Verschijnen

De betekenis van het woord verschijnen is aan inflatie onderhevig. In Bijbelse tijden werd het vooral gebruikt om het letterlijk zichtbaar worden van iets of iemand aan te duiden. Stel, je bent al enige tijd in het gezelschap van een engel. Je weet dat echter niet, want je ziet hem niet. Dan, ineens, wordt hij zichtbaar: hij verschijnt. Tegenwoordig gebruiken we het meer figuurlijk: ‘Karel verscheen ineens op het feestje van Hendrik’. Daar wordt dan niet het verschijnen zoals van de engel uit het eerste voorbeeld mee bedoeld. Nee, iedereen zal begrijpen dat Karel zich naar de plek van het feestje heeft begeven, door de voordeur naar binnen is gegaan, zijn jas heeft opgehangen en vervolgens de kamer heeft betreden. Een mooi voorbeeld van het Bijbelse gebruik vinden we in Mattheus:

51 En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden; de aarde beefde en de rotsen scheurden;

52 ook werden de graven geopend en veel lichamen van heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt;

53 en na Zijn opwekking gingen zij uit de graven, kwamen in de heilige stad en zijn aan velen verschenen (en-ephanistēsan). (Mattheus 27 vers 51-53)

Letterlijk staat er: zij zijn zichtbaar geweest. Het gaat hier om gestorven Oudtestamentische gelovigen. Meteen na het sterven van de Here Jezus werden ze opgewekt, en kregen een verheerlijkt lichaam. Dat ze pas na de opstanding van de Here Jezus Jeruzalem betraden, heeft te maken met het feit dat onze Here ‘de eerstgeborene uit de doden’ is (Kolosse 1 vers 15 en 18). Eenmaal in Jeruzalem verschenen ze aan ‘normale stervelingen’. Deze opgestanen keerden niet terug naar het gewone leven. Ze behoren bij ‘de nieuwe schepping’. Dit in tegenstelling tot de jongeman uit Nain (Lukas 7 vers 12-14), het dochtertje van Jairus (Lukas 8 vers 54-55), Lazarus (Johannes 11 vers 21-23, 43) en Dorkas (Handelingen 9 vers 40-41). Zij keerden terug in hun aardse lichaam, en zijn naderhand zoals ieder mens gestorven. Verschijnen is dus voorbehouden aan engelen en opgewekte mensen. Zo verschenen Mozes en Elia aan de Here Jezus en de drie discipelen op de berg der verheerlijking, want ze hadden een verheerlijkt lichaam:

1 En na zes dagen nam Jezus Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broer, met Zich mee en bracht hen op een hoge berg, alleen hen.

2 En Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd; Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht.

3 En zie, aan hen verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken. (Mattheus 17 vers 1-3)

Engelen op pad gestuurd met een boodschap verschijnen soms zeer onverwacht aan de geadresseerde. Zo iemand schrikt zich dan ook een hoedje …

11 En er verscheen aan hem een engel van de Here, die aan de rechterzijde van het reukofferaltaar stond.

12 En toen Zacharias hem zag, raakte hij in verwarring en vrees overviel hem. (Lukas 1 vers 11-12)

Alle gelovigen zullen eens een verheerlijkt lichaam ontvangen (1 Korinte 15 vers 42; Filippi 3 vers 21). Ze zullen zijn ‘als de engelen’ (Markus 12 vers 25).

Wonderlijke verplaatsingen: de Here Jezus

Voordat we gaan zien of we de verplaatsingen beschreven in het eerste artikel ook aantreffen bij de Here Jezus, roep ik woorden van John Nelson Darby 1) in herinnering. Darby was een van de founding fathers van de broederbeweging, en groot kenner van de Bijbel. Hij schrijft het volgende.

Het Oude Testament zal sommigen misschien moeilijker toeschijnen dan het Nieuwe. En dat kan waar zijn ten opzichte van sommige op zichzelf staande teksten. Maar al openbaarden de geïnspireerde schrijvers van het Oude Testament de gedachten van God zoals die hen door Hem waren meegedeeld (en men moet de wijsheid bewonderen die er in wordt geopenbaard), toch was God zelf nog verborgen achter het voorhangsel. En als we daar een uitdrukking verkeerd verstaan of de betekenis ervan over het hoofd zien, lijden we schade omdat het God was die sprak. Maar in het Nieuwe Testament zien we God zelf. Zachtmoedig, vriendelijk, als mens op aarde in de Evangeliën. En onderwijzende met goddelijk licht in de daarop volgende mededelingen van de Heilige Geest, maar toch God die Zichzelf openbaart. Maar als het licht helderder is, zowel voor ons persoonlijk gedrag als voor de kennis van Hemzelf, wordt het ook een ernstiger zaak, als we deze levende mededelingen verkeerd uitleggen of door onze eigen gedachten dát vertroebelen wat de waarheid zelf is. Want we moeten bedenken, dat Christus de Waarheid is. Hij is het Woord. Het is God die spreekt in de Persoon van de Zoon. En de Zoon, hoewel waarachtig mens, openbaart ook de Vader.

Dit citaat bevat een ernstige waarschuwing: trek niet te snel de conclusie dat je het allemaal wel weet. Dat geldt voor onze kennis van het Nieuwe Testament en nog meer voor onze kennis over de Here Jezus. Hij is de grootste van allen, onmetelijk in al Zijn hoedanigheden. Hij is God Zelf.

We stuiten namelijk op een verbijsterende waarheid: de Here Jezus liet Zich door de satan verplaatsen!! Dat diende uiteraard een goddelijk doel, maar toch … Als je bedenkt dat ‘God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is’ (1 Johannes 1 vers 5) en dat Hij ‘te rein is van ogen om het kwade aan te zien’ (Habakuk 1 vers 13) … Enfin, we moeten ons maar tevreden stellen met de wetenschap dat ‘Gods wegen hoger zijn dan de onze’ (Jesaja 55 vers 9). Mattheus en Lukas noemen twee verplaatsingen, hier de eerste:

Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad en zette Hem op het hoogste gedeelte van de tempel (Mattheus 4 vers 5)

Hoe dat fysiek in zijn werk is gegaan weten we niet. Maar de zinsbouw geeft aan dat satan de Here Jezus meenam vanuit de woestijn en Hem op de tempel zette. Het klinkt min of meer hetzelfde als dat wat we eerder lazen over Filippus:

39 (…) de Geest van de Here nam Filippus weg; en de kamerheer zag hem niet meer (…)

40 (…) Filippus werd aangetroffen in Asdod (…) (Handelingen 8 vers 39-40)

Bij de tweede verplaatsing van de Here Jezus door satan lijkt het iets anders in zijn werk te zijn gegaan:

Opnieuw nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg, en hij liet Hem al de koninkrijken van de wereld zien, met hun heerlijkheid (Mattheus 4 vers 8)

Hoewel er staat ‘nam de duivel Hem mee’, lijkt hier sprake te zijn van een visioen. Ezechiël en Johannes ervoeren immers iets vergelijkbaars:

Ezechiël:

In visioenen van God bracht Hij mij naar het land van Israël. Hij zette mij op een zeer hoge berg(…) (Ezechiël 40 vers 1 en 2)

Johannes:

En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg (Openbaring 21 vers 10)

Wat zien zij?

  • Ezechiël ziet vanaf de berg de aardse stad Jeruzalem zoals die er in het Duizendjarig Rijk zal zijn.
  • Johannes ziet vanaf de berg het hemelse Jeruzalem.
  • De Here Jezus krijgt vanaf de berg zicht op alle koninkrijken van de wereld.

Ezechiël en Johannes spraken over een visioen. Het is dan ook niet ondenkbaar dat dit bij de Here Jezus ook het geval was.

Twee vragen dringen zich op:

  1. Is satan zo machtig dat hij dingen kan doen die we eigenlijk alleen aan God zouden toeschrijven?
  2. Heeft satan echt alle koninkrijken van de wereld in bezit; heeft hij het recht ze aan Iemand anders te geven?

Please allow me to introduce myself

Zo begint de beruchte song van de Rolling Stones waarin de duivel sprekend wordt opgevoerd. Met enige schroom geef ik de eerste coupletten weer, met vertaling.

Please allow me to introduce myself

I’m a man of wealth and taste

I’ve been around for a long, long year

Stole many a man’s soul and faith

 

And I was ‘round when Jesus Christ

Had his moment of doubt and pain

Made damn sure that Pilate

Washed his hands and sealed his fate

 

Pleased to meet you

Hope you guess my name

But what’s puzzling you

Is the nature of my game

Sta me toe mezelf voor te stellen

Ik ben een man van rijkdom en goede smaak

Ik ben er al heel, heel lang

En heb van menigeen ziel en geloof gestolen

 

Ik was erbij toen Jezus Christus

Zijn moment van twijfel en pijn doormaakte

Lette er goed op dat Pilatus

Zijn handen waste en Jezus’ lot bezegelde

 

Aangenaam kennis te maken

Hopelijk raad je mijn naam

Maar wat jou verwart

Is de aard van mijn spel

Deze song is een treffend voorbeeld van hoe de duivel in de (pop)cultuur wordt afgebeeld, en hoe hij spreekt met een aanlokkende gave om anderen te boeien. In deze tekst laat men hem zichzelf introduceren als een charmant, smaakvol figuur die overal bij aanwezig was – van de kruisiging van Christus tot oorlogen en revoluties. Juist dat maakt het zo indringend: de duivel wordt niet afgebeeld als een afschrikwekkend monster, maar als een welbespraakte, beschaafde en alomtegenwoordige kracht.

Aldus wordt het publiek blootgesteld aan een verleidelijke, bijna sympathieke voorstelling van de duivel – wat precies overeenkomt met zijn aard als ‘engel van het licht’ (2 Korinte 11 vers 14).

Bovendien wordt het kwaad gepresenteerd als iets wat ‘er altijd al was’, wat voor gelovigen juist een bewijs is van zijn doorlopende pogingen tot misleiding. Het kwaad was er immers niet altijd al, het is ooit (lang geleden, dat wel) de schepping binnengekomen.

Luisteren naar zo’n song schuurt. De gelovige weet dat de duivel meer is dan alleen maar kunst of symboliek.

Wat zegt de Bijbel?

Wie is dat eigenlijk, die satan? Voor een antwoord op die vraag moeten we (opnieuw) naar het boek Ezechiël, deze keer naar hoofdstuk 28. Daar lezen we over de vorst van Tyrus (vers 2), en de koning van Tyrus (vers 12). De eerste is een mens, de tweede is satan. De eerste is in zijn wezen en optreden een type van de antichrist. De tweede is de demonische macht die achter alle regeringen staat 2). In deze rolverdeling zien we dat de satan en zijn trawanten door Paulus terecht wereldbeheerser(s) worden genoemd (Efeze 6 vers 12). Zij geven hun plaatselijke macht aan lokale menselijke heersers. En de satan beschikt als opperdemon over ‘alle koninkrijken van de wereld’. Gelukkig is het nooit zo geweest dat hij net als de Here Jezus kon zeggen: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.’ (Mattheus 28 vers 18). Maar dat neemt niet weg dat hij een bijzonder machtig wezen is. Wat van hem wordt gezegd, kan onmogelijk op een sterfelijk mens van toepassing zijn. Oordeel zelf:

12 Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus, en zeg tegen hem: Zo zegt de Here Here: U, toonbeeld van volkomenheidvol wijsheid en volmaakt van schoonheid,

13 u was in Eden, de hof van God. Allerlei edelgesteente was uw sieraad: robijn, topaas en diamant, turkoois, onyx en jaspis, saffier, smaragd, beril en goud. Het werk van uw tamboerijnen en uw fluiten was bij u. Op de dag dat u geschapen werd, waren ze gereed.

14 U was een cherub die zijn vleugels beschermend uitspreidt. Daarvoor heb Ik u aangesteld. U was op Gods heilige berg, u wandelde te midden van vurige stenen.

15 Volmaakt was u in uw wegen, vanaf de dag dat u geschapen werd, totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd.

16 (…) Daarom verbande Ik u van de berg van God, en deed Ik u verdwijnen, beschermende cherub, uit het midden van de vurige stenen. (Ezechiël 28 vers 12-16)

Dit schepsel werd als een goede engel geschapen. Toch kwam hij in opstand en werd hij verdreven uit Gods onmiddellijke omgeving. Maar hoewel gevallen, beschikt hij nog steeds over grote macht. Dat blijkt wel uit de volgende scène:

Michaël, de aartsengel, echter durfde, toen hij met de duivel redetwistte en een woordenwisseling had over het lichaam van Mozes, geen lasterlijk oordeel tegen hem uit te brengen, maar zei: Moge de Here u bestraffen!(Judas 1 vers 9)

Als nota bene een aartsengel iets tegenover de satan niet durft, dan hebben we te maken met een zeer machtig persoon. Met iemand die meende dat hij zich gelijk kon stellen met de Allerhoogste (Jesaja 14 vers 14). Niemand zal zich zoiets in het hoofd halen tenzij hij werkelijk over onvoorstelbaar grote vermogens beschikt. Het is dan ook geen grap als Paulus hem ‘de God van deze eeuw’ noemt! Bovendien stond de duivel niet te bluffen. Hij had (en heeft nog steeds!) macht om mensen te verhogen tot koningen en keizers.

De Here Jezus gaat uiteraard niet in op ‘de deal’ die de satan Hem voorstelt. Maar de imitator van onze Messias wel! In Openbaring 13 lezen we over de opkomst van het beest, de dictator van het herstelde Romeinse rijk:

En het beest dat ik zag, leek op een panter, en zijn poten waren als die van een beer, en zijn muil was als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht, zijn troon en grote macht. (Openbaring 13 vers 2)

Wat een verschil tussen de Here Jezus en deze ‘mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf’ (2 Thessalonica 2 vers 4). Waar onze Here volstaat met een simpele afwijzing, gaat de antichrist met graagte in op de hem geboden kans.

Verslagen

Al die macht neemt niet weg dat satan in vergelijking met God net zo nietig is als wij mensen. Toch moest hij verslagen worden door Iemand die sterker is dan hij omdat de mensheid zelf geheel onmachtig is. Het wapen van de duivel is de dood. Zolang de gevolgen van de zonde de mensheid beheersen, is de dood hun onafwendbaar einde. In de eeuwen voorafgaand aan Golgotha gold: ‘In Adam hebben allen gezondigd’ (Romeinen 5 vers 12). De Zoon van God kwam op aarde om in plaats van de mensen te sterven. Hij moest daartoe een menselijk lichaam aannemen (Romeinen 5 vers 6-8). Sinds Golgotha geldt: ‘U was dood door uw zonden (…), maar God heeft u samen met Christus levend gemaakt’ (Kolosse 2 vers 13). Ons lichaam is nog steeds sterfelijk, maar zoals de Here Jezus een verheerlijkt lichaam ontving, zullen ook wij mensen eenmaal op dezelfde manier veranderd worden (Filippi 3 vers 21; 1 Johannes 3 vers 2). De dood heeft niet langer het laatste woord, de duivel heeft geen macht meer over ons:

Omdat nu die kinderen van vlees en bloed zijn, heeft Hij eveneens daaraan deel gehad om door de dood hem die de macht over de dood had – dat is de duivel teniet te doen (Hebreeën 2 vers 14)

We zijn er zo aan gewend dat elk mens sterft, dat we eigenlijk niet eens meer beseffen hoe deplorabel onze toestand was. De heidenen hadden geen uitzicht op een leven na de dood, moderne heidenen evenmin, en velen van hen zien dat nota bene als een positief iets. De Joden wisten wel van een leven na de dood, maar leefden in vrezen en beven vanwege het oordeel van God. Dat bracht de mensheid in een situatie van levenslange slavernij. In alle godsdiensten heerst sinds de zondeval de eis van ‘zo goed mogelijk leven’, om een plekje in het hiernamaals te verdienen. Garanties werden en worden niet gegeven. Je moet maar afwachten of de bevoegde instanties (God, goden) het goed genoeg vinden. Die uitzichtloze situatie heeft de Here Jezus doorbroken:

(…) Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, dat Hij de werken van de duivel verbreken zou. (1 Johannes 3 vers 8)

(De Here Jezus kwam) om allen te verlossen die door angst voor de dood gedurende heel hun leven aan slavernij onderworpen waren. (Hebreeën 2 vers 15)

De Here Jezus heeft eeuwige bevrijding tot stand gebracht. Daartoe kwam Hij op aarde. In

Johannes 3 vers 18 wordt uitgelegd hoe die bevrijding in zijn werk gaat: ‘Over wie in Hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in Hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon’ (NBV21).

Diep triest is het dat ‘christelijke’ dwaalleraars het werk van de Here Jezus onderuit halen. Ze spreken smalend over een ‘bloedtheologie’. Ze suggereren dat de christenheid ‘een nieuw verhaal’ nodig heeft. Je hoeft geen helderziende zijn om te zien wie achter deze rampzalige denkbeelden zit. Ja, de duivel is verslagen. Maar hij beschikt nog steeds over veel van zijn vermogens. De vader van de leugen is zijn wapen kwijt, maar liegen en bedriegen kan hij nog steeds als de beste. Geen wonder dat de Here Jezus de Kerk der eeuwen ook nu nog waarschuwt tegen satan.

Aan de gemeente te Smyrna

Satan zet sommige Joden aan tot lastering van de christelijke geloofsopvattingen. Dat maakt hen tot een werktuig van de boze, en hun synagoge tot een basis voor satan. De gelovigen zelf houden stand en worden daarom door de Here Jezus geprezen:

Ik ken uw werken, verdrukking en armoede – u bent echter rijk – en Ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn; zij zijn namelijk een synagoge van de satan. (Openbaring 2 vers 9)

Aan de gemeente te Pergamus

Satan zet behalve lastering ook aan tot vervolgingen. De slang was vaak het dier dat een grote rol in de afgodendienst vervulde. Vervolging onder dergelijke omstandigheden kan tot het martelaarschap leiden. Maar ook hier worden de gelovigen geprezen omdat ze stand houden:

Ik ken uw werken en weet waar u woont, namelijk waar de troon van de satan is. U houdt vast aan Mijn Naam, en u hebt het geloof in Mij niet verloochend, zelfs niet in de dagen van Antipas, Mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u, waar de satan woont. (Openbaring 2 vers 13)

Aan de gemeente te Thyatira

Satan poogt gelovigen te compromitteren door ze te verleiden deel te nemen aan allerlei afgodische gebruiken. Het wordt gebracht onder het mom van het verkrijgen van diepe, onchristelijke en dus verboden kennis:

Maar Ik zeg tegen u, en tegen de overigen in Thyatira, voor zover zij deze leer niet hebben en zij, zoals zij dat noemen, de diepten van de satan niet hebben leren kennen: Ik zal u geen andere last opleggen (Openbaring 2 vers 24)

Aan de gemeente te Filadelfia

Satan zet de Joden aan tot het dwarsbomen van de prediking van het evangelie. Tevergeefs. Het zal er op uitlopen dat velen vanuit de synagoge zich zullen bekeren tot de Here Jezus. In plaats van het tegenwerken van de verkondiging worden ze tot medewerkers:

Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge van de satan, van hen die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie, Ik zal maken dat zij komen en aan uw voeten aanbidden en erkennen dat Ik u liefheb. (Openbaring 3 vers 9)

Eind goed, al goed

Hoewel verslagen, heeft God nog plannen waarin de duivel wordt gebruikt. Waar het beest en de valse profeet zonder meer levend in de poel van vuur worden geworpen (Openbaring 19 vers 20), wordt de duivel voor 1000 jaar gebonden (Openbaring 20 vers 2-3). Pas nadat hij wordt vrijgelaten en zijn ‘oude metier’ weer oppakt wordt ook hij in de poel van vuur en zwavel geworpen (Openbaring 20 vers 7-10). Niet omdat dat niet eerder had gekund, maar omdat hij nog eenmaal moest figureren in de plannen van God, de werkelijk Almachtige. Dus ja, satan heeft macht om mensen te verplaatsen. En nee, het is niet vreemd dat hem werd toegestaan dat met de Here Jezus te doen: het paste allemaal in Gods plan.

De Here Jezus: een mens

Na de opstanding van de Here Jezus blijkt Hij een verheerlijkt lichaam te hebben. Het beschikt over tal van wonderlijke eigenschappen. Echter, ook toen dat nog niet het geval was, kon de Here Zichzelf al verplaatsen. Bij een enkele gelegenheid hintte Hij trouwens ook op andere verplaatsingen. Deze hadden te maken met het kennelijke gebrek aan geloof bij Zijn discipelen. In de Bijbel onderscheiden we twee ‘soorten’ geloof, als we dat tenminste zo kunnen zeggen. Van de eerste ‘soort’ kunnen we stellen dat wie behouden wil zijn voor de eeuwigheid, geloof nodig heeft:

Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem. (Johannes 3 vers 36)

Geloof ziet hier op de relatie tussen Christus en christen, het gehoorzamen aan de Zoon, en trouw blijven aan het geopenbaarde Woord. Het is de manier waarop men deel krijgt aan het eeuwige leven. De tweede ‘soort’ geloof heeft meer iets van ‘geloof in actie’:

(…) Ik zeg u: Als u een geloof had als een mosterdzaad, u zou tegen deze berg zeggen: Verplaats u van hier naar daar! En hij zou gaan, en niets zou voor u onmogelijk zijn. (Mattheus 17 vers 20)

En de Here zei: Als u een geloof had als een mosterdzaadje, zou u tegen deze moerbeiboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzamen. (Lukas 17 vers 6)

Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u: Als u geloof had en niet twijfelde, zou u niet alleen doen wat er met de vijgenboom is gedaan, maar zelfs als u tegen deze berg zou zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen, dan zou het gebeuren. (Mattheus 21 vers 21)

In deze verzen werkt geloof iets uit in het hier en nu. Het stelt de gelovige in staat om met autoriteit en vertrouwen te spreken en te handelen – tot aan het bovennatuurlijke toe. Bedenk wel dat het om een verschil in accent gaat. De onderliggende overeenkomst is dat geloof altijd een concreet karakter heeft. Het is nooit alleen maar een innerlijke overtuiging, maar komt tot uiting in handelend optreden. In Johannes 3 vers 36 gaat het om handelen in gehoorzaamheid aan Christus, in de weergegeven verzen uit Mattheüs en Lukas om handelen in vertrouwen op Gods kracht.

De Here Jezus: Hij regeert

De Here bepaalde Zelf wanneer Hij gevangengenomen zou worden. Dat wordt geïllustreerd door de vele meldingen van voorvallen waarin mensen probeerden Hem te grijpen, gevangen te nemen of zelfs te stenigen. We lezen steeds dat de Here Jezus ontkwam. Maar met dat ontkomen was iets bijzonders aan de hand, iets dat raakt aan ons onderwerp.

We gaan even terug naar het begin van de Bijbel. Daar vinden we de neef van Abraham, Lot. Hij kwam in de problemen toen hij (zich van zijn verantwoordelijkheid bewust) de twee mannen die Sodom bezochten onderdak wilde verlenen. De Sodomieten namen daar geen genoegen mee, en wilden Lots gasten met geweld meenemen. Geïrriteerd door dit optreden richtte de woede van de bewoners van de stad zich op Lot. De twee mannen – engelen – trokken Lot echter naar binnen en sloegen de belagers met blindheid. Het verslag meldt dat ze met een soort selectieve blindheid werden getroffen. Het gevolg was dat de inwoners van Sodom de meeste dingen wel konden zien, maar niet de ingang van Lots huis (Genesis 19 vers 11). Dit wordt duidelijk als we het vergelijken met een gebeurtenis uit het Nieuwe Testament, en wel uit Handelingen 13. Paulus verkondigde op Cyprus het evangelie aan stadhouder Sergius Paulus. Satan (zie vers 10!) zette een anti-prediker in: Elymas, de tovenaar. Paulus doorzag de situatie en sloeg de valse profeet met blindheid. De tekst vermeldt dat er onmiddellijk donkerheid en duisternis op hem viel, en dat hij rondlopend naar mensen zocht om hem bij de hand te leiden (vers 11). In het geval van Sodom dus een verhindering om één object (de deur!) te zien, in Handelingen een volkomen blindheid, die een tijd zou blijven.

Laten we dan nu – met dit gegeven in het achterhoofd – kijken naar een paar mislukte pogingen de Here Jezus te grijpen en te doden:

Zij namen dan stenen op om ze op Hem te werpen. Maar Jezus verborg Zich en ging de tempel uit; Hij ging midden tussen hen door en zo ging Hij weg. (Johannes 8 vers 59)

28 En allen in de synagoge werden met woede vervuld toen zij dit hoorden,

29 en zij stonden op, dreven Hem de stad uit en brachten Hem op de top van de berg waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen.

30 Maar Hij liep midden tussen hen door en ging weg. (Lukas 4 vers 28-30)

Nu zou je bij het lezen van deze voorvallen kunnen denken dat er niets bijzonders aan de hand is. Maar dat is te gemakkelijk. In beide voorbeelden hebben we te maken met een woedende menigte. We zien dagelijks op TV hoe intimiderend dat kan zijn, en hoezeer er kans op molest is.

In het eerste voorbeeld lezen we dat de Here Jezus Zich verborg en de tempel uitging. Wat betekent hier ‘Zich verbergen’? Had de Here Zich net op tijd in een nis kunnen verstoppen, of achter een dikke pilaar? Met alle respect, maar die gedachte is tot oneer van onze Here. Nee, de Here Jezus deed aan Zijn belagers hetzelfde als wat de engelen aan de boze Sodomieten deden. Hij sloeg ze met gedeeltelijke blindheid, met als gevolg dat ze Hem niet meer konden zien. Hij kon rustig de tempel verlaten, ja, zelfs midden tussen de woedende mensenmenigte door!

Het tweede voorbeeld spreekt nog duidelijker taal. Ook hier een opgewonden menigte. En aanvankelijk leek het erop dat ze de Here Jezus kwaad konden doen. Ze ‘dreven’ Hem eerst de stad uit, en eenmaal buiten de stadsgrenzen ging het verder naar de top van een berg. Je ziet ze duwen en dreigen, briesend van woede. Ze hebben maar een doel voor ogen: smijt die Jezus in het ravijn! Maar op het moment suprême gebeurde er iets merkwaardigs. Net als in de tempel sloeg de Here ze met gedeeltelijke blindheid. Ze zagen Hem niet meer! De hele meute had geen idee waar hun slachtoffer Zich bevond; rustig verliet de Here het weerzinwekkende toneel.

Twee voorbeelden van merkwaardige verplaatsingen. Toegegeven, de Here Jezus liep zoals alle mensen doen. Maar niet voordat Hij maakte dat de omstandigheden het toelieten. Elk ander mens was ten prooi gevallen aan de kwaadaardige massa.

De Here Jezus: Lopen over water

Jezus Christus is de Schepper van hemel en aarde:

(…) Die alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus, (Efeze 3 vers 9)

15 Hij (Jezus Christus) is het Beeld van de onzichtbare God, de Eerstgeborene van heel de schepping.

16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen die in de hemelen en die op de aarde zijn, (…) alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen. (Kolosse 1 vers 15-16)

1 (…) de Zoon,

2 Die Hij Erfgenaam gemaakt heeft van alles, door Wie Hij ook de wereld gemaakt heeft. (Hebreeën 1 vers 1-2)

Het mag dan ook geen wonder heten dat door Zijn hand allerlei voor ons onbegrijpelijke dingen zijn gebeurd. De Schepper liet menigmaal in het klein zien nog steeds ‘te kunnen scheppen’. Water uit wijn, en brood en vis voor een grote menigte zijn daar onomstotelijke bewijzen voor. Als Schepper staat Hij vanzelfsprekend boven alle natuurwetten. Hij kan ze naar believen toepassen of tijdelijk passeren. En dan gebeuren er bovennatuurlijke dingen, vanuit menselijk perspectief bekeken althans. Het is eerder zo dat hetgeen wij bovennatuurlijk noemen, in feite wel degelijk natuurlijk is. Alleen hebben wij geen weet van het hoe en waarom. Het gaat ons ‘boven de pet’. De ‘intellectuelen’ onder ons weten uiteraard dat alles wat ons in de Bijbel omtrent de Here Jezus wordt meegedeeld tot het rijk der sprookjes moet worden gerekend. En als het dan echt moet, zal er wel een ‘logische verklaring’ zijn. Neem als voorbeeld het volgende om het lopen op water te verklaren …

Een ongebruikelijke combinatie van water- en weersomstandigheden in wat nu het noorden van Israël is, kan hebben geleid tot ijsvorming op het Meer van Galilea. Onderzoek wees uit dat tussen de 1500 en 2600 jaar geleden in dat gebied een periode van lagere temperaturen heerste. Conclusie: een temperatuur onder het vriespunt kan aan de westoever van het meer een ijslaag hebben veroorzaakt die dik genoeg was om een mens te dragen. Waar de hoge golven vandaan kwamen, en hoe het schip met discipelen er gewoon kon varen, wordt niet uitgelegd … Als je zoiets als een mogelijke verklaring aandraagt, creëer je alleen maar nieuwe problemen.

Mattheus, Markus en Johannes vertellen dat de Here Jezus over het water loopt. Het meer van Galilea is ongeveer 21 kilometer lang en 13 kilometer breed en heeft een oppervlakte van ongeveer 166 vierkante kilometer. Johannes vertelt dat de Here Jezus ‘naar de overkant van de zee van Galilea vertrok’ (Johannes 6 vers 1). Men neemt aan dat Hij dat deed vanuit Zijn woonplaats Kapernaüm. Vervolgens wordt ons verteld hoe enkele duizenden mensen worden gevoed. Omdat de menigte de verkeerde conclusie trok – men wilde Hem desnoods met geweld Koning maken – trok de Here Zich terug op een berg. De discipelen daalden (!) ondertussen af naar de zee. Daar gingen ze aan boord om terug te varen naar Kapernaüm (Johannes 6 vers 16):

18 en de zee werd onstuimig, daar er een harde wind woei.

19 En toen zij ongeveer vijfentwintig of dertig stadiën (ruim 5 km) geroeid hadden, zagen zij Jezus op de zee lopen en dicht bij het schip komen, en zij werden bevreesd.

20 Maar Hij zei tegen hen: Ik ben het, wees niet bevreesd.

21 Zij wilden Hem dan in het schip nemen, en meteen bereikte het schip het land waar zij naartoe voeren. (Johannes 6 vers 18-21)

Lopen over water mag zeker een bijzondere manier van verplaatsing worden genoemd. Er is geen enkele andere verklaring voor dan dat de Here Jezus hier andermaal toont boven alle natuurwetten te staan. Wonderlijk is bovendien dat Petrus in al zijn branie-achtig enthousiasme in geloof ook op het water loopt (Mattheus 14 vers 29). Een prachtige bevestiging van de woorden van de Here Jezus: ‘Niets zou voor u onmogelijk zijn’ (Mattheus 17 vers 20). Het komt inderdaad aan op geloof, want toen Petrus zich ineens realiseerde wat hij aan het doen was, verdween zijn vertrouwen. ‘Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfelen?’ vraagt de Here Jezus hem (Mattheus 14 vers 31). Een tweede wonderlijke zaak is de communicatie. Men is midden op de zee, de golven gaan huizenhoog en de wind buldert. Toch lijkt de Here Jezus zonder stemverheffing tot Zijn discipelen te spreken (Mattheus 14 vers 27 en verder).

Een derde verbazingwekkende zaak is de aankomst. Alle drie evangelisten lijken te zeggen dat de discipelen op de terugweg naar Kapernaüm waren. Zowel Mattheus als Markus melden aan het slot van hun verhaal ‘en toen zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennesaret’ 3) (Mattheus 14 vers 34; Markus 6 vers 53). Johannes is hier minder gedetailleerd. Hij meldt  slechts dat ze aankwamen daar waarnaar ze op weg waren (Johannes 6 vers 21). Bij Mattheus en Markus lezen we ook nog dat de Here Jezus mee aan boord ging. Volgens Johannes kwam het niet zover, we vernemen alleen dat ze hun Here in het schip mee wilden nemen. Voor de duidelijkheid even in een tabel:

Mattheus 14 Markus 6 Johannes 6
32 En toen zij (de Here Jezus en Petrus) in het schip geklommen waren, ging de wind liggen.

34 En toen zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennesaret.

51 En Hij klom bij hen in het schip en de wind ging liggen.

53 En toen zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennesaret en legden daar aan.

21 Zij wilden Hem dan in het schip nemen en meteen bereikte het schip het land, waar zij heengingen.

Mattheus en Markus vertellen dus dat na alle schrik de discipelen rustig verder voeren en aanlegden. Johannes daarentegen lijkt te suggereren dat van verder varen geen sprake was, ze bleken meteen ter plaatse te zijn. Als we bedenken dat Mattheus meldt dat de discipelen de wind tegen hadden (Mattheus 14 vers 24), Markus spreekt over ‘midden op zee’ (Markus 6 vers 47) en Johannes schrijft dat ze nog maar een kleine 5 km opgeschoten waren (Johannes 6 vers 19), staan we hier voor een raadsel. Ze hadden dus nog vele kilometers te gaan. En toch gebruikt Johannes het woord ‘meteen’. Hebben de auteurs het wel over dezelfde gebeurtenis? Of schildert Johannes ons hier opnieuw een wonder van verplaatsing voor ogen? Het lijkt er sterk op dat  schip en discipelen in een oogwenk naar hun bestemming werden gebracht. Dat er iets bijzonders gebeurd moet zijn hebben de mensen die de Here Jezus over land achterna gingen ook gemerkt. Ze zagen tot hun verbazing dat de Here er al was. Hoe kan dat? Geen wonder dat ze vragen ‘Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?’ (Johannes 6 vers 25).

De Here Jezus: het opstandingslichaam

Na Zijn opstanding blijkt de Here Jezus een ander lichaam te hebben gekregen: het opstandingslichaam, of ook wel: een verheerlijkt lichaam. Een verheerlijkt lichaam is geen gewoon lichaam zoals wij het nu hebben. Paulus schrijft hierover in 1 Korinthe 15 vers 42-49, en daar lezen we onder andere:

Een natuurlijk lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam wordt opgewekt (vers 44).

en:

zoals wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij ook het beeld van de Hemelse dragen (vers 49).

Met andere woorden: Het opstandingslichaam is een echt lichaam, maar niet meer gebonden aan de wetten van de gevallen schepping. Het is niet meer sterfelijk, niet meer onderworpen aan bederf, niet afhankelijk van zuurstof, voedsel (1 Korintiërs 6:13), temperatuur, et cetera. Het is zoals de Here tegen de verbijsterde discipelen zegt:

Zie Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf. Raak Mij aan en zie, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb. (Lukas 24 vers 39)

Hier volgt nu eerst een overzicht van verschillen tussen het gewone lichaam en een opstandingslichaam, zoals beschreven door Paulus:

Kenmerk Het natuurlijke lichaam Het verheerlijkte lichaam
Toestand Vergankelijk (vers 42) Onvergankelijk (vers 42)
Eer Oneervol (vers 43) Vol van heerlijkheid (vers 43)
Kracht Zwakheid (vers 43) Vol van kracht (vers 43)
Aard Natuurlijk / aards (vers 44, 47) Geestelijk / hemels (vers 44, 48)
Oorsprong Uit de aarde, stoffelijk (vers 47) Uit de hemel, hemels (vers 47)
Beeld Beeld van de aardse mens (vers 49) Beeld van de hemelse mens (vers 49)
Afhankelijk van bloed? Ja (Leviticus 17:11 – ‘het leven is in het bloed’) Vermoedelijk niet (maar dit staat niet letterlijk in de Bijbel)
Onderworpen aan de dood? Ja Nee
Zintuiglijk waarneembaar? Ja Ja, maar verheerlijkt (zie Lukas 24:39-43)
Beperkingen vanwege natuurwetten? Ja Nee (Johannes 20:19; Handelingen 1:9)

We zien dit alles bij de Here Jezus. Zijn lichaam was anders dan voorheen. Wat valt op? Verplaatsingen: Het kon verschijnen in gesloten ruimtes (Johannes 20 vers 19), en er ook weer uit verdwijnen (Lukas 24 vers 31). Het kan eten (Lukas 24 vers 43), het kan spreken (Lukas 24 vers 27). Maar hoewel hoorbaar spreken afhankelijk is van het in trilling brengen van lucht, is het verheerlijkte lichaam niet afhankelijk van zuurstof. Dat zien we bij de Hemelvaart. Het is een lichamelijk gebeuren, de Here Jezus ging met een verheerlijkt lichaam, Hij zal terugkomen met een verheerlijkt lichaam. Bedenk wat er allemaal gebeurt bij Zijn hemelvaart. Hij werd opgenomen – steeds hoger. We weten dat er een moment komt dat een mens daar niet kan overleven. Kou, geen luchtdruk meer, geen zuurstof, dodelijke straling. En dat allemaal zonder hulpmiddelen. Ik kan me tenminste niet voorstellen dat Christus achter de wolk snel een soort ruimtepak aantrok. Toch kon Hij die voor ons zo vijandige omgeving binnengaan – zonder problemen. Hij zal zelfs op dezelfde manier terugkeren. En wat zuurstof betreft, zonder bloed bereikt dat niet alle plaatsen in ons lichaam waar dat nodig is. Het opstandingslichaam zou (daar) dus zonder bloed functioneren? We kunnen slechts gissen, maar de kern blijft: Christus leeft lichamelijk, verheerlijkt en zonder beperkingen.

Wij mensen en een verheerlijkt lichaam

De Bijbel vertelt ons dat de gelovigen hetzelfde opstandingslichaam zullen krijgen als de Here Jezus. Dat houdt dus in dat ons lichaam veranderd wordt. Niet als eindresultaat van een langdurig proces, maar plotsklaps, ten gevolge van een wonderlijk goddelijk ingrijpen.

Een instantane 4) verandering:

50 Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk van God niet kunnen beërven, en de vergankelijkheid beërft de onvergankelijkheid niet.

51 Zie, ik vertel u een geheimenis: Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden,

52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin. Immers, de bazuin zal klinken en de doden zullen als onvergankelijke mensen opgewekt worden, en ook wij zullen veranderd worden. (1 Korinte 15 vers 50-52)

Ons vernederd lichaam wordt gelijk aan het verheerlijkte lichaam van de Here Jezus:

20 (…) de Here Jezus Christus,

21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam, overeenkomstig de werking waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen. (Filippi 3 vers 20-21)

We mogen weten dat het zal gebeuren, maar het fijne ervan zullen we pas dan begrijpen:

Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is. (1 Johannes 3 vers 2)

Het is onvoorstelbaar wat ons gelovigen allemaal te wachten staat. Een verheerlijkt lichaam met al die duizelingwekkende eigenschappen. Geweldig. Maar het mooiste is dat we het zullen krijgen om in staat te zijn voor eeuwig in de nabijheid van de Here Jezus te verkeren:

Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid zien, die U Mij gegeven hebt, omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld. (Johannes 17 vers 24)

Denk nog eens aan de Hemelvaart. De Here Jezus ging steeds hoger naar een omgeving zonder zuurstof, zonder zwaartekracht, zonder warmte en onderhevig aan dodelijke straling. Hoger en hoger ging Hij, totdat Hij de troon van God bereikte en daar ging zitten aan de rechterhand van de majesteit (Hebreeën 1 vers 3; 8 vers 1).

Wat is het streven van de mens dan een meelijwekkend gedoe. In onze huidige staat zijn we niet geschikt om het heelal te doorkruisen – we zijn gebonden aan de aarde. En als we het proberen moeten we altijd iets van de aarde meenemen – zoals lucht, water en voedsel.

Als God de mens verandert (aanpast) aan de galactische omstandigheden kan het wel: het opstandingslichaam, het verheerlijkte lichaam is er perfect toe in staat.


1) Zie ook hier

2) De duivel wordt wel de aap van God genoemd; hij ‘aapt’ God na. Het gevreesde teken aan het voorhoofd of op de hand uit Openbaring is zo’n imitatie. God bediende Zich al eeuwen eerder van deze werkwijze. Zie hier.

De verhouding koning → vorst uit Ezechiël 28 is ook zo’n imitatie. God is Koning in Israël (1 Samuel 8 vers 7), maar het volk wenst een menselijke vorst. De geschiedenis bewijst dat hoewel Israël zijn koningen krijgt, God bepaalt wie dat zijn (Spreuken 8 vers 15-16). De koning  is in feite een onderkoning onder God. Deze situatie zien we ook in het Duizendjarig Rijk. Er is een vorst, maar hij is in alles ondergeschikt aan God (Ezechiël 44 vers 3). Let op: Deze vorst is NIET onze Here Jezus, zoals blijkt uit Ezechiël 46 vers 16.

3) Het is niet duidelijk of Kapernaum tot het land van Genessareth werd gerekend. De plaatsen Kapernaum en Gennesareth lagen wel vlak bij elkaar in de buurt.

4) Instantaan: God brengt iets voort wat eerst onzichtbaar was of nog niet bestond, wat onmiddellijk gebruiksklaar is. Zie ook hier