Contact
De Bijbel vertelt ons over verschillende manieren waarop de Here contact met mensen maakt. God verschijnt, dat wil zeggen Hij maakt Zich zichtbaar, in een of andere vorm. Dat gaat dan in de alledaagse realiteit, maar dikwijls ook middels een visioen of in een droom. Vaak lezen we ook alleen dat God spreekt. Er is dan een stem hoorbaar zonder dat de aangesprokene iets of iemand ziet. Als we lezen dat ‘het Woord tot iemand kwam’, mogen we wellicht aan een combinatie van verschijnen en spreken denken. Hoe dit ook zij, in alle openbaringen schikt God Zich naar de mens, en wel zo, dat de mens de boodschap kan verstaan en begrijpen. We gaan enkele voorbeelden langs, zonder te pretenderen te doorzien ‘hoe het zit’.
Mozes
In Exodus 33 vraagt Mozes Gods heerlijkheid te mogen zien. Dat is geen zaak van platte nieuwsgierigheid, maar het uiten van behoefte aan zekerheid. God onderkent het zuivere motief van Mozes’ vraag en stemt toe. Iets van Gods heerlijkheid zal Mozes mogen zien, en wel Gods goedheid, die tot uiting komt in Zijn genade en barmhartigheid.
18 Toen zei Mozes: Toon mij toch Uw heerlijkheid!
19 Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van de Here uitroepen, maar Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal. (Exodus 33 vers 18-19)
Duidelijk is echter dat Gods heerlijkheid immens is, ja zelfs dodelijk voor de mens:
Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven. (Exodus 33 vers 20, zie ook 1 Timotheüs 6 vers 16)
En dus neemt God maatregelen om tegemoet te kunnen komen aan Mozes’ vraag. Maatregelen die zijn bedoeld om Mozes te beschermen. Deze bescherming is bij alle verschijningen van God actief. God gaat voorzichtig te werk, past Zich aan.
Samuël
Een mooi voorbeeld zien we in de roeping van Samuël.
En de jonge Samuël diende de Here onder toezicht van Eli. Het woord van de Here was schaars in die dagen; er kwam geen visioen openbaar. (1 Samuël 3 vers 1)
Allereerst: Wat is de situatie? Het verhaal van Eli en zijn beide zonen Hofni en Pinehas is berucht. Beide zonen maakten er een puinhoop van, en vader Eli keek de andere kant op. Gevolg: de ‘communicatie van bovenaf’ was nagenoeg stilgevallen. Er zou een nieuw tijdperk aanbreken. Niet langer zou God tot het volk spreken door middel van priesters (zie daarvoor Exodus 25 vers 22). Die verantwoordelijkheid kwam bij profeten te liggen, te beginnen bij Samuël. Het begon allemaal met diens roeping.
Dan: Waar was de slaapplaats van Samuël? Niet waar Eli lag. Het ‘ga weer terug’ suggereert enige afstand. Sommige uitleggers stellen een plek binnen de voorhoof voor, of – zoals de kanttekeningen van de Statenvertaling aangeven: ‘Dat is, in een van de kamertjes nabij of omtrent den tabernakel, want de tempel was in dezen tijd nog niet gebouwd’. Het is uitgesloten dat Samuël in de nabijheid van de ark sliep, want die stond in het Heilige der Heiligen. Driemaal dacht de jongeman dat het Eli was – hij (her) kende de stem van God nog niet. Pas bij de derde keer drong tot Eli door wat er aan de hand was.
Toen riep de Here Samuël opnieuw, voor de derde keer, en hij stond op, ging naar Eli en zei: Zie, hier ben ik, want u hebt mij geroepen. Toen begreep Eli dat de Here de jongen riep. (1 Samuël 3 vers 8)
Nu bleek dat Eli wel degelijk van de dingen van God wist. Hij kon dan ook exact aangeven wat Samuël te doen stond.
Daarom zei Eli tegen Samuël: Ga weer terug en ga liggen. Wanneer het gebeurt dat Hij je roept, moet je zeggen: Spreek, Here, want Uw dienaar luistert. Toen ging Samuël weer terug en ging op zijn slaapplaats liggen. (1 Samuël 3 vers 9)
Een aantal zaken aangaande de ark van het verbond vragen enige verduidelijking:
| De ark was het heiligste object in Israëls eredienst. Ze was het teken van het verbond tussen God en Zijn volk. Ze gold tevens als de troon van de Here van de legermachten, dat wil zeggen, een hemelse Koning in het midden van Zijn volk.
In de ark lagen de stenen tafelen met daarop de wet (1 Koningen 8 vers 9). De wet was het fundament onder de regering van God. Dit fundament was gebouwd met gerechtigheid en orde. Bovenop de ark lag het verzoendeksel (Exodus 25 vers 17), ook wel de troon van de genade genoemd. Op Grote Verzoendag werd hierop bloed gesprenkeld, ten teken van verzoening op grond van het offer. Zo was er een prachtige verhouding tussen Gods heiligheid – de wet in de ark – en Gods genade – het bloed op het deksel. Daarenboven functioneerde het deksel als troon van waaraf God sprak, meer nauwkeurig: vanuit de ruimte tussen de cherubs (Exodus 25 vers 22; Numeri 7 vers 89). Cherubs overschaduwen het deksel met vleugels (Exodus 37 vers 6–9). Ze symboliseren de goddelijke heerlijkheid of mogelijk zelfs de aanwezigheid van God Zelf. De ark was dus niet alleen een symbool, maar een plek van waar God Zich daadwerkelijk openbaarde. |
En dus, God riep Samuël voor de vierde keer. Conform de aanwijzing van Eli reageerde hij nu door te antwoorden:
Toen kwam de Here en bleef daar staan; en Hij riep zoals de andere keren: Samuël, Samuël! En Samuël zei: Spreek, want Uw dienaar luistert. (1 Samuël 3 vers 10)
Maar wat een wonder vond nu plaats! Er staat: ‘Toen kwam de Here en bleef daar staan’. Je ziet het voor je. Samuël ligt te bed, en dan komt Iemand naast zijn sponde staan. Ja, het was een visioen. Maar de gang van zaken was daarom niet minder indrukwekkend, gezien Samuëls reactie:
Samuël nu bleef tot aan de morgen liggen; toen deed hij de deuren van het huis van de Here open. Samuël was bevreesd dit visioen aan Eli te vertellen. (1 Samuël 3 vers 15)
Voor het eerst in zijn nog jonge leven was God hem verschenen en had tot hem gesproken. Het zou nog vele malen gebeuren:
19 En Samuël werd groot. De Here was met hem en liet niet een van al Zijn woorden onvervuld.
20 En heel Israël, van Dan tot Berseba toe, erkende dat Samuël aangesteld was tot profeet van de Here. (1 Samuël 3 vers 19-20)
Het leven van Samuël wordt getekend door een regelmatig contact met de Here, Die voornamelijk ‘tot hem sprak’. Vraag blijft hoe de Here aan hem verscheen. Wat heeft Samuël gezien? ‘Toen kwam de Here en bleef daar staan’, geeft mijn inziens geen ruimte dan voor deze ene conclusie: Samuël zag een Man.
Abraham
Volgens Jozua 24 vers 2 woonde Abraham in Mesopotamië, een heidens land, tussen heidenen en diende hij heidense goden. Het was daar dat de God der heerlijkheid aan hem verscheen (Handelingen 7 vers 2). Het verslag aangaande die ontmoeting is heel summier. Het lijkt me echter aannemelijk dat God rustig de tijd heeft genomen om Abraham op zijn gemak te stellen, en hem uit de doeken te doen wat de Here met hem van plan was:
De Here nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. (Genesis 12 vers 1)
Als we de geschiedenissen uit Genesis 12 tot en met 22 lezen treffen we een lange reeks ontmoetingen en verschijningen aan. Ook (b)lijkt God dikwijls tot Abraham te spreken, zonder dat daar een verschijning mee gepaard gaat. We vinden aankondigingen als ‘de Here verscheen aan Abraham’, ‘de Here zei tegen Abraham’, ‘het woord van de Here kwam tot hem in een visioen’ en ‘de Engel van de Here riep tot hem’. Al deze gebeurtenissen zullen zeer indrukwekkend zijn geweest. Gevolg van deze omgang was dat Abraham God beter leerde kennen, zozeer zelfs dat hij Gods stem herkende, zonder Hem te zien. Illustratief voor deze gewenning is de volgende geschiedenis:
1 Daarna verscheen de Here aan hem bij de eiken van Mamre, toen hij in de ingang van de tent zat en de dag heet werd.
2 Hij sloeg zijn ogen op, en keek, en zie, er stonden drie mannen voor hem. Toen hij hen zag, liep hij hun snel uit de ingang van de tent tegemoet en boog zich ter aarde. (Genesis 18 vers 1-2)
De Here verschijnt aan Abraham, samen met twee engelen, zegt de Bijbeltekst. Nu blijkt dat Abraham de Here kent en herkent. Er is geen sprake van schrik, laat staan van angst. Hij loopt gehaast naar het drietal toe, en doet het enig juiste: hij buigt voor de Here en bewijst Hem eer.
En hij zei: Mijn heer, als ik nu genade gevonden heb in uw ogen, ga dan uw dienaar toch niet voorbij. (Genesis 18 vers 3)
Abraham weet dat het wel heel bijzonder is wat hier gebeurt. Eigenlijk kan het niet – een heilig God en een zondig mens. Hij beseft dat terdege, en gaat er vanuit dat het de gewoonste zaak van de wereld zou zijn als God meteen verder gaat. Dat dit niet gebeurt heeft alles te maken met het geloof van Abraham. Abraham geloofde God en dat rechtvaardigde hem (Romeinen 4 vers 3; Galaten 3 vers 6; Jakobus 2 vers 23). Jakobus voegt daar nog een wonderlijke mededeling aan toe: Abraham werd een vriend van God genoemd (vergelijk Exodus 33 vers 11; Johannes 15 vers 15). De Here gaat in op de uitnodiging van Abraham en in de momenten die volgen krijgen Abraham en Sara opnieuw te horen dat ze een zoon zullen krijgen. Het is nu niet slechts een belofte, maar ook het wanneer wordt nu genoemd: binnen een jaar.
Als de Here en de twee engelen vertrekken loopt Abraham met hen mee. Nu leren we iets over het wezen van God. Hij voert een gesprek met Zichzelf, luidop, hoorbaar voor Abraham, en voor ons opgeschreven:
De Here zei: Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen? (Genesis 18 vers 17)
Dit correspondeert met een uitspraak van God van eeuwen later:
Voorzeker, de Here Here doet niets tenzij Hij Zijn geheimenis heeft geopenbaard aan Zijn dienaren, de profeten. (Amos 3 vers 7)
De Here spreekt vervolgens over Sodom en Gomorra. Zonder het te benoemen is voor Abraham meteen duidelijk dat God Zijn oordeel over deze zondige steden zal voltrekken. De engelen lopen daarop verder naar Sodom, de Here blijft alleen achter met Abraham. Wat nu? Trekt Abraham zich terug uit eerbied voor God, of mogelijk zelfs uit angst? Als God gaat oordelen, wie kan dan bestaan? In Openbaring 20 lezen we dat de aarde en de hemel wegvluchtten voor Hem die op de Witte Troon zit. Maar Abraham vlucht niet, integendeel:
En Abraham kwam dichterbij en zei: Zult U ook de rechtvaardige tegelijk met de goddeloze wegvagen? (Genesis 18 vers 23)
En dan volgt Abrahams voorbede. Al die tijd is hij er terdege van doordrongen Wie hij tegenover zich heeft:
27 Abraham antwoordde en zei: Zie toch, ik heb het aangedurfd om tot de Here te spreken, hoewel ik stof en as ben!
30 Verder zei hij: Laat de Here toch niet in toorn ontbranden, omdat ik spreek; (…)
31 Hij zei: Zie toch, ik heb het aangedurfd om tot de Here te spreken;
32 Verder zei hij: Laat de Here toch niet in toorn ontbranden, omdat ik nog eenmaal spreek: (Genesis 18 vers 27-32)
Abraham pleit vrijmoedig voor mensen die niet eens weten dat er voor hen gebeden wordt. Wat een voorbeeld, en ook, wat een bemoediging. Voor ons, die de complete Schrift hebben ontvangen, geldt hetzelfde als voor Abraham: we mogen dichterbij komen!
Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen (= dichterbij komen!) tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip. (Hebreeën 4 vers 16)
Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan (= dichterbij komen!) in het heiligdom door het bloed van Jezus (Hebreeën 10 vers 19)
Dichterbij komen is een blijk van geloof(svertrouwen). Abraham deed het, want hij kende de Here! We zagen hierboven dat God Zich aan Mozes bekendmaakte met een kenschets van Zichzelf:
6 Here, Here, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw,
7 Die goedertierenheid blijft bewijzen aan duizenden, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft, maar Die [de schuldige] zeker niet voor onschuldig houdt (…). (Genesis 32 vers 6-7)
Deze twee verzen bevatten alles wat we nodig hebben om gerust te zijn. God heeft goede gedachten aangaande de mens, gedachten van vrede en niet van kwaad (Jeremia 29 vers 11).
Na dit alles vertrekt de Here. Hoe staat er dit keer niet bij. Bij een eerdere gelegenheid vinden we ‘Toen Hij geëindigd had met hem te spreken, voer God van Abraham op’ (Genesis 17 vers 22). Hier lezen we ‘Toen ging de Here weg, nadat Hij geëindigd had met Abraham te spreken, en Abraham keerde terug naar zijn woonplaats’ (Genesis 18 vers 33).
Het Woord kwam
Het horen van Gods stem wordt op verschillende manieren beschreven. In Genesis 12 vers 1 lezen we ‘De Here zei tegen Abram’. Even verder in vers 7 is het ‘Toen verscheen de Here aan Abram en zei’. Weer later vinden we ‘dat het woord van de Here tot Abram kwam in een visioen’ (Genesis 16 vers 16). Die laatste uitdrukking (‘Het woord van de Here kwam’) wordt meestal gebruikt als het om profeten gaat. Opmerkelijk en zeer begrijpelijk is dat het eerste wat de betrokkene hoort ‘vrees niet’ is. Zomaar vanuit het niets een stem horen kan zeer angstaanjagend zijn. Bovendien wist men in Israël van Gods heerlijkheid, die geen mens kan zien en leven. God komt de aangesprokene te hulp, door hem of haar gerust te stellen. Dit wordt ook vaak gezegd door engelen die met een boodschap naar een mens worden gestuurd.
In bijzondere gevallen lezen we niet dat de Here sprak, of dat het Woord van de Here kwam, maar dat de Engel des Heren sprak.
11 Maar de Engel van de Here riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.
12 Toen zei Hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt.
(…)
15 Daarna riep de Engel van de Here tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel.
16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de Here: (…) (Genesis 22)
In deze voorbeelden verschijnt de Engel van de Here niet, maar spreekt, rechtstreeks vanuit de hemel nog wel. Maar wie is ‘de Engel des Heren’? Sommigen menen dat het om ‘gewone engelen’ gaat, eentje zoals alle anderen. Maar dat lijkt toch te simpel. Er is reden aan te nemen dat met de Engel des Heren God Zelf wordt bedoeld. Behalve ‘Engel des Heren’ vinden we in Jesaja ‘de Engel van Zijn aangezicht’, en in Maleachi ‘de Engel van het verbond’.
In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer. (Jesaja 63 vers 9)
Wie de geschiedenissen van Israël in Egypte en al de gebeurtenissen daarna overziet, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat het volk het Beloofde land alleen dankzij God kon bereiken. Wat een rijkdom in deze tekst uit Jesaja! God zag hoe het volk in Egypte werd onderdrukt en leed letterlijk mee. Hij heeft hen bevrijd en uitgeleid uit Egypte. Waarom? Vanwege Zijn liefde en genade. Als een liefhebbende vader heeft God Zijn eerstgeborene (Exodus 4 vers 22) door de woestijn heen gedragen. De Engel van Zijn aangezicht is dezelfde als de Engel van de Here: God.
Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal. Plotseling zal naar Zijn tempel komen die Here Die u aan het zoeken bent, de Engel van het verbond, in Wie u uw vreugde vindt. Zie, Hij komt, zegt de Here van de legermachten. (Maleachi 3 vers 1)
In deze tweede tekst zien we eerst de aankondiging van de komst van Johannes de Doper. Het woord engel betekent hier: boodschapper. Vervolgens spreekt Maleachi over de Here Die plotseling naar Zijn tempel zal komen. Hij is de tweede Persoon van de Godheid, die in de gestalte van een engel verschijnt. Israël zag uit naar de komst van de Messias. Deze Messias is gekomen. Hij, de Engel van het verbond is onze Here Jezus, Die Zijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, voor velen heeft vergoten tot vergeving van zonden (Mattheüs 26 vers 28).
Wonderlijk
Als we nadenken over Gods heerlijkheid en de intensiteit daarvan verbazen we ons over Gods bereidheid de mens tegemoet te komen zonder dat die daar schade van ondervindt. Het is immers God Zelf Die de nadruk op het belang van Zijn eer legt:
Ik ben de Here – dat is Mijn Naam; Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, evenmin Mijn lof aan de afgodsbeelden. (Jesaja 42 vers 8)
God stelt Zich hier voor als de Here – Jahweh, de eeuwig Getrouwe. Deze aanduiding is maar niet een naam, het is Wie Hij werkelijk ís. Het tekstverband is zeer verhelderend. Dit vers staat namelijk temidden van profetieën. Van oudsher heeft de Here over de toekomst gesproken – het is allemaal werkelijkheid geworden. Nu spreekt Hij opnieuw – onder andere over de komende Knecht des Heren. Die profetieën zullen ook in vervulling gaan. Gods zégt dus niet alleen iets, Hij staat er ook garant voor dat het verwerkelijkt wordt. Niet alleen omdat Hij het voorzegd heeft, maar omdat Hij er Zelf zorg voor zal dragen dat het gebeurt. Hij noemt vervolgens twee zaken: eer (of: heerlijkheid) en lof. Met eer of heerlijkheid wordt verwezen naar Zijn natuur, kenmerken en kracht. Deze drie aspecten komen allemaal tot uiting in Zijn naam. Niemand anders dan God is de eeuwig Getrouwe. Niemand kan voorzeggen wat in de toekomst zal plaatsvinden. Niemand kan zorgdragen voor de vervulling van profetieën. En dus komt ook niemand de lof toe. Alleen God. Er is geen mens die is en kan wat God is en kan. Laat staan dat er afgodsbeelden bestaan die met God zijn te vergelijken. Nog sterker: God schiep de mens tot Zijn eer:
Ieder die genoemd is naar Mijn Naam, die heb Ik tot Mijn eer geschapen, die heb Ik geformeerd, ja, die heb Ik gemaakt. (Jesaja 43 vers 7)
Scheppen = iets uit niets maken; formeren = het geschapene vorm geven; maken = vervolmaken. Al degenen op wie deze drie zaken van toepassing zijn dragen daarmee Zijn naam. Ze zijn tot Gods eer geschapen, dat wil zeggen dat iedereen die hen ziet God de eer zal geven die Hem toekomt.
Voorbeeld 1: Israël is geschapen door God ‘zodat het Hem zal zijn tot een volk, tot een naam en tot lof en tot luister’ (Jeremia 13 vers 11).
Voorbeeld 2: Als de Here Jezus terugkomt wordt Hij op die dag verheerlijkt in Zijn heiligen en bewonderd in allen die geloven (2 Thessalonicenzen 1 vers 10).
En toch: Mozes kreeg te horen dat ‘hij Gods aangezicht niet kan zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven’ (Exodus 33 vers 20). Later zou Mozes het volk herinneren aan het geweldige voorrecht dat zij genoten: ‘wie is er van alle vlees, die de stem van de levende God heeft horen spreken vanuit het midden van het vuur, zoals wij, en in leven is gebleven?’ (Deuteronomium 5 vers 26). God past Zich aan, zodat het onmogelijke toch mogelijk wordt. Hij verschijnt daartoe vaak in de gedaante van een Engel, en soms ook als een man (denk aan gebeurtenissen in het leven van Abraham, Gideon en Samuël).
Aanraking
De verschijning van Gods heerlijkheid wordt verhuld als God Zich aan de mens toont. We hebben een aantal voorbeelden bekeken. De werkelijk ervaren indruk van de betrokkenen kunnen we niet navoelen; het moet een rollercoaster van gevoelens en emoties zijn geweest. Een nog niet besproken ervaring is de aanraking. En dan niet in geestelijke zin, het gaat om echt fysiek contact.
God raakte Jakobs heup aan en maakte hem kreupel
25 En toen de Man zag dat Hij hem niet kon overwinnen, raakte Hij zijn heupgewricht aan, zodat het heupgewricht van Jakob ontwricht raakte toen Hij met hem worstelde.
30 En Jakob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered. (Genesis 32 vers 25, 30)
Op een andere plaats staat: ‘Hij streed met de Engel en overwon’ (Hosea 12 vers 5). Jakobs leven wordt gekenmerkt door een voortdurende afwisseling van vertrouwen op God of vertrouwen op eigen kracht, eigen sluwheid. Daarmee is hij een beeld van de meeste gelovigen. Ook wij bewegen ons voortdurend heen en weer tussen Godsvertrouwen en zelfvertrouwen. Zelfs in dit gevecht (met God!) blijft Jakob op eigen kracht vertrouwen. Pas als ‘de Man’ hem kreupel maakt, geeft hij zich werkelijk over aan Gods genade. Jakob was vermoedelijk buitengewoon sterk (zie Genesis 29 vers 1-10). Jakobs zelfvertrouwen wordt geknakt als hij voortaan kreupel door het leven moet. Hem blijft alleen vertrouwen op God over. Ook wij gelovigen moeten dikwijls een soort Pniël doormaken, alvorens ons geheel aan God over te geven.
God raakte Jeremia’s lippen om hem kracht te geven
9 Toen stak de Here Zijn hand uit en raakte mijn mond aan. En de Here zei tegen mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond.
10 Zie, Ik stel u op deze dag aan over de volken en over de koninkrijken, om weg te rukken en af te breken, om te vernielen en omver te halen, maar ook om te bouwen en te planten. (Jeremia 1 vers 9-10)
Als God Mozes roept bij de brandende braambos, stribbelt hij tegen door te wijzen op zijn zwakke spraakvermogen. Aäron wordt aan hem toegewezen om voor hem het woord te doen. Jeremia op zijn beurt zegt dat hij te jong is. God raakt daarop zijn mond aan. Daarmee is het pleit beslecht. Hij hoeft zich niet meer af te vragen of hij niet te jong is, en of hij wel zo’n taak aan kan. God maakt door Zijn aanraking Jeremia’s mond tot Zijn mond. En uit die mond komt uiteraard alleen maar Gods Woord.
God opende de mond van Daniël voor de dienst
15 Toen hij in deze bewoordingen met mij sprak, hield ik mijn gezicht naar de aarde gericht en verstomde.
16 Maar zie, Iemand, Die leek op de mensenkinderen, raakte mijn lippen aan. Toen opende ik mijn mond en ging spreken. (…). (Daniel 10 vers 15-16).
In deze geschiedenis wordt Daniël begeleid en onderwezen door een engel. Meerdere malen blijkt dat voor Daniël alles wat hij hoort en ziet (visioenen!) te veel is. Hij zakt in elkaar, en moet weer op de been worden geholpen. Hij is letterlijk stomverbaasd als hij te horen krijgt dat hij een zeer gewenste man is (vers 11). Hij hoeft niet bang te zijn, want ‘vanaf de eerste dag dat hij zich er met heel zijn hart op toelegde om inzicht te krijgen en om zich te verootmoedigen voor het aangezicht van zijn God, zijn zijn woorden gehoord, en omwille van die woorden is die engel gekomen (vers 12). In iets andere bewoordingen blijkt Daniël dus net als David een man naar Gods hart te zijn.
Dan worden zijn lippen aangeraakt door ‘Iemand, Die leek op de mensenkinderen’. De manier waarop dat wordt verwoord wekt de indruk dat het nu niet de engel is die spreekt, maar Iemand anders. Die Iemand is de tweede Persoon van de Godheid, de engel des Heren, de latere Here Jezus. Hij raakt de lippen van Daniël aan, waardoor hij weer kan spreken.
Conclusie
God verschijnt aan mensen. Hij doet dat in de gedaante van een man, of in die van een engel. Het kan ook niet anders, want geen mens kan Gods heerlijkheid zien en leven. En toch… Ezechiël krijgt iets te zien wat elke verbeelding tart: ‘Het was de verschijning van de gedaante van de heerlijkheid van de Here (Ezechiël 1 vers 28). Daarover de volgende keer.
