiël 8 vers 6).

Volgens Exodus 25 vers 22 en Numeri 7 vers 89 bevond de heerlijkheid van God Zich in het Heilige der Heiligen boven en tussen de cherubs op de ark van het verbond. Het eerste wat Ezechiël te zien krijgt aangaande Gods vertrek is de plaats waar ‘de heerlijkheid van de God van Israël’ zich inmiddels bevond. Deze stond bij de ingang van de poort van de binnenste voorhof die naar het noorden gekeerd is (Ezechiël 8 vers 3 en 4). De heerlijkheid van God had zich dus verheven van boven de cherubs in het Heilige der Heiligen en was naar de binnenste voorhof gegaan. Laten we dat stap 1 noemen.

Stap 2:

De heerlijkheid van God ging vervolgens naar de drempel van het huis (Ezechiël 9 vers 3). Dit ging gepaard met indrukwekkende visuele verschijnselen, licht en geluid:

  • het huis werd vervuld met de wolk (vergelijk 1 Koningen 8 vers 10);
  • de voorhof was vol van de lichtglans van de heerlijkheid van de Here;
  • Het geluid van de vleugels van de cherubs was tot in de buitenste voorhof te horen (Ezechiël 10 vers 4-5).

Stap 3:

Vervolgens ging Gods heerlijkheid van de drempel naar Zijn plaats boven de cherubs (die Ezechiel eerder in zijn eerste visioen had gezien) om Zich samen met hen naar de ingang van de Oostpoort van de tempel te verplaatsen. Dit markeerde bovendien het begin van het vertrek van de aarde. (Ezechiël 10 vers 18-19)

Stap 4:

Toen steeg de heerlijkheid van de Here op uit het midden van de stad en bleef op de berg staan die ten oosten van de stad lag (Ezechiël 11 vers 23). ‘Uit het midden van de stad’ is de plek waar het tempelcomplex stond. De berg ten oosten van de stad is de Olijfberg, vanwaar eeuwen later de heerlijkheid van God in de Persoon van de Here Jezus opnieuw de aarde verliet. De heerlijkheid van God ging weg van de aarde, zoals Ezechiël al eerder te verstaan had gekregen: ‘ver van Mijn heiligdom’ (Ezechiël 8 vers 6).

De heerlijkheid van God is vanaf dit moment dus niet langer op aarde. Als later – in de tijd van Nehemia – een tweede tempel wordt gebouwd, blijft het Heilige der Heiligen leeg. De ark van het verbond was verdwenen en zou nooit meer worden teruggevonden (Jeremia 3 vers 16). Toen de Here Jezus op aarde was gold hetzelfde voor de Tempel van Herodes: de goddelijke Bewoner was afwezig, ondanks alle pracht en praal. De heerlijkheid van God zal in de verre toekomst wel terugkeren. Ook dat heeft Ezechiël mogen zien:

1 Daarop leidde Hij mij naar de poort, de poort die naar het oosten gekeerd was.

2 En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit de richting van het oosten, en Zijn geluid was als het bruisen van machtige wateren, en de aarde werd verlicht vanwege Zijn heerlijkheid.

3 En de aanblik van het visioen dat ik zag, was als het visioen dat ik gezien had (…) Het waren visioenen als het visioen dat ik aan de rivier de Kebar gezien had. Toen wierp ik mij met het gezicht ter aarde.

4 En de heerlijkheid van de Here kwam het huis binnen via de poort die op het oosten uitzag.

5 Toen hief de Geest mij op en bracht mij in de binnenste voorhof. En zie, de heerlijkheid van de Here had het huis vervuld. (Ezechiel 43 vers 1-5)

Deze terugkeer zal plaatsvinden na de Grote Verdrukking, aan het begin van de Duizendjarig Rijk, als de tempel herbouwd is.

Diep onder de indruk

We hebben gezien hoe God Zich aan de mens toont. Het gaat gepaard met heftige natuurverschijnselen: storm, vuur, rook. Soms is er alleen een stem hoorbaar, maar ook manifesteert God Zich als een man, of als de Engel van de Heer. In alle gevallen blijkt de mens zeer onder de indruk te zijn, ja zelfs geneigd tot wegvluchten. Men valt op het gezicht, vreest te zullen sterven. Ook in het Nieuwe Testament vinden we dergelijke reacties. Als bijvoorbeeld Petrus iets van de heerlijkheid van de Here Jezus ziet, reageert hij zoals alle anderen die iets van God zagen:

Toen Simon Petrus dat (de wonderbaarlijke visvangst) zag, viel hij neer voor de knieën van Jezus en zei: Here, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens. (Lukas 5 vers 8)

Heel het Nieuwe Testament getuigt ervan dat de Here Jezus God is. Zelf wond Hij er ook geen doekjes om: lees bijvoorbeeld Johannes 8 vers 12-59. Des te schrijnender is het dat de eerbied die wij Hem verschuldigd zijn niet of nauwelijks in onze houding en ons spreken tot uiting komt. Vele gelovigen spreken over de Here Jezus alsof Hij de buurman is. Het is Jezus voor, en Jezus na. En dat terwijl Paulus duidelijk maakt dat het nota bene de Heilige Geest is Die de gelovige geïnspireerd doet spreken over Jezus ‘Die Heer’ is (1 Korinte 12 vers 3). In het volgende artikel zullen we dan ook zien dat de Here Jezus evenveel eerbied en respect toekomt als de God van het Oude Testament.


 

1) A.C.Gaebelein meldt het volgende:

Het vereren van de zon en vleselijke lusten gaan vaak samen, ook in onze tijd. Enkele maanden voordat de Eerste Wereldoorlog begon, werd een groot zonnefeest gehouden in Parijs. Duizenden mensen deden eraan mee. Met speciale liederen en dansen werd de zon vereerd, terwijl men zich in de nachten overgaf aan onzedelijkheid. Zij hebben hun oren van de waarheid afgewend en keren zich tot fabels (1 Timotheus 4 vers 1-2).

In Israël was onzedelijk gedrag een groot kwaad geworden. Lees bijvoorbeeld Jeremia 2.