Aanbidden in Geest en Waarheid
Stefanus was een van de zeven diakenen die werden gekozen om zich te wijden aan ‘het dagelijkse dienstbetoon’ (Handelingen 6 vers 1-7). Behalve met deze taak was hij ook actief ‘in het evangelie’: hij sprak, deed wonderen en grote tekenen. Al spoedig raakte hij in opspraak. Men beschuldigde hem van het spreken van ‘lasterlijke woorden tegen Mozes en God’. Hij werd opgebracht, en net zoals bij de Here Jezus gebeurde, werden ook hier valse getuigen opgetrommeld. Uiteindelijk luidde de aanklacht: (…) Deze man houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en tegen de wet, want wij hebben hem horen zeggen dat die Jezus de Nazarener deze plaats zal afbreken en de gebruiken zal veranderen die Mozes ons overgeleverd heeft (Handelingen 6 vers 11-14). Kortweg kwam de beschuldiging erop neer dat Stefanus leerde dat de wet en de tempel zouden hebben afgedaan. Kern van deze zaak werd al eerder verwoord door de Here Jezus in Zijn gesprek met de Samaritaanse vrouw:
19 De vrouw zei tegen Hem: Here, ik zie dat U een profeet bent.
20 Onze vaderen hebben op deze berg aanbeden, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden.
21 Jezus zei tegen haar: Vrouw, geloof Mij, de tijd komt dat u niet op deze berg, en ook niet in Jeruzalem de Vader zult aanbidden.
22 U aanbidt wat u niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de zaligheid is uit de Joden.
23 Maar de tijd komt en is er nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid, want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden.
24 God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. (Johannes 4 vers 19-24)
De plaats van aanbidding was dus niet langer van belang. Iedere gelovige was gerechtigd God te aanbidden, waar die zich ook maar bevond. Inderdaad een grote, fundamentele verandering. Maar, Stefanus kreeg gelegenheid zich te verdedigen. Hij deed dat door er op te wijzen dat God altijd al op verschillende plaatsen was verschenen, zelfs eeuwen voordat er in Jeruzalem een tempel stond. Het eerste voorbeeld betrof Abraham. God verscheen hem nota bene in Mesopotamië, op het moment dat deze aartsvader nog een afgodendienaar was (Jozua 24 vers 3)!
(…) De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopotamië was, voordat hij in Haran woonde. (Handelingen 7 vers 2)
Het tweede voorbeeld heeft betrekking op Mozes. Deze verkeerde in de woestijn, nadat hij Egypte was ontvlucht.
En toen er veertig jaar verstreken was verscheen de Engel van de Here aan hem in de woestijn van de berg Sinaï, in de vlam van een brandende doornstruik. (Handelingen 7 vers 30)
Stefanus had dus niets verkeerds gezegd, het probleem lag niet bij hem, maar bij de oudsten en de schriftgeleerden. Ze wisten niet van de door de Here Jezus bewerkstelligde veranderingen, en wilden er ook niets van weten. Dit bracht Stefanus tot een keiharde vaststelling:
Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, u verzet u altijd tegen de Heilige Geest; zoals uw vaderen deden, zo doet u ook. (Handelingen 7 vers 51)
Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat onder de leidslieden een moorddadige stemming ontstond:
Toen zij dit hoorden, barstten hun harten van woede en knarsten zij hun tanden tegen hem. (Handelingen 7 vers 54)
En zo bereikte dit drama zijn hoogtepunt. Stefanus zag zijn bewijsvoering bevestigd:
55 Maar hij, vol van de Heilige Geest, hield zijn ogen naar de hemel gericht en zag de heerlijkheid van God, en Jezus, staande aan de rechterhand van God.
56 En hij zei: Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande aan de rechterhand van God. (Handelingen 7 vers 55 en 56)
De Heilige Geest – Auteur van het Oude Testament (!) – gaf hem een blik in de hemel. Daar zag hij de heerlijkheid van God. Hij zag de Here Jezus, staande aan de rechterhand van God. Stefanus, die had gesproken over het verschijnen van de heerlijkheid van God aan Abraham, en van de Engel des Heren aan Mozes, zag nu met eigen ogen wat Abraham en Mozes ooit zagen. De heerlijkheid van God is gelijk aan God, de Zoon des Mensen is Dezelfde als de Engel des Heren. Zij bevonden Zich onder de heidenen, in de woestijn en nu in de hemel. Zij hebben – met eerbied gesproken – geen vaste verblijfplaats: God is alomtegenwoordig, Hij vervult immers de hemel en de aarde! (Jeremia 23 vers 24)
Wat is het?
Volgens Romeinen 1 vers 23 tekenen de begrippen heerlijkheid en onvergankelijkheid het wezen van God. De betekenis van het woord onvergankelijkheid is redelijk eenvoudig te begrijpen: iets wat altijd blijft. God was, is en zal zijn. Hij kent geen begin en geen einde. Spreken we over de heerlijkheid van God, dan denken we aan Zijn hemelse glans en majesteit. Heerlijkheid is datgene wat iemand gewichtig maakt; het is het imponerende aan iemand. En zo slaat het woord ‘heerlijkheid’ op de grootheid van God. Die grootheid komt tot uiting in zijn macht, zijn liefde, zijn heiligheid, zijn wijsheid. We moeten echter niet denken dat het is God én Zijn heerlijkheid, alsof het om een soort goddelijke kledij gaat. Gods heerlijkheid is God, en God is Gods heerlijkheid: Zijn oneindige alles.
Een auteur die meewerkte aan het Bijbels dagboek ‘Lichtstralen uit het Woord 2006 verwoordde het als volgt: ‘Het evangelie verkondigt zijn innerlijke voortreffelijkheid. Hij is gelukkig in Zichzelf. Gods welbehagen is het, volmaakt en volkomen in Zichzelf te zijn. Dat is het geluk dat Hij wil delen met mensen’.
Paulus vertelt ons dat God een ‘ontoegankelijk licht’ bewoont (1 Timotheüs 6 vers 16). Johannes meldt dat ‘God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is’ (Johannes 1 vers 5). Vanwege die ontoegankelijkheid heeft niemand ooit God gezien en kán niemand Hem zien. Uiteraard wil God Zich wel laten kennen. Regelmatig immers lezen we over verschijningen. De duidelijkste openbaring van God is de Persoon van de Here Jezus. Hebreeën 1 vers 3 zegt dat Hij ‘de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Zijn zelfstandigheid’. Zelf verwoordde de Here het nog directer: ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Johannes 14 vers 9). Maar het rechtstreeks zien van Gods heerlijkheid kan niet. Dat het iets met licht heeft te maken wordt duidelijk bij de verheerlijking op de berg: ‘Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht’ (Mattheus 17 vers 2). Hetzelfde geldt voor de verschijning van de Heer aan Johannes op Patmos: ‘Zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht’ (Openbaring 1 vers 16). Daar de mens het onder de aanblik van Gods heerlijkheid niet kan uithouden, wordt deze versluierd, bijvoorbeeld door een wolk.
In het Oude Testament
We komen de aanduiding ‘de heerlijkheid van God’ op vele plaatsen in de Bijbel tegen. Maar hoe ziet dat er uit, Gods heerlijkheid? Als Mozes vraagt Gods heerlijkheid te mogen aanschouwen, wat verwacht hij dan te zullen zien? In het Hebreeuws is kāvōḏ 1) het woord voor heerlijkheid. Het wordt voornamelijk in verband met God gebruikt. Een enkele keer vinden we het woord ook toegepast op mensen:
Genesis 31 vers 1 | Labans zonen over Jakob: ‘heeft hij al deze rijkdom (kāvōḏ) verworven” |
Genesis 45 vers 1 | Jozef tot zijn broers: Vertel mijn vader over al mijn eer (kāvōḏ) in Egypte en over alles wat jullie gezien hebben. |
Psalm 8 vers 6 | David over de mens: ‘hem met eer (kāvōḏ) en glorie gekroond” |
Het verschijnen van JHWH is bijzonder indrukwekkend: storm, vuur, wolken, bliksemstralen, donderslagen, gedruis, aardbevingen, etc. In de Psalmen wordt daar regelmatig aandacht aan besteed:
1 De Here regeert, laat de aarde zich verheugen
en vele kustlanden zich verblijden.
2 Wolken en donkerheid zijn rondom Hem,
gerechtigheid en recht zijn het fundament van Zijn troon.
3 Vuur gaat voor Zijn aangezicht uit
en zet rondom Zijn tegenstanders in vlam.
4 Zijn bliksemflitsen verlichten de wereld,
de aarde ziet ze en beeft.
5 De bergen smelten als was
voor het aangezicht van de Here,
voor het aangezicht van de Here van heel de aarde.
6 De hemel verkondigt Zijn gerechtigheid
en alle volken zien Zijn heerlijkheid (kāvōḏ). (Psalm 97 vers 1-6)
De conclusie van de Psalmist is duidelijk. Dit soort manifestaties zijn tekenen van Gods aanwezigheid. Wie dat onderkent, ziet met het geestesoog Gods heerlijkheid. Het bijzondere nu is dat Gods heerlijkheid afstraalt op Israël. Anders gezegd: God Zelf is de eer, de heerlijkheid, van zijn volk:
Zij ruilden hun Eer (of: Heerlijkheid) (kāvōḏ) in voor het evenbeeld van een rund, dat gras eet. (Psalm 106 vers 20)
In het Nieuwe Testament
In het Grieks is doxa 2) ‘glans, luister, heerlijkheid’, en ‘eer’. In de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt het woord kāvōḏ veelal vertaald met doxa. We zagen hierboven dat kāvōḏ zowel de ‘gewichtigheid’ van een mens aanduidt als in het bijzonder de ‘heerlijkheid’ van God. kāvōḏ en doxa hebben dus ongeveer dezelfde betekenis. Het Griekse woord kan echter ook ‘glans’ of ‘licht’ betekenen, wat bij kāvōḏ niet het geval is. Hierover straks meer. Voorbeelden van het gebruik van doxa in het Nieuwe Testament:
Dit zei Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid (doxa) zag en over Hem sprak. (Johannes 12:41)
‘Zijn heerlijkheid’ wil zeggen de heerlijkheid van de Here Jezus! Wat had Jesaja dan over Hem gezegd? Alles wat we in Jesaja 53 lezen uiteraard, maar wat de heerlijkheid van de Here Jezus betreft kunnen we beter een hoofdstuk eerder opslaan:
13 Zie, Mijn Knecht zal verstandig handelen, Hij zal verhoogd worden en verheven, ja, zeer hoog verheven worden.
14 Zoals velen zich over U ontzet hebben – zo geschonden was Zijn gezicht, meer dan van iemand [anders], en Zijn gestalte, meer dan van [andere] mensenkinderen –
15 zó zal Hij vele heidenvolken besprenkelen, koningen zullen vanwege Hem sprakeloos staan. Want zij aan wie het niet verteld was, zullen het zien, en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen. (Jesaja 52 vers 13-15)
Wat het oog dikwijls niet kan zien, neemt het geloofsoog wel waar:
Jezus zei tegen haar (Marta): Heb Ik u niet gezegd dat u, als u gelooft, de heerlijkheid (doxa) van God zult zien? (Johannes 11:40)
En Marta zág de heerlijkheid van God, namelijk in de opwekking van de gestorven Lazarus! Hier heeft heerlijkheid dus betrekking op de almacht van God.
De Here Jezus verkeerde (ver) voor Zijn menswording al in de heerlijkheid van God:
En nu verheerlijk (doxa) Mij, U Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid (doxa) die Ik bij U bezat voordat de wereld er was. (Johannes 17:5)
Maar – omdat de Here Jezus waarachtig God is – was de Goddelijke heerlijkheid toch ook op aarde aanwezig in Zijn Persoon. Bij de verheerlijking op de berg werd deze zichtbaar:
Petrus en zij die bij hem [waren], waren bevangen door slaap. Toen ze wakker geworden waren, zagen zij Zijn heerlijkheid (doxa) en de twee mannen die bij Hem stonden. (Lukas 9:32)
De Here Jezus is inmiddels opnieuw de heerlijkheid die Hij voor Zijn menswording bezat ingegaan. Maar dat was alleen mogelijk langs de weg van lijden en opstanding:
Moest de Christus dit niet lijden en [zo] in Zijn heerlijkheid (doxa) ingaan? (Lukas 24:26)
Door Hem gelooft u in God, Die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid (doxa) gegeven heeft, zodat uw geloof en hoop op God [gericht] zijn. (1 Petrus 1:21)
In die heerlijkheid verkeert de Here Jezus nu al weer zo’n 20 eeuwen lang, samen met de Vader:
En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam [zij] de dankzegging, de eer, de heerlijkheid (doxa) en de kracht in alle eeuwigheid. (Openbaring 5:13)
Als de Here Jezus terugkomt zal Zijn verschijning zeer indrukwekkend zijn, want Hij komt in heerlijkheid:
Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid (doxa) en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid (doxa). (Mattheus 25:31)
terwijl wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid (doxa) van de grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus. (Titus 2:13)
Bij de verheerlijking op de berg bleken Mozes en Elia in de heerlijkheid van Christus te delen:
Zij (Mozes en Elia) verschenen in heerlijkheid (doxa) en spraken over Zijn heengaan, dat Hij zou volbrengen in Jeruzalem. (Lukas 9:31)
En – o wonder! – de gelovigen uit de genadetijd krijgen daar ook deel aan:
Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Here als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd [naar] hetzelfde beeld, van heerlijkheid (doxa) tot heerlijkheid (doxa), zoals [dit] door de Geest van de Here [bewerkt wordt]. (2 Korinte 3:18)
Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid (doxa). (Kolosse 3:4)
Heerlijkheid: het verschil tussen Oude en Nieuwe Testament
Oftewel: (kāvōḏ) versus (doxa). Beide woorden worden gebruikt om Gods heerlijkheid te benoemen. Je zou dus zeggen dat de betekenis van beide woorden exact gelijk is. Maar dat is niet het geval. (kāvōḏ) wordt doorgaans vertaald met ‘gewichtigheid’ (van een mens) of met ‘heerlijkheid’ (van God), (doxa) draagt echter behalve ‘gewichtigheid’ en ‘heerlijkheid’, ook de betekenis van ‘glans’ en ‘licht’ in zich. Het woord (doxa) betekent dus ‘hemelse glans’ en ‘majesteit van God’. Nu zou je kunnen stellen dat dit verschil terug te voeren is op het ontbreken van alternatieven. Maar dat is m.i. te kort door de bocht. Zou Hij, die van eeuwigheid af het Woord is de geschiedenis niet zo hebben gestuurd dat de juiste woord(betekenissen) voorhanden zouden zijn? Vanzelfsprekend. Er moet dus een andere reden zijn, en die is er. Laten we luisteren naar de apostel Paulus. Hij zet in Hebreeën 12 vers 18-29 het kenmerkende van het oude en het nieuwe verbond tegenover elkaar.
In het oude verbond presenteerde God Zich op de berg Sinaï als een brandend vuur, als donkerheid, in duisternis en stormwind, als bazuingeschal en het geluid van woorden. God stem deed de Israëlieten duizend angsten uitstaan, ze smeekten dat het woord niet meer tot hen gericht zou worden, en het grote vuur wilden ze niet meer zien, bang als ze waren dat ze zouden sterven. Wat zij zagen was zo verschrikkelijk, dat zelfs Mozes zeer bevreesd was en stond te beven. Want inderdaad, God is een verterend vuur.
Het contrast met het nieuwe verbond kan niet groter zijn. Nu is er sprake van de berg Sion en de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tienduizendtallen van engelen, een feestelijke vergadering, de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en God, de Rechter over allen, en de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid zijn gekomen, en de Middelaar van het nieuwe verbond, Jezus, en tot de besprenkeling met het bloed van Jezus Christus.
Hét kenmerk van het oude verbond is angst: de mens neigt tot vluchten voor een wrekende, schrikwekkende God. Immers, het zondige vlees, de zondige mens, was niet in staat om aan Gods’ heilige maatstaven te voldoen. Aan zichzelf overgeleverd is de mens verloren. Hij verdwijnt als het ware in het zwarte gat van de zonde.
Het nieuwe verbond daarentegen nodigt uit, is aantrekkelijk, vol vreugde, vrede en licht: de mens is er vrij van angst. Het nieuwe verbond is een genadegave die door de Here God wordt geschonken, zonder enige voorwaarde, waaraan de mens zou moeten voldoen, want de Here zegt: ‘Ik zal genadig zijn’. Hier zien we de Here Jezus als het stralende middelpunt: de Zon der Gerechtigheid. Hij heeft alle gelovigen rondom Zich verzameld!
Heerlijkheid voor de gelovige(n)
Zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe worden de woorden (kāvōḏ) en (doxa) niet alleen op God, maar ook op mensen toegepast. We zagen dat eerder al in mededelingen over Jakob en Jozef. Ook in het Nieuwe Testament komt dit een enkele keer voor. Neem 1 Petrus 1 vers 24. Petrus’ citeert daar Jesaja. Hij schrijft: ‘Want alle vlees is als gras en al de heerlijkheid van de mens is als een bloem in het gras’. Hier is overduidelijk niet sprake van de heerlijkheid van God, maar de heerlijkheid van de mens in het algemeen. En inderdaad, Petrus gebruikt hier het Griekse woord (doxa). Vaker spreekt het Nieuwe Testament over ’heerlijkheid’ in verband met gelovigen. Het gaat dan echter niet om ‘heerlijkheid’ die de mens van nature zou hebben, maar om ‘heerlijkheid’ die uit het geloof is. De mens is verstoken van Gods heerlijkheid, aldus Paulus in Romeinen 3 vers 23. Dit gemis wordt veroorzaakt door de zonde. Er is geen relatie tussen de niet-wedergeboren mens en God. Sterker, de mens is Gods vijand (Romeinen 5 vers 10). Maar Gode zij dank, we zijn met God verzoend door de dood van Zijn Zoon, en, nu wij verzoend zijn, behouden door Zijn leven. De dood van de Here Jezus overbrugde de kloof die er was tussen God en mens. De opstanding van de Here Jezus uit de dood garandeert onze redding, die resulteert in het eeuwige leven. Anders gezegd, de gelovigen zijn zózeer met Christus verbonden, dat Zijn opstanding en Zijn leven hun opstanding en leven wordt. En dan is er het grote wonder: ons nieuwe leven is onvergankelijk, en we krijgen deel aan Gods heerlijkheid (!). Al voor Golgotha spreekt de Here Jezus over de heerlijkheid die Hij aan Zijn discipelen had gegeven:
En Ik heb hun de heerlijkheid (doxa) gegeven die U Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zoals Wij Eén zijn; (Johannes 17 vers 22)
Sterker nog, Paulus vertelt ons dat Gods heilsplan ‘de heerlijkheid’ van de gelovigen als doel heeft!
Wij spreken echter de wijsheid van God, als een geheimenis; een wijsheid die verborgen was en die God vóór alle eeuwen voorbestemd heeft tot onze heerlijkheid (doxa); (1 Korinthe 2 vers 7)
Zo kan het dus dat Mozes en Elia al geroepen waren tot die eeuwige heerlijkheid:
Zij verschenen in heerlijkheid (doxa) en spraken over Zijn heengaan, dat Hij zou volbrengen in Jeruzalem. (Lukas 9 vers 31 )
Het is als met een erfenis. We hebben die al gekregen, maar de beschikking hebben over het geërfde wacht nog op de dood van de erflater en het testament dat hij heeft nagelaten. Daarom ziet Paulus uit naar de dag dat het zover is. Het heeft er alle schijn van dat we die heerlijkheid meteen na ons sterven zullen ontvangen. Het openbaar worden van de heerlijkheid vindt pas bij de wederkomst van Christus plaats.
Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid (doxa). (Kolossenzen 3 vers 4 )
wanneer Hij zal gekomen zijn om op die dag verheerlijkt (doxa) te worden in Zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die geloven (want bij u vond ons getuigenis geloof). (2 Thessalonica 1 vers 10)
De heerlijkheid die wij als gelovigen mogen vertonen, dient dus om Christus’ heerlijkheid nog sterker tot uiting te doen komen.
Is verheerlijking ook een proces?
– De bruid van Christus
Christus heeft de Zijn bruid (lees: gemeente) liefgehad en heeft Zich voor haar overgegeven (Efeze 5 vers 25). In Efeze 5 de verzen 26 en 27 komen ‘doelen’ aan bod, die verklaren waarom Christus dat heeft gedaan.
26 opdat Hij haar zou heiligen, door [haar] te reinigen met het waterbad door het Woord,
27 opdat Hij haar in heerlijkheid (doxa) voor Zich zou plaatsen, een gemeente zonder smet of rimpel of iets dergelijks, maar dat zij heilig en smetteloos zou zijn. (Efeze 5 vers 26-27)
Tweemaal wordt het woordje ‘opdat’ gebruikt, dat ‘met het doel dat’ betekent.
Uit vers 26 blijkt dat Christus de gemeente heiligt, en dat Hij haar reinigt met het ‘waterbad door het Woord’. Het ‘heiligen’ van de gemeente door Christus wil zeggen dat Hij wil dat de gelovigen alleen voor Hem belangstelling hebben. Er mag niets zijn dat hoger op het prioriteitenlijstje staat dan Hij, ‘Die Zich voor haar heeft overgegeven’.
Als de Here de gemeente ziet, mag geen enkele verontreiniging haar volmaaktheid ontsieren. Het gaat hier niet om zonde, maar om vuil van de wereld dat op de gelovige terechtkomt, waar hij dus niets aan kan doen. Toch mag hij het er niet bij laten. De Here Jezus heeft ons het ‘waterbad van het Woord’ gegeven. Door regelmatig biddend in de Bijbel te lezen, worden we gereinigd van het vuil van de wereld. Denk aan de woorden ‘U bent al rein vanwege het woord dat Ik tot u gesproken heb’, gericht aan de discipelen (Johannes 15 vers 3). Het is echter het contact (de aanraking) van en met de wereld dat ons verontreinigd. Dit stemt precies overeen met het antwoord van de Here aan Petrus tijdens de voetwassing: ‘Wie gebaad heeft, heeft slechts nodig dat zijn voeten worden gewassen, want hij is al geheel rein’ (Johannes 13 vers 10).
Zou je vers 26 karakteriseren als ‘het werk’, vers 27 is dan ‘het gewenste resultaat’. Bij de omschrijving van die positieve uitkomst duikt ineens het woord ‘heerlijkheid’ op. Het ‘opdat Hij haar in heerlijkheid voor Zich zou plaatsen’ kan bovendien worden weergegeven als ‘opdat Hij haar stralend voor Zich zou plaatsen’. Wie van een stralende bruid spreekt, bedoelt dat figuurlijk. Verderop zal blijken dat we ook, of wellicht zelfs in de eerste plaats, aan een letterlijke betekenis mogen denken.
– Verdrukking bewerkt heerlijkheid
In de Bergrede spreekt de Here Jezus de volgende belofte uit: ‘Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen, want zo hebben ze de profeten vervolgd die er vóór u geweest zijn’ (Mattheus 5:12). Paulus herhaalt deze belofte en brengt hem in verband met onze toekomstige verheerlijking:
Want onze lichte verdrukking, die van korte duur is, brengt in ons een allesovertreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid (doxa) teweeg. (2 Korinthe 4 vers 17)
– Zien op de Here Jezus bewerkt verheerlijking
Mozes droeg een bedekking op zijn gezicht als hij bij de Here God geweest was (Exodus 34 vers 34). De heerlijkheid die van zijn gezicht straalde werd dus door zijn omgeving niet gezien. Daar tegenover staat dat als hij in de tent der samenkomst met God sprak, hij dat deed met onbedekt gezicht. Zo ontving hij iets van Gods heerlijkheid. Paulus past dit toe op onze situatie. Ook wij zien goddelijke heerlijkheid, in ons geval die van de Here Jezus (Hebreeën 2 vers 9). Hierdoor vertonen we beetje bij beetje steeds meer van Zijn heerlijkheid. Daar is echter wel omgang met onze Heiland voor nodig. En dat kan. Zoals Mozes de tent der samenkomst betrad, zo mogen wij het hemelse heiligdom betreden (Hebreeën 10 vers 19-22). Dan voltrekt de Heilige Geest een onzienlijk proces aan ons, onzichtbaar maar wel degelijk reëel. De hieruit voortkomende heerlijkheid wordt echter niet gezien door de mensen om ons heen, want er is bij hen een bedekking.
Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid (doxa) van de Here als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid (doxa) tot heerlijkheid (doxa), zoals dit door de Geest van de Here bewerkt wordt. (2 Korinte 3 vers 18 )
Meer algemeen kunnen we stellen dat omgaan met de Here Jezus een gedragsverandering zal bewerken bij de gelovige. In een bijzondere beeldspraak noemt Paulus de gelovigen ‘een brief van Christus’. Christus schrijft een brief aan de wereld, en in die brief wordt Hij zichtbaar (2 Korinte 3 vers 3). Immers, als je naar gelovigen kijkt, als je met hen spreekt, met hen werkt, zie je iets van Christus in hen. God heeft al voor de schepping tot stand kwam de toekomstige gelovige bestemd om op Zijn Zoon te lijken (Romeinen 8 vers 29). Het hierboven vermelde onzienlijke proces leidt tot de vrucht van de Geest (Galaten 5 vers 22), waarin we voluit het portret van de Here Jezus herkennen.
Bevorderd tot heerlijkheid
Er zijn verschillende uitdrukkingen om aan te geven dat iemand is overleden. Sommige worden regelmatig gebruikt, andere minder dikwijls. Een klassieker is ‘bevorderd tot heerlijkheid’. De uitdrukking komt waarschijnlijk uit de kringen van het Leger des Heils. Bevorderen wil zeggen: ‘Iemand in een hogere rang, positie, klas, functie of hoger aanzien plaatsen’. Als een gelovige ontslaapt zou je dat inderdaad als een soort promotie kunnen zien, omdat hij zijn aardse leven in het hemelse voortzet, niet langer in een lichaam dat de kenmerken van zonde en verval draagt, maar in een hemels lichaam, onsterfelijk, onvergankelijk.
We mogen ervan uitgaan dat allen die behouden zijn na hun sterven voortleven in een verheerlijkt lichaam, in de nabijheid van God. De verschijning van Mozes en Elia op de berg in heerlijkheid wijst in die richting (Lukas 9 vers 30-31). Tot op de dag van vandaag doet een primitief soort geloof de ronde. Het beweert dat alle gestorvenen verder leven als sterren (lichtjes) aan de nachtelijke hemel. Deze gedachte is mogelijk ontstaan als een soort verbastering van de echte Bijbelse leer. Hoe luidt die?
Paulus schrijft: ‘Er zijn hemelse lichamen, en er zijn aardse lichamen’, maar zij hebben een verschillende ‘heerlijkheid’. ‘Hemelse lichamen’ zijn de zon, maan en sterren (‘hemellichamen’). Tot de aardse lichamen horen ongetwijfeld de mensen. Zoals we eerder zagen betekent het woord (doxa) glans, uitstraling, en ook ‘heerlijkheid, glorie, eer’. Het aardse, menselijke lichaam heeft nauwelijks (doxa), een beetje ‘heerlijkheid’ misschien, maar zeker geen ‘lichtglans’. Hemellichamen zijn juist zichtbaar, omdat ze licht uitstralen, zij hebben in dat opzicht (doxa). De gedachte dat gestorven mensen heerlijkheid ontvangen en dat dit dan aan de hemel zichtbaar is, zou hier mee verband kunnen houden. Het is als de astrologie: pure nonsens. Maar wat zegt de Bijbel nu echt?
De verstandigen zullen blinken als de glans van het hemelgewelf, en zij die er velen rechtvaardigen, als de sterren, voor eeuwig en altijd. (Daniel12 vers 3)
Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen. (Mattheus13 vers 43)
Want in de opstanding (…) zijn ze als engelen van God in de hemel. (Mattheüs 22 vers 30)
Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is. (1 Johannes 3 vers 2)
We weten van de engelen dat ze licht kunnen verspreiden (Lukas 2 vers 9; Handelingen 12 vers 7; Openbaring 10 vers 1; Openbaring 18 vers 11).
We weten van de Here Jezus dat bij gelegenheden een fel licht van Hem uitging (Daniel 10 vers 6; Mattheus 17 vers 2; Openbaring 1 vers 16).
De conclusie kan dan ook niet anders zijn (zie 1 Johannes 3 vers 2!) dat de gelovigen op dezelfde manier deel zullen krijgen aan de hemelse heerlijkheid. Deze ontvangen ze mogelijk meteen na hun ontslapen, of anders bij de veranderingen vanwege de Opname (zie 1 Thessalonica 4 vers 14-17 in combinatie met 1 Korinte 15 vers 51-52). Het is ook mogelijk dat het moment van hun verheerlijking komt op de dag van de bruiloft van het Lam (Openbaring 19 vers 7-8). Het zal in ieder geval plaatsvinden voor Christus’ wederkomst. Want, dat ze deel aan de hemelse heerlijkheid hebben gekregen zal zichtbaar worden op de dag dat ze samen met de Here Jezus terugkeren naar de aarde:
Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid (doxa). (Kolosse 3:4)
Wat een vooruitzicht!
1) Wanneer in dit artikel kāvōḏ wordt genoemd, betreft het het Hebreeuwse grondwoord. In de Bijbel komen echter verschillende vormen en afleidingen voor, zoals kǝḇôḏô, wǝḵāḇôḏ, kol-hakkāḇōḏ en ʾeṯ-kol-kǝḇôḏî.
2) Wanneer in dit artikel doxa wordt genoemd, betreft het het Griekse grondwoord. In het Nieuwe Testament worden echter diverse verbogen vormen gebruikt, zoals doxan, doxēs, doxēi en doxas.