Bovennatuurlijke verplaatsingen
De Bijbel staat vol met wonderlijke voorvallen. We hoeven maar te denken aan de zondvloed, de Babylonische spraakverwarring, de verwoesting van Sodom en Gomorra, Israëls bevrijding uit Egypte, hun reis door de woestijn en de belegering van Jericho. Bij het lezen en overdenken van al deze geschiedenissen vallen we van de ene verbazing in de andere. Velen halen echter hun schouders op, mompelen iets over sprookjes en wijden zich aan zaken die van meer realiteit getuigen (vinden ze). Anderen benaderen deze geschiedenissen alsof het mythes zijn.
Wikikids omschrijft een mythe als volgt.
Mythes zijn verzonnen verhalen die een wijze les bevatten, een moraal. De verhalen willen je iets leren. Deze verhalen zijn heel lang geleden ontstaan in een zeer oude cultuur. De verhalen werden doorgegeven door goede verhalenvertellers op plaatsen waar mensen bij elkaar kwamen. Later zijn de mythes opgeschreven en zijn er verschillende versies van de verhalen ontstaan doordat mensen ze doorvertelden met kleine wijzigingen. Mythes gaan vaak over belevenissen van de goden, over de schepping van de wereld, over bovennatuurlijke wezens of getalenteerde mensen. Goden, vreemde wezens of helden staan dan in mythes centraal. (Bron) |
‘Fabeltjes!’ horen we ook nog wel eens uitroepen door mensen die niet van geloofszaken willen weten. En zo zijn nog wel meer invalshoeken te noemen. Maar elk voor zich bevestigen ze alleen maar de beruchte uitspraak ‘het is wel waar, maar niet echt gebeurd’. Klik hier voor een voorbeeld. Kortom, de moderne mens wil er niet aan dat bovennatuurlijke Bijbelse gebeurtenissen echt zijn, dat de Bijbelschrijvers een getrouwe weergave van feiten geven. Auteur dezes staat er anders in. Er is voldoende aanleiding om al deze ‘verzinsels’ serieus te nemen. In dit eerste artikel beperk ik me tot ‘wonderlijke verplaatsingen’ van personen. Alle merkwaardige gebeurtenissen behandelen zou dit artikel de omvang van een boek geven, en is ook niet nodig.
Henoch
Door heel de Schrift heen lezen we over mensen die door God naar een andere plaats worden gebracht. Dat begint al in Genesis 5 met Henoch. Genesis 5 presenteert ons het geslachtsregister van Adam tot Noach. Uitleggers die de ouderdom van de aarde op hooguit 6000 jaar houden, komen tot die conclusie door de leeftijden van deze oudvaders op te tellen. In mijn eerste artikel over ‘Hoe oud is de aarde?’ probeer ik aan te tonen dat die weg onbegaanbaar is. De lijst uit Genesis 5 (en ook die van Genesis 11) is niet bedoeld als een ononderbroken doorlopende stamboom. De Bijbelschrijvers willen ons laten zien hoe de lijn der geslachten van Adam en Eva tot op Israël globaal is verlopen. Daarbij is het refrein het meest in het oog springende. Acht maal lezen we ‘en hij stierf’. Twee maal ontbreekt deze afsluiting. Van Noach wordt hier niet vermeld dat hij stierf. Dat lezen we pas in Genesis 9, hij stierf dus wel degelijk.
28 En Noach leefde na de vloed driehonderdvijftig jaar.
29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderdvijftig jaar; en hij stierf. (Genesis 9 vers 28-29)
Van slechts één persoon uit dit register wordt niet vermeld dat hij stierf. Bijna alle oudvaders bereikten leeftijden van ruim 900 jaar (uitgezonderd Mahalaleël (895 jaar) en Lamech (777 jaar)). Alleen bij Henoch vinden we een veel lager getal: 365 jaar. En dat heeft alles te maken met het feit dat hij blijkbaar niet is gestorven.1) En zoals het de Schrift betaamt, wordt dit opmerkelijke feit in een korte, zakelijke mededeling verwoord.
21 Henoch leefde vijfenzestig jaar, en verwekte Methusalach.
22 En Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalach verwekt had, driehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
23 Al de dagen van Henoch waren driehonderdvijfenzestig jaar.
24 Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God nam hem weg. (Genesis 5 vers 21-24)
Nu kunnen we betogen dat het ‘want God nam hem weg’ ook gewoon betekent dat hij stierf. Maar dat lijkt niet erg logisch. Als Henoch een gewone natuurlijke dood was gestorven, had ook met betrekking tot hem de vermelding geluid: ‘en hij stierf’. Nee, Henoch stierf niet. Bovendien wordt hij ook in andere delen van de Bijbel vermeld. Vermeldingen die ons meer vertellen over het wel en wee van deze mysterieuze persoon.
Door het geloof werd Henoch weggenomen, opdat hij de dood niet zou zien. En hij werd niet gevonden, omdat God hem weggenomen had. Vóór zijn wegneming kreeg hij namelijk het getuigenis dat hij God behaagde. (Hebreeën 11 vers 5)
Ook over hen heeft Henoch, de zevende vanaf Adam, geprofeteerd, toen hij zei: Zie, de Here is gekomen met Zijn tienduizenden heiligen (Judas vers 14)
Deze tekstplaatsen leveren drie belangrijke punten op:
1. Henoch wandelde met God;
2. Henoch behaagde God;
3. Henoch was een profeet.
Deze punten hangen direct samen met de uitspraak ‘door het geloof’. Immers, de schrijver van Hebreeën stelt onomwonden vast dat het ‘zonder geloof onmogelijk is God te behagen’ (Hebreeën 11 vers 6). Hebreeën 11 verhaalt zelfs van drie personen uit de periode Genesis 1-9 dat zij iets ‘in geloof deden’:
Door het geloof heeft Abel (…)(vers 4) ➔ Abel besefte onder de vloek te zijn, hij kende de zonde die in hem woonde, hij offerde wat die zonde kon wegnemen.
Door het geloof werd Henoch (…)(vers 5) ➔ Henoch is het beeld van de gemeente die de Opname verwacht, en niet hoeft te wachten tot de ongerechtigheid in de wereld op zijn ergst is.
Door het geloof heeft Noach (…)(vers 7) ➔ Noach is het beeld van de gelovigen die leven in de tijd waarin de goddeloosheid ten top zal zijn gestegen.
Kort samengevat:
Abels offer ziet op Golgotha; De Here Jezus offerde Zichzelf, Abel offerde een dier, wat hem het leven kostte.
Henochs wegname ziet op de Opname; Henoch werd opgenomen, zoals eens, in de nabije toekomst, de gehele Gemeente zal worden opgenomen.
Noachs leven ziet op de Grote Verdrukking. Zoals Noach dwars door Gods oordeel heen werd behouden, zo zal tijdens de laatste jaarweek te midden van vele oordelen toch redding zijn. (Openbaring 6:9; 20:4)
Hoe zal de wegneming van Henoch tot stand zijn gekomen? Waren het engelen die hem naar het hemelse paradijs brachten? Was het de Heilige Geest, of mogelijk de Engel des Heren, Hij die in het Nieuwe Testament op aarde kwam als Jezus Christus, de Zoon van God? We weten het niet. Maar ondanks de (schaarse) gegevens lijkt me een overeenkomst met wat Paulus aan de Thessalonicenzen over de Opname schrijft, het meest aannemelijk.
Want de Here Zelf zal (…) neerdalen uit de hemel. (1 Thessalonica 4 vers 16)
Henoch werd dus waarschijnlijk door de tweede Persoon van de Godheid van deze aarde verplaatst naar het paradijs.
Blijft nog één punt. De Here Jezus beschrijft in Lukas 16 de gang van zaken na het sterven. De arme Lazarus, die behouden is, wordt door engelen gedragen tot in de schoot van Abraham.
Het beeld van de schoot gaat terug op dat van een gast, die bij de maaltijd heel dicht aanligt bij de gastheer. En zo duidt het in dit verband op de ereplaats, die Lazarus van de Here God kreeg én op de intieme gemeenschap die hem daarbij van God ten deel viel. (SB)
De uitdrukking ‘in de schoot van Abraham’ zal in de tijd van Henoch nog niet zijn gebezigd. Het zou immers nog vele eeuwen duren voor Abraham op het toneel verscheen. Het beeld (want dat is het) blijft echter overeind. Henoch kreeg een ereplaats, dicht bij het hart van God. Die heerlijke toekomst wacht ook de Gemeente, die evenals Henoch zal worden weggenomen van deze wereld. Meegenomen door de Here Jezus Zelf!
De vloek van de dood is blijkbaar te overwinnen door het wandelen met God – in zeer uitzonderlijke gevallen. Dat wel.
Mozes
Mozes leefde 120 jaar, stierf en werd door de Here God Zelf begraven. Geen opneming dus zoals in het geval van Henoch. Toch noem ik hem hier, omdat we hem (samen met Elia) in het Nieuwe Testament tweemaal tegenkomen. Behalve dat is er bovendien aangaande de vindplaats van het graf een merkwaardige overeenkomst met Elia.
En Hij begroef hem in een dal in het land van Moab, tegenover Beth-Peor. En niemand weet [waar] zijn graf [is], tot op deze dag. (Deuteronomium 34 vers 6)
Niemand weet waar het graf van Mozes is. Geen mens dan, want, uit wat Judas in zijn brief schrijft, kunnen we opmaken dat engelen en demonen wel op de hoogte waren.
Michaël, de aartsengel, echter durfde, toen hij met de duivel redetwistte en een woordenwisseling had over het lichaam van Mozes, geen lasterlijk oordeel tegen hem uit te brengen, maar zei: Moge de Here u bestraffen! (Judas vers 9)
De gedachte is hier dat de duivel het lichaam van Mozes bij de Israëlieten wilde laten terugkeren, in de hoop (verwachting) dat het een voorwerp van afgoderij zou worden. De aartsengel Michaël was gestuurd om dat te voorkomen.
Dan nog even over de overeenkomst tussen de dood van Mozes en de hemelvaart van Elia. Niemand heeft ooit het graf van Mozes gevonden. Er is dus iets bijzonders aan de hand met zijn dood. Het wijst er op dat ook Mozes geen gewone dood is gestorven.
Elia
Na de hemelvaart van de Here Jezus, is die van de profeet Elia wel de bekendste. Zelfs zo bekend dat er in de jaren ‘70 een popsong aan werd gewijd: Go like Elijah, een nummer 1-hit uit 1973 van de Amerikaanse zangeres Chi Coltrane. Maar dit terzijde.
Elia was een legendarische figuur in Israël. Denk maar aan het gebeuren op de Karmel, waar God Zich de enige God toonde. Jakobus verwijst naar aan hem in verband met een andere ingrijpende gebeurtenis.
17 Elia was een mens net zoals wij en hij deed een vurig gebed dat het niet zou regenen, en het regende niet op de aarde, drie jaar en zes maanden.
18 En hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde bracht haar vrucht voort. (Jakobus 5 vers 17-18)
Midden in die rampzalige droogteperiode komt Obadja, overste van koning Achab, Elia tegen. Dat leidt tot een merkwaardig gesprek.
En mocht het gebeuren dat ík van u zou weggaan en de Geest van de Here u zou opnemen, ik weet niet waarheen, dan (…)(1 Koningen 18 vers 12)
De profeet Elia had zich lang verborgen, maar was nu op weg naar een ontmoeting met Achab. Obadja was een gelovig man. Hij had, in weerwil van zijn positie aan het hof, twee groepen van vijftig profeten in spelonken verborgen, en in leven gehouden. Nu vraagt Elia hem Achab te halen. Obadja vreest voor zijn leven. Stel hij doet het, en bij terugkomst heeft God intussen Elia naar elders gebracht? Het zou hem het leven kosten. Elia stelt hem gerust en Obadja haalt Achab. Blijkbaar gingen er geruchten dat God indien nodig Elia op wonderlijke wijze in veiligheid kon brengen. Of misschien wijst het op Elia’s komende hemelvaart. Hoe dit ook zij, die dag breekt aan. Ook hier weer een uiterst beknopte vertelling.
1 Het gebeurde nu, toen de Here Elia in een storm zou opnemen in de hemel, dat Elia met Elisa uit Gilgal wegging.
3 Toen kwamen de leerling-profeten die in Bethel waren, de stad uit, naar Elisa toe en zeiden tegen hem: Weet u dat de Here heden uw meester van u zal wegnemen? (…)
5 Toen kwamen de leerling-profeten die in Jericho waren, naar voren, naar Elisa toe en zeiden tegen hem: Weet u dat de Here heden uw meester van u zal wegnemen? (…)
11 Het gebeurde, terwijl zij al sprekend verdergingen, zie, dat er een vurige wagen met vurige paarden kwam, die tussen hen beiden scheiding maakte. Zo voer Elia in een storm naar de hemel.
12 Elisa zag het en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen van Israël en zijn ruiters! En hij zag hem niet meer. (2 Koningen 2 vers 1, 3, 5, 11, 12)
De hemelvaart van Elia wordt voltrokken door engelen. De combinatie wagen, paarden, ruiters en vuur komt vaker voor. Denk aan het beleg van Dothan door de Syriërs. Elisa stelde zijn angstige knecht gerust, door hem te laten zien wat een mens normaal gesproken niet kan zien.
En Elisa bad en zei: Here, open toch zijn ogen, zodat hij ziet. En de Here opende de ogen van de knecht, zodat hij zag; en zie, de berg was vol paarden en strijdwagens van vuur rondom Elisa. (2 Koningen 6 vers 17)
Terug naar Elia’s hemelvaart. Sommigen meenden dat Elia niet naar de hemel was gevaren maar – net als Mozes – ergens op een onbekende plaats was begraven.
16 En zij zeiden tegen hem: Zie toch, er zijn bij uw dienaren vijftig dappere mannen. Laat hen toch uw meester gaan zoeken, of de Geest van de Here hem misschien niet heeft opgenomen en op een van de bergen of in een van de dalen geworpen heeft. Maar hij zei: Stuur [hen] niet.
17 Zij drongen echter bij hem aan, tot beschamens toe, en hij zei: Stuur [hen dan maar]. En zij stuurden vijftig mannen, die drie dagen zochten, maar hem niet vonden. (2 Koningen 2 vers 16-17)
Het lichaam van Mozes werd niet gevonden. Het lichaam van Elia werd niet gevonden. God heeft blijkbaar nog een taak voor deze beide mannen, een taak uit te voeren in hun aardse lichamen.
Mozes en Elia
Hierboven noemden we Mozes en Elia al tezamen in verband met de geheimzinnige omstandigheden rond hun stoffelijke resten. Dat was uiteraard niet toevallig. In lijn met ons onderwerp komen we deze twee godsmannen in het Nieuwe Testament weer tegen. Wat maakt deze heren nu zo bijzonder?
Mozes is het voorbeeld (een type) van de Messias volgens evangelist Johannes (Johannes 1 vers 46), de apostel Petrus (Handelingen 3 vers 22) en de diaken Stefanus (Handelingen 7 vers 37). Zij verwijzen daarbij naar de profetie aangaande dé Profeet, die eens zou komen, waarbij Mozes wordt genoemd om aan te duiden dat het Iemand zou zijn met groot gezag, die de woorden van God zou spreken.
18 Ik zal een Profeet voor hen doen opstaan uit het midden van hun broeders, zoals u. Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en alles wat Ik Hem gebied, zal Hij tot hen spreken.
19 En met de man die niet naar Mijn woorden luistert, die Hij in Mijn Naam spreekt, zal het zó zijn: Ík zal rekenschap van hem eisen. (Deuteronomium 18 vers 18-19)
Beide aangehaalde verzen zijn inderdaad onverkort van toepassing op de Here Jezus. Hier volgen enkele teksten, waarin aspecten van Mozes’ profetie terugkomen.
1. Zo zegt de Here Jezus in het evangelie van Johannes: ‘Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven’ (Johannes 6 vers 46).
2. Over Zijn prediking: ‘(…) Mijn onderricht is niet van Mij, maar van Hem Die Mij gezonden heeft’ (Johannes 7 vers 16).
3. Wat betreft de ernst en het gezag van Zijn woorden: ‘Wie Mij verwerpt en Mijn woorden niet aanneemt, heeft iets wat hem veroordeelt, namelijk het woord dat Ik gesproken heb; dat zal hem veroordelen op de laatste dag’ (Johannes 12 vers 48).
Elia is de voorloper van de Messias. Men baseert zich hierbij op twee teksten uit Maleachi.
Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal. (Maleachi 3 vers 1)
Zie, Ik zend tot u de profeet Elia, voordat de dag van de Here komt, die grote en ontzagwekkende dag. (Maleachi 4 vers 5)
De engel die aan Zacharias de komende geboorte van Johannes (de Doper) bekendmaakt spreekt over hem als iemand die voor de Messias ‘zal uitgaan in de geest en de kracht van Elia’ (Lukas 1 vers 17). Deze woorden herhaalt Zacharias in zijn lofzang (Lukas 1 vers 76). Later getuigt de Here Jezus over Johannes ‘Deze is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die voor U uit Uw weg gereed zal maken’ (Lukas 7 vers 27). En op een andere plaats zegt de Here Jezus ronduit: ‘En als u het wilt aannemen: hij is Elia, die komen zou.’ (Mattheüs 11 vers 10 en 14).
In de evangeliën van Mattheüs (H17 vers 1-17), Markus (H9 vers 2-13) en Lukas (H9 vers 28-36) komen we Mozes en Elia in elkaars gezelschap tegen. Dat gebeurt op de berg der verheerlijking.
28 Het gebeurde ongeveer acht dagen na deze woorden dat Hij Petrus en Johannes en Jakobus meenam en de berg opklom om te bidden.
29 En het gebeurde terwijl Hij bad, dat de aanblik van Zijn gezicht veranderd werd en Zijn kleding blinkend wit werd.
30 En zie, twee mannen spraken met Hem; het waren Mozes en Elia.
31 Zij verschenen in heerlijkheid en spraken over Zijn heengaan, dat Hij zou volbrengen in Jeruzalem. (Lukas 9 vers 28-31)
In vers 29 staat dat het gezicht van de Here Jezus en Zijn kleding veranderd werden. Mattheüs vertelt dat Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht (Mattheüs 17 vers 2). Vervolgens lezen we in vers 31 dat Mozes en Elia ‘verschenen in heerlijkheid’. In het Grieks wordt hier het woord doxa gebruikt, wat lichtglans of schijnsel betekent, een omschrijving van een aspect van Gods heerlijkheid. Denk daarbij ook aan de glans op Mozes’ gezicht als hij van de berg Sinaï afdaalt (Exodus 24 vers 17). Mozes en Elia zijn dus uit Gods aanwezigheid gekomen, een verplaatsing naar de aarde toe. De geschiedenis toont ook aan dat ze zijn teruggekeerd naar waar ze vandaan kwamen. De discipelen zagen immers op een bepaald moment niemand dan Jezus alleen! Niet duidelijk is of Mozes en Elia werden verplaatst, of dat ze het op eigen kracht konden doen – ze hadden immers een verheerlijkt lichaam, net zoals de Here Jezus had na Diens opstanding!
Jona
Na enkele voorbeelden van verplaatsingen die het menselijk begripsvermogen te boven gaan, volgt nu een die volgens menselijk intellect niet heeft kunnen gebeuren. Het verhaal begint als volgt.
1 Het woord van de Here kwam tot Jona, de zoon van Amitthai:
2 Sta op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar, want hun kwaad is opgestegen voor Mijn aangezicht.
3 Maar Jona stond op om naar Tarsis te vluchten, weg van het aangezicht van de Here. Hij daalde af naar Jafo en vond een schip dat naar Tarsis ging. Hij betaalde de prijs voor de overtocht en daalde af in het schip om met hen mee te gaan naar Tarsis, weg van het aangezicht van de Here. (Jona 1 vers 1-3)
Het schip kwam echter in grote moeilijkheden. Jona wist dat het met hem en zijn weigering te maken had. Uiteindelijk zat er maar een ding op: overboord met die man. De scheepsbemanning wist dat iemand onder dergelijke omstandigheden ten dode opgeschreven was. Maar …
(…) de Here beschikte een grote vis om Jona op te slokken. Jona was drie dagen en drie nachten in het binnenste van de vis. (Jona 1 vers 17)
Hoofdstuk 2 van Jona beschrijft het begin van een ommekeer. De weigerachtige profeet ziet in dat vluchten voor de Here God geen zin heeft. Hij heeft ongetwijfeld geweten van Davids uitroep in een van diens psalmen.
7 Waar kan ik Uw Geest ontgaan, waar Uw aangezicht ontvluchten?
8 Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar; of legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar. (Psalm 139 vers 7-8)
Daarom ook begint het tweede hoofdstuk van Jona met de enige uitweg die hem nog rest.
Toen bad Jona tot de Here, zijn God, vanuit het binnenste van de vis. (Jona 2 vers 1)
Jona spreekt in doodsangst zijn vertrouwen uit in de Here God. Nog voor hij andere onderwerpen in zijn gebed noemt, komt hij tot een belijdenis.
Hij zei: Ik riep uit mijn benauwdheid tot de Here en Hij antwoordde mij. Uit de schoot van het graf riep ik om hulp, U hoorde mijn stem. (Jona 2 vers 2)
En inderdaad. Zijn vertrouwen werd niet beschaamd, want …
Toen sprak de Here tot de vis, en hij spuwde Jona uit op het droge. (Jona 2 vers 10)
Over merkwaardige verplaatsingen gesproken …
De vraag is uiteraard of het echt is gebeurd. Maar die vraag kun je ook stellen over de wegneming van Henoch en Elia’s hemelvaart. Ik beperk me tot het getuigenis van de Here Jezus. Hij spreekt over de scheppingsgeschiedenis als een historische gebeurtenis (Mattheüs 19 vers 4-6), zo ook over Abel en diens gewelddadige dood (Mattheüs 23 vers 35), Lukas vermeldt Henoch in het geslachtsregister van de Here Jezus (Lukas 21 vers 37), Noach bestond echt en de zondvloed is volgens onze Heiland werkelijk gebeurd (Mattheüs 24 vers 37-38), Abraham, Izak en Jakob hebben wel degelijk geleefd, en leven nog (!)(Mattheüs 22 vers 32). Zo dus ook het voorval met Jona en de vis, compleet met tijdsaanduiding.
Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn. (Mattheüs 12 vers 40)
De drie dagen en drie nachten kunnen maximaal 3 x 24 uur = 72 uur betekenen en minimaal 26, dat wil zeggen 1 + 24 + 1. Zie hier voor een nadere uitleg.
Ezechiël
Ezechiël was priester. Hij hoorde bij de hoogste standen van Jeruzalem. Het is dan ook geen wonder dat hij in 597 voor Christus, op 25-jarige leeftijd, met een groep vooraanstaanden, naar Babel werd weggevoerd. Een van hen was koning Jojachin van Juda. Dit gebeuren wordt de ‘eerste wegvoering’ genoemd. Ezechiël werd dus 11 jaar voor de verwoesting van de tempel in 586 voor Christus weggevoerd. Toen hij 5 jaar in ballingschap was, werd hij tot profeet geroepen. Hij was toen dertig jaar oud.
De verplaatsingen die Ezechiël regelmatig meldt hebben een geheel ander karakter dan wat Henoch, Elia en Jona meemaakten. Het gaat nu om visioenen. De manier waarop het beschreven wordt wekt desondanks de indruk dat Ezechiël ‘ergens naar toe werd gebracht’. In de ervaring van de profeet zal het hebben geleken dat zijn lichaam ‘thuis’ bleef, maar zijn ‘ik’ (zijn persoonlijkheid, zijn geest, zijn bewustzijn) op andere plaatsen verbleef. Hoe dit ook zij, Ezechiël zag personen, zaken of toestanden die hij op natuurlijke wijze niet had kunnen zien.
Het boek opent met het zogenoemde troonvisioen. De hemel gaat open en Ezechiël krijgt een blik op Gods heerlijkheid. We lezen dat dit gebeurt ‘te midden van de ballingen’. Je kunt dat lezen alsof hij zich letterlijk in het midden van een grote groep mensen bevond. Het is echter ook mogelijk dat ‘te midden van de ballingen’ betekent ‘daar waar de ballingen woonden’. Het is in ieder geval duidelijk dat Ezechiël zich in Babel bevond, of ook wel in Chaldea.
In het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde van de maand, toen ik te midden van de ballingen aan de rivier de Kebar was, gebeurde het dat de hemel geopend werd en ik visioenen van God kreeg te zien. (Ezechiël 1 vers 1)
Twee handelingen van God in de richting van Ezechiël vallen op. Het Woord van de Here komt tot hem, en de hand van de Here komt op hem. De laatste uitdrukking heeft meestal te maken met het ontvangen van een visioen.
kwam het woord van de Here uitdrukkelijk tot Ezechiël, de zoon van Buzi, de priester, in het land van de Chaldeeën bij de rivier de Kebar, en de hand van de Here was daar op hem. (Ezechiël 1 vers 3)
Ezechiël ondergaat het troonvisioen (H 1), wordt geroepen (H 2), en eet de boekrol (H 3), die staat voor het Woord van God. Hij ziet dus, hij hoort en hij leest. En dat alles in één lang visioen dat eindigt met het vertrek van de heerlijkheid van God, die hij in hoofdstuk 1 had gezien. Zeven dagen later wordt hij tot wachter over het huis van Israël gesteld. Zijn taak is gericht op de ballingen te Babel.
In het vervolg van het boek zijn we getuige van grote visioenen, die Ezechiël als verplaatsing ervaart. Tweemaal gaat ‘de reis’ naar Jeruzalem, eenmaal in zijn eigen tijd, eenmaal in de verre toekomst.
In visioen naar het huidige Jeruzalem
Ezechiël wordt dus naar Jeruzalem gebracht – lichamelijk blijft hij waar hij was, zijn ‘bewustzijn’ wordt ‘gebracht’.
1 Het gebeurde in het zesde jaar, in de zesde maand, op de vijfde van de maand, toen ik in mijn huis zat en de oudsten van Juda vóór mij zaten, dat daar de hand van de Here Here op mij viel.
2 (…)
3 (…) Toen hief de Geest mij op tussen de aarde en de hemel en in visioenen van God bracht Hij mij naar Jeruzalem, (…) (Ezechiël 8 vers 1-3)
Ezechiël krijgt als het ware een rondleiding door de tempel. Wat hij ziet, is echter niet zozeer de tempel zelf, maar dat wat in de tempel gebeurt. En dat is schrikbarend. De tempel blijkt te zijn verworden tot een poel van verderf, volkomen gewijd aan afgoderij. Ondanks dat blijkt de heerlijkheid van God Zich nog steeds in de tempel te bevinden.
Daarna ziet Ezechiël hoe Gods oordeel over dit alles wordt voltrokken. Eerst worden de mannen die ‘zuchten’ vanwege de afgoderij van een merkteken voorzien. Vervolgens worden alle overigen gedood, allen die niet het merkteken dragen. Ten slotte ziet hij hoe de heerlijkheid van God de tempel en daarna de stad verlaat. Daarna wordt hij ‘teruggebracht’ naar Babel.
Daarop hief de Geest mij op en bracht mij in een visioen door de Geest van God bij de ballingen in Chaldea. Toen steeg het visioen dat ik gezien had, op, bij mij vandaan. (Ezechiël 11 vers 24)
In visioen naar het toekomstige Jeruzalem
Jaren later wordt Ezechiël opnieuw naar Jeruzalem gebracht. Dit keer echter ver in de toekomst, aan het begin van het Duizendjarig Rijk.
1 In het vijfentwintigste jaar van onze ballingschap, aan het begin van het jaar, op de tiende van de maand, in het veertiende jaar nadat de stad was verslagen, op diezelfde dag was de hand van de Here op mij en bracht Hij mij erheen.
2 In visioenen van God bracht Hij mij naar het land van Israël. (…)(Ezechiël 40 vers 1-2)
Nu krijgt Ezechiël in zekere zin het tegenovergestelde te zien van dat wat hij eerder in de eerste tempel had aanschouwd. Nu geen afgoderij, maar een nieuwe, prachtige, reine tempel. Hij wordt rondgeleid, en beschrijft wat hij ziet. Het mooiste van alles is nog wel dat er niet alleen een prachtige tempel is verrezen, maar dat de heerlijkheid van God was teruggekeerd.
Toen hief de Geest mij op en bracht mij in de binnenste voorhof. En zie, de heerlijkheid van de Here had het huis vervuld. (Ezechiël 43 vers 5)
Aan het eind van dit alles lezen we niet of Ezechiël al dan niet werd teruggebracht. Uit het gegeven dat Ezechiël alles te boek heeft gesteld kun je echter afleiden dat hij nog vele jaren ‘te midden van de ballingen’ heeft verkeerd.
De rijke man en de arme Lazarus
We hebben nu een aantal verplaatsingen gevolgd. Dat kon omdat de gebeurtenissen tijdens dit aardse leven plaatsvonden, zodat menselijke getuigen konden worden gehoord. Er zijn echter ook verplaatsingen die zich aan onze waarneming onttrekken. Wat gebeurt er bijvoorbeeld nadat een mens is gestorven? We zijn voor die informatie geheel aangewezen op Gods Woord. De Here Jezus licht een tipje van de sluier op in een van zijn vele twistgesprekken met de Farizeeën. Vaak wordt de geschiedenis die de Here Jezus in Lukas 16 vertelt betiteld als gelijkenis. Echter, een aanhef als ‘het koninkrijk der hemelen is gelijk aan’ ontbreekt hier. Het is een weergave van de gang van zaken na het sterven.
Wij mensen blijven achter met een levenloos lichaam. Afhankelijk van de voorkeuren van de overledene wordt er in Nederland begraven, gecremeerd, gedoneerd aan de wetenschap of geresomeerd. Meer kunnen we niet doen. De mens verdwijnt echter na het sterven niet in het niets, maar leeft verder. Hoe dan? Wat gebeurt er met de mens na het sterven? Dat hangt af van hoe zo iemand in het leven stond. Kortweg gezegd: was hij behouden of niet?
De Here Jezus stelt ons eerst de hoofdpersonen in deze geschiedenis voor. Een zeer vermogend man, en een heel arm persoon. Om misverstanden voor te zijn, moeten we vaststellen dat de rijke niet verloren ging omdat hij rijk was, noch dat de arme man vanwege zijn armoe behouden was. Van de rijke man weten we niet meer dan dat hij zeer veel bezat. We weten niet eens hoe hij heette. Dit wijst heen naar het Boek des Levens. Zijn naam stond daar niet in, zijn naam is voor eeuwig onbekend (Exodus 32 vers 32; Psalm 69 vers 29; Filippi 4 vers 3; Openbaring 3 vers 5; 21 vers 27). De arme man kennen we wel: Lazarus. En niet alleen dat, de betekenis van zijn naam is een getuigenis op zich, namelijk ‘God heeft geholpen’. Ondanks al zijn ellende heeft hij steeds op God vertrouwd.
19 Nu was er een zeker rijk mens, die gekleed ging in purper en zeer fijn linnen en die elke dag vrolijk en overdadig leefde.
20 En er was een zekere bedelaar, van wie de naam Lazarus was, die voor zijn poort neergelegd was, en die onder de zweren zat.
(…)
22 Het gebeurde nu dat de bedelaar stierf en door de engelen in de schoot van Abraham gedragen werd.
23 En ook de rijke man stierf en werd begraven. En toen hij in de hel zijn ogen opsloeg, waar hij in pijn verkeerde, zag hij Abraham van ver en Lazarus in zijn schoot. (Lukas 16 vers 19-23)
Lazarus sterft. Tijdens (?) of meteen na (?) zijn overgang naar de eeuwigheid staan engelen klaar. Hij hoeft niet te zoeken, alles is al ‘geregeld’. ‘De schoot van Abraham’ wijst er op dat Lazarus dicht bij God mag verkeren. Wat de engelen betreft, zij worden ‘uitgezonden ten dienste van hen die de zaligheid zullen beërven’ (Hebreeën 1 vers 14).Ook de rijke man sterft. Bij hem geen engelen, geen enkele hulp. Hij sluit zijn ogen, en opent ze meteen daarna weer. In de hades (hel)! Wat een huiveringwekkende schrik zal dat zijn. Hoe hij daar is gekomen, wordt ons niet verteld. Hij is zonder dat hij zich daarvan bewust was, verplaatst naar ‘de plaats van pijn’. Zie hier voor meer informatie over de toestand na het sterven.
Filippus
Het gebeuren rond Filippus is zo eenvoudig verteld, dat ik me hier beperk tot de weergave van wat de Bijbel erover meedeelt.
Een engel van de Heer zei tegen Filippus: ‘Sta op en reis naar het zuiden en ga de weg op die van Jeruzalem naar Gaza leidt.’ Dit was een eenzame weg. Filippus maakte zich reisvaardig en ging erheen. Juist kwam daar een Ethiopiër langs. Hij was een ontmande (eunuch) hoveling van Kandake, de koningin van de Ethiopiërs, en haar minister van financiën. Hij had een reis naar Jeruzalem gemaakt om daar te aanbidden en was nu op de terugweg. Hij zat in een rijtuig en las in het boek van de profeet Jesaja. De Geest zei tegen Filippus: ‘Ga naast het rijtuig lopen.’ Filippus liep er gauw naar toe en hoorde hem de profeet Jesaja lezen. Hij vroeg: ‘Begrijpt u wel wat u daar leest?’ De man antwoordde: ‘Hoe zou ik dat kunnen als niet iemand mij uitleg geeft?’ En hij nodigde Filippus uit om in te stappen en naast hem te komen zitten.
Het gedeelte uit de Bijbel dat hij bezig was te lezen luidde:
Als een schaap werd hij naar de slachtbank geleid.
Zoals een lam zich zonder geluid laat scheren,
deed ook hij zijn mond niet open.
Hij is vernederd en er is voor hem geen eerherstel.
Wie is in staat van zijn nageslacht te spreken?
Want zijn leven is van de aarde weggenomen.
‘Vertel me alstublieft,’ zei de ontmande tegen Filippus, ‘van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders?’ Toen begon Filippus. Hij ging uit van deze tekst en vertelde hem van Jezus. Intussen reed het rijtuig verder en ze kwamen bij een water. De ontmande zei: ‘Kijk, water! Is er iets tegen dat ik gedoopt word?’
En hij liet het rijtuig stilhouden en beiden, Filippus en de ontmande, daalden in het water af en hij doopte hem. Toen ze uit het water gekomen waren, nam de Geest van de Heer Filippus plotseling weg. De ontmande zag hem niet meer, maar zette vol blijdschap zijn reis voort. Filippus dook in Asdod weer op. Hij trok rond en bracht de goede boodschap tot in Caesarea toe.(Vertaling Anne de Vries) (Handelingen 8 vers 26-40)
Paulus
De wegnemingen van Henoch, Elia en de Here Jezus zijn lichamelijke verplaatsingen naar een plaats buiten de aarde. Van Henoch weten we niet waar hij naartoe werd gebracht. Het ligt voor de hand te denken aan de hemel, maar het wordt niet met zoveel woorden meegedeeld. Van Elia weten we dat hij naar de hemel ging, en van de Here Jezus weten we het zelfs tot in detail:
De Here dan is, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand van God. (Markus 16 vers 19)
Nu is er met het begrip hemel iets bijzonders aan de hand. Zoeken we het woord op in een woordenboek, dan vinden we iets als ‘de ruimte boven de aarde, de schijnbare blauwe boog boven de aarde.’ We zeggen wel eens ‘in de zevende hemel’. Neem je dat letterlijk, dan zijn er nogal wat onderscheidende ‘hemelen’. De Bijbel houdt het op drie.
1. de wolkenhemel (atmosfeer),
2. de sterrenhemel (heelal),
3. de hemel als woonplaats van God.
Dit doet wat aan etages denken, waarbij de derde hemel dan de hoogste is. Efeze 4 geeft echter de indruk dat er boven die derde hemel ook weer ‘ruimte’ is.
Degene Die neergedaald is, is ook Degene Die opgevaren is ver boven alle hemelen om alle dingen te vervullen. (Efeze 4 vers 10)
Wat de derde hemel betreft, Paulus’ verslag geeft aan dat een deel ervan gelijk is aan ‘het paradijs’, waar de gestorven gelovigen verblijven, dicht in de buurt van God (Lukas 23 vers 43; Openbaring 2 vers 7; Hebreeën 12 vers 23).
Hoe dit ook zij, Paulus getuigt tot in de derde hemel te zijn opgenomen; tot in de woonplaats van God dus. Hijzelf kan niet met zekerheid zeggen hoe het in zijn werk is gegaan. Is hij lichamelijk in de hemel geweest, of was het meer als in een visioen (zoals we bij Ezechiël zagen)? Welke vorm van verplaatsing het ook is geweest, Paulus was hevig onder de indruk; zelfs na veertien jaar kon hij er nog niet over uit.
2 Ik ken een mens in Christus, veertien jaar is het geleden – of het in het lichaam gebeurde, weet ik niet; of buiten het lichaam, weet ik niet; God weet het – dat zo iemand tot in de derde hemel werd opgenomen.
3 En ik weet van deze mens – of het in het lichaam of buiten het lichaam gebeurde, weet ik niet; God weet het –
4 dat hij werd opgenomen in het paradijs en onuitsprekelijke woorden heeft gehoord, die het een mens niet is geoorloofd uit te spreken. (2 Korinte 12 vers 2-4)
Johannes
Het boek Openbaring is eigenlijk één lange brief. Johannes laat ons net als bij Ezechiël getuige zijn van verplaatsingen in de geest. Zijn lichaam blijft op dezelfde plaats, zijn geest raakt in verrukking of vervoering (Grieks: ekstasis), zie Handelingen 11 vers 5 en 22 vers 17. In zijn verslag leidt dat tot een lange opsomming van aanduidingen aangaande een plaats waar iets gebeurde, en wat daar plaatsvond. Vijf maal wordt ons expliciet gemeld dat Johannes ‘in de geest raakte’.
Ik was in de geest op de dag des Heren (…) (Openbaring 1 vers 10)
En meteen raakte ik in geestvervoering (Openbaring 4 vers 2)
En in dit visioen zag ik (…) (Openbaring 9 vers 17)
En in de geest bracht hij mij weg naar een woestijn. (Openbaring 17 vers 3)
En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg (Openbaring 21 vers 10)
Daar tussendoor lezen we steeds aanduidingen als ‘ik zag’ (± 50x) en ‘ik hoorde’ (± 25x).
Opvallend is dat Johannes zich buitengewoon sterk maakt voor de betrouwbaarheid van wat hij ons meedeelt. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de opdracht die hij van de Here Jezus krijgt:
(…) Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol (Openbaring 1 vers 11)
Schrijf nu op wat u hebt gezien, en wat is, en wat hierna zal geschieden. (Openbaring 1 vers 19)
En ik hoorde een stem uit de hemel tegen mij zeggen: Schrijf: Zalig zijn de doden die in de Here sterven, van nu aan. (…)(Openbaring 14 vers 13)
En hij zei tegen mij: Schrijf: Zalig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lam. En hij zei tegen mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God. (Openbaring 19 vers 9)
En Hij Die op de troon zit, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zei tegen mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en betrouwbaar. (Openbaring 21 vers 5)
Eerst wordt ons verteld dat God een engel naar Johannes heeft gestuurd. Deze moet Johannes op de hoogte brengen van alles wat in de nabije toekomst zal gaan gebeuren.
Openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft om Zijn dienstknechten te laten zien wat spoedig moet geschieden, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen heeft gegeven. (Openbaring 1 vers 1)
Vervolgens zegt Johannes dat hij alles wat hij gehoord heeft (het Woord van God; het getuigenis van Jezus Christus), en alles wat hij gezien heeft naar waarheid heeft opgeschreven.
Deze heeft van het Woord van God getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. (Openbaring 1 vers 2)
De bedoeling was namelijk dat dit ‘alles’ doorgegeven werd aan ‘Zijn dienstknechten’, opdat het in de gemeenten verkondigd zal worden, tot op de dag van vandaag.
Als dan alles wat Johannes heeft gezien en gehoord is opgeschreven, neemt de Here Jezus Zelf het woord. Hij herhaalt dat Hij Zelf de engel heeft gestuurd en dat Johannes werkelijk uiterst nauwkeurig zijn taak heeft volbracht. Er volgt zelfs nog een waarschuwing niet aan de tekst te gaan morrelen.
Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om bij u in de gemeenten van deze dingen te getuigen. Ik ben de Wortel en het Nageslacht van David, de blinkende Morgenster. (Openbaring 22 vers 16)
Want ik getuig aan ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort: Als iemand [iets] aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek geschreven zijn. (Openbaring 22 vers 18)
En als iemand afdoet van de woorden van het boek van deze profetie, zal God zijn deel afdoen van het boek des levens, en van de heilige stad, [van] de dingen die in dit boek geschreven zijn. (Openbaring 22 vers 19)
Hij Die van deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen. Ja, kom, Here Jezus! (Openbaring 22 vers 20)
Woorden van de Here Jezus Zelf. De slotzin ‘Ja, kom, Here Jezus!’, zal dan weer van Johannes geweest zijn.
De Gemeente
Nog een wonderlijke verplaatsing wil ik noemen. Deze ligt nog in het verschiet. Eens, maar wie weet hoe spoedig, zal met de complete Gemeente gebeuren, wat eens Henoch meemaakte. Paulus beschrijft het in de eerste brief aan Thessalonica.
16 Want de Here Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan.
17 Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Here in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Here zijn. (1 Thessalonica 4 vers 16-17)
Over de Opname heb ik meermalen geschreven. Daarom volsta ik nu met naar die artikelen te verwijzen.
Komt er nu wel of niet een Opname?
Dit gaat niet over de Opname …
In het volgende artikel gaan we verder met ‘wonderlijke verplaatsingen’. Het zal geheel aan de Here Jezus gewijd zijn.
1) Henoch, de zevende van Adam (Judas 14), die ‘met God wandelde, en hij was niet meer, want God nam hem weg’ (Genesis 5:24) is mogelijk dezelfde persoon als Utuabzu, de zevende wijze in de Uruk-koningslijst. Het stelt: “Utuabzu, die naar de hemel opsteeg” (Hess & Tsumura 1994, 231). (Bron)