Profetie
Tenzij de gave van profetie werkzaam in ons is, zal geen mens kunnen voorspellen dat we in Nederland op een periode van vervolging afstevenen. We zitten namelijk met het gegeven dat zich (vooral in de westerse wereld) een explosieve groei van zich profeet noemende lieden voordoet. Alleen al het verschijnsel van profetenscholen doet de wenkbrauwen fronsen. Laten we toch voorzichtig zijn, en denken aan de waarschuwing van de Here Jezus Zelf.
22 Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan?
23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt! (Mattheüs 7 vers 22-23)
Eerder in deze reeks hebben we al gekeken naar het begrip beproeving. God stelt ons op de proef. Het heeft tot doel dat we onszelf beter leren kennen – met name met betrekking tot ons geloof. Bovendien wil God ons dichter tot Zich trekken. We zullen zien dat vooral geduld een belangrijk aspect is van beproeven . Maar eerst gaan we ons afvragen of er überhaupt wel sprake is van geloof bij de betrokkene(n). Met geloof bedoel ik in dit verband het vaste vertrouwen dat God zal voorzien in al het nodige. Als er een ding duidelijk is dan is het dit: Zoonschap en tuchtiging zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden (Hebreeën 12 vers 6), en geloof en beproeving horen bij elkaar (1 Petrus 4 vers 14).
Verzoeking versus beproeving
Jakobus opent zijn brief met een betoog over verzoeking en beproeving.
2 Acht het enkel vreugde, mijn broeders, wanneer u in allerlei verzoekingen terechtkomt,
3 want u weet dat de beproeving van uw geloof volharding teweegbrengt. (Jakobus 1 vers 2-3)
Verzoekingen dienen dus om het geloof te beproeven. De Here Jezus werd meteen na Zijn doop door de Geest de woestijn in geleid. Daar wachtte de satan om Hem te verzoeken. Die verzoeking was bedoeld om de kracht van het geloof van de Zoon van God te testen. Dat Hij daar glansrijk in slaagde was geen verrassing. Hij die waarachtig mens en waarachtig God was kón immers niet zondigen. Je zou je daarom kunnen afvragen wat voor zin deze verzoeking dan nog had, als de uitkomst van tevoren vaststond. Die zin was er wel degelijk, want het was de bedoeling dat de Here Jezus aantoonbaar de Overwinnaar zou zijn, daar in de woestijn, en later op Golgotha.
Een verzoeking (ook wel: aanvechting) is een bijna onweerstaanbare drang tot zondigen. Zo kan een negatief verschijnsel gebruikt worden om een positief doel te bereiken. Jakobus’ aansporing om ‘je gelukkig te prijzen’ als beproeving je deel is, wordt zo begrijpelijk. Het resultaat van de beproeving is volgens hem volharding. Volharding is volhouden, geduld hebben, niet opgeven. Jakobus spreekt zijn broeders aan, medegelovigen dus. Zij zijn het die te maken krijgen met beproevingen. Waarom? Omdat het gelovigen zijn.
Dat het geconfronteerd worden met beproevingen een bewijs van geloof is, blijkt duidelijk uit een prikkelende beschouwing uit de brief aan de Hebreeën. Paulus vergelijkt daar het ondergaan van beproeving met het opvoeden van kinderen. Er blijken twee ‘soorten’ kinderen te zijn. Zij die opgevoed worden – compleet met alles wat daar bij hoort, en zij die niet opgevoed worden: bastaards noemt Paulus ze. Juist de echte kinderen worden terechtgewezen en kunnen straf krijgen. Dat doen ouders uit liefde. Ze voeden hun kinderen op voor dit korte leven, naar hun beste weten, in de veronderstelling dat het goed is. God daarentegen voedt zijn kinderen op met het oog op het eeuwige leven, en Hij maakt geen fouten. Gods opvoeding brengt heiliging tot stand.
Heiligheid
Heiligheid ontstaat door je af te zonderen van kwaad, en het je toewijden aan God. Tucht (o.a. beproeving) is het middel dat God hiervoor gebruikt.
Want zij hebben ons wel voor een korte tijd naar het hun goeddacht bestraft, maar Hij doet dat tot ons nut, opdat wij deel krijgen aan Zijn heiligheid. (Hebreeën 12 vers 10)
Heiligheid heeft te maken met hoe dicht je God mag naderen. God Zelf maakt dat wij deel krijgen aan Zijn heiligheid. Hij wil immers Zijn kinderen zo dicht mogelijk bij Zich hebben. Anderzijds hebben we hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. Even verderop in dit gedeelte vinden we namelijk een andere tekst met betrekking tot dit onderwerp.
Jaag de vrede na met allen, en de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien. (Hebreeën 12 vers 14)
Nu blijkt dat heiliging niet alleen een gave is, maar ook een opgave. Het gaat om heiligheid die gezien wordt. De levenswandel van gelovigen dient ervan te getuigen, maar ook hun afzondering van de zonde van de wereld. Het is een opdracht van alle tijden.
Keer je af van het kwaad en doe het goede; zoek de vrede en jaag die na. (Psalm 34 vers 15)
Aspecten van beproeving – de praktijk van alle dag
God, en dus ook de Here Jezus willen graag zien wat er in het hart van de gelovigen voor Hem is. Daartoe brengt Hij ons in allerlei situaties, die tevens een les voor de gelovigen inhoudt. Neem nu de spijziging van de vijfduizend.
5 Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag dat een grote menigte naar Hem toe kwam, zei Hij tegen Filippus: Waar zullen wij broden kopen, opdat deze mensen kunnen eten?
6 Maar dit zei Hij om hem op de proef te stellen, want Hij wist Zelf wat Hij zou gaan doen. (Johannes 6 vers 5-6)
Duidelijker kun je het niet krijgen! Een grote menigte, en geen eten. De Here Jezus wist wat Hij zou gaan doen, maar vraagt toch aan Filippus of hij een oplossing wist voor dit ogenschijnlijke onoplosbare probleem. Want een probleem was het! Bestond er wel een mogelijkheid om ergens in een keer zoveel voedsel in te kopen? Vast niet. En dan hebben we het nog niet eens over de benodigde financiën.
Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd penningen brood is voor hen niet genoeg, zodat ieder van hen een beetje zou kunnen krijgen. (Johannes 6 vers 7)
Twee honderd penningen … Letterlijk: denarie, dat is het dagloon van een arbeider, een kapitaal dus. Andreas, de broer van Petrus had wat rondgevraagd. Zouden de mensen zelf misschien voedsel hebben meegenomen, en als dat nou eens verdeeld zou kunnen worden? Maar nee, ook dat zette geen zoden aan de dijk.
8 Een van Zijn discipelen, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei tegen Hem:
9 Hier is een jongetje dat vijf gerstebroden en twee visjes heeft, maar wat betekenen die voor zovelen? (Johannes 6 vers 8-9)
En zo bleef het probleem bestaan. Als er al een mogelijkheid was genoeg eten te kopen, was er ongetwijfeld te weinig geld. Zou er wel geld genoeg zijn, dan bestond het niet dat iemand in de omgeving zoveel voedsel te koop had. En ‘alles zullen we samen delen’, schoot ook al niet op. Het valt op dat de discipelen aan van alles en nog wat dachten. Maar de vraag voorleggen aan de Here Jezus kwam niet bij hen op. En dat terwijl nog niet zo lang geleden de Here Jezus tijdens de bruiloft te Kana had laten zien dat voor Hem op = op niet bestond. De discipelen zagen alleen maar problemen, voor de Here Jezus gold dat ‘alle dingen mogelijk zijn voor wie gelooft’ (Markus 9 vers 23). Maar zelfs het ontbreken van geloof, is voor de Heer geen probleem.
10 En Jezus zei: Laat de mensen gaan zitten. En er was veel gras op die plaats. Dus gingen de mannen zitten, ongeveer vijfduizend in getal.
11 En Jezus nam de broden, en nadat Hij gedankt had, deelde Hij ze uit aan de discipelen, en de discipelen aan hen die daar zaten; op dezelfde manier werden ook de visjes uitgedeeld, zoveel zij wilden. (Johannes 6 vers 10-11)
Ja, Hij wist Zelf wat Hij zou doen. En dat niet alleen, Hij geeft in overvloed: twaalf manden met stukken van de vijf gerstebroden waren overgebleven! Hadden de discipelen nu hun lesje geleerd? Blijkbaar niet. Want ze zouden nog vele malen zakken voor het geloofsexamen. Zo vaak zelfs, en dikwijls zo opzichtig dat de Here Jezus op een bepaald moment in een mengeling van verbazing en verontwaardiging uitroept: ‘O ongelovig en ontaard geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn, hoelang zal Ik u nog verdragen?’ (Mattheüs 17 vers 17).
En zo gaat het al 20 eeuwen. In principe moeten we een ‘op de rots gefundeerde’ relatie met de Here Jezus hebben (Mattheüs 7 vers 24-25; 1 Petrus 5 vers 17). Dan zal ons geloof tot uiting komen op die momenten dat de nood hoog is (Filippi 4 vers 6). En dan zal blijken dat de Here Jezus de Zijnen altijd wil bijstaan. Dat geldt ook voor hen die dat werkzame geloof niet bezitten. Dat wil echter niet zeggen dat het niet uitmaakt. Wie een gedegen relatie met de Here Jezus heeft zal op momenten van nood zich in alle rust tot Hem wenden: zo iemand leeft in vrede (Filippi 4 vers 7). Hij heeft bovendien een goed getuigenis. Wiens relatie met de Heer maar oppervlakkig is, zal eerder in een toestand van paniek Hem om hulp roepen (Lukas 8 vers 24). Van zo iemands leven gaat geen goed getuigenis uit.
Aan het begin van de geschiedenis van de wonderbaarlijke spijziging wordt ons meegedeeld dat ‘een grote menigte Hem volgde’ (Johannes 6 vers 2). Dat zijn dus ‘volgers’. Dit begrip kennen we tegenwoordig ook. Veel (al dan niet) bekende persoonlijkheden hebben op het web een groep volgers. Hun getal kan soms in de miljoenen lopen. Nieuwe, regelmatige updates van de content houdt de belangstelling levend. Zo ging het ook met de volgers van de Here Jezus. Ze wisten dat Hij allerlei tekenen deed, en geweldig in Zijn redevoeringen was. Zaken die ze maar al te graag wilden meemaken. Zouden de tekenen wegblijven, dan zou de menigte volgers verlopen. Heel anders zit het met ‘volgelingen’. Zij vereenzelvigen zich met de Here Jezus. Ze lopen niet alleen mee, maar wijden zich aan Hem toe, veranderen hun leven, passen hun gedrag aan en hebben een emotionele en geestelijke verbondenheid. Kortom, een volgeling is een discipel, een volger een nieuwsgierige toeschouwer. Toch wil de Here Jezus Zich ook over deze laatste groep ontfermen, zoals blijkt uit deze geschiedenis!
Aspecten van beproeving – geduld en geloof
Alle gelovigen van alle tijden zijn er mee bekend: iemand is ernstig ziek, een kind is afgedwaald en leeft als junkie op straat, binnen de familie is een conflict ontstaan dat zich niet laat oplossen, etc. Jarenlang wordt er gebeden, maar er verandert niets. De zieke sterft, de verslaafde raakt definitief uit zicht, het conflict gaat met de betrokkenen het graf in. Maar soms gebeurt wel degelijk iets: de zieke herstelt, de verslaafde komt tot geloof en familieleden verzoenen zich met elkaar. Deze uitkomsten kunnen naast elkaar bestaan, waarbij de lijdenslast voor de gelovigen uit de eerste groep extra zwaar wordt als men hoort van de uitkomsten bij groep twee.
Wat is er aan de hand? Hebben de gelovigen uit groep 1 verkeerd gebeden? Ontbrak het hun aan geloof? Was er sprake van ernstige zonden die de gebeden blokkeerden? We raken hier aan de voor ons mensen soms onbegrijpelijke wegen en gedachten van God, die hoger zijn dan die van de mens (Jesaja 55 vers 9). Ik laat hier het vermeende recht op genezing 1) buiten beschouwing, ook over Gods voorzienigheid 2) zal ik hier niet schrijven. Ik beperk me tot de verzuchting van velen: ‘waarom duurt het zo lang, luistert God wel naar mij?’
Laten we opnieuw de Schrift raadplegen. Meteen aan het begin van het evangelie van Lukas lopen we tegen prachtige voorbeelden aan. Sla de nu volgende passages niet over; ze zijn zo mooi en zo belangrijk.
Twee voorbeelden van levenslang geduld
5 In de tijd toen Herodes koning van Judea was, leefde er een priester die Zacharias heette en die bij de afdeling van Abia hoorde. Zijn vrouw stamde nog van Aäron af en heette Elisabeth.
6 Het waren een paar beste, vrome mensen en ze hielden zich heel trouw aan de geboden van God.
7 Elisabeth had geen kinderen kunnen krijgen en nu waren ze al flink op jaren gekomen. (Vert. Anne de Vries)(Lukas 1 vers 5-7)
De menswording van de Here Jezus – geboren uit een maagd, verwekt door de Heilige Geest – is een uniek wonder. Maar ook de zwangerschap van de oude Elisabeth wordt gekenmerkt door Goddelijk ingrijpen. Ze had lang moeten wachten, heel erg lang. Het feit dat Elisabeth kinderloos was gebleven woog zwaar. Wel kinderen betekende een zegen van God, geen kinderen kon niet anders inhouden dan dat God boos op haar was; het werd beschouwd als een grote schande. Dat ze vrome mensen waren hield ook in dat ze hun hele huwelijk lang om een kindje hadden gebeden. En terwijl de jaren verstreken veranderde de hoop op een kindje langzaam in berusting; het mocht niet zo zijn. Maar God beschikte anders: het kindje kwam toch, op Zijn tijd! Het bewijst dat God wil dat wij mensen ons er goed van bewust zijn dat Hij bepaalt wat er wel en niet gebeurt. De Messias zou komen, en de wegbereider moest op de juiste tijd ter wereld komen. Sterker, zonder rechtstreeks ingrijpen van God was Johannes de Doper nooit op deze wereld gekomen. Een en ander doet denken aan Abraham en Sara, die op hoge leeftijd nog een zoon kregen. Israël ontstond, omdat God dat wilde! 3)
21 Acht dagen later werd het kind besneden en het kreeg de naam Jezus, die de engel genoemd had nog vóór zijn moeder zwanger was.
22 Toen de dagen van hun reiniging volgens de wet van Mozes voorbij waren, brachten ze het kind naar Jeruzalem om het aan de Heer te wijden. (…)
25 Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon, een vrome man, trouw aan de wet, die verlangend uitzag naar de bevrijding van Israël.
26 De heilige Geest was in zijn hart en had hem de goddelijke belofte gedaan, dat hij niet zou sterven vóór hij de Christus gezien had die God zou sturen.
27 Hij was door de Geest naar de tempel geleid en toen de ouders het kind Jezus binnendroegen om te doen wat naar de wet gewoonte was,
28 nam hij het in zijn armen en loofde God met deze woorden:
29 ‘Nu kan uw dienaar in vrede sterven, Heer, zoals u beloofd hebt,
30 want nu heb ik met mijn eigen ogen uw heil gezien,
31 dat u voor alle volkeren hebt doen komen:
32 een licht dat voor de heidenen straalt en grote roem zal brengen aan uw volk Israël!’
33 Zijn vader en moeder waren erg verbaasd door wat gezegd werd van hun kind.
34 Simeon zegende ze en zei tegen moeder Maria: ‘Ik zeg u dat dit kind bestemd is om velen in Israël ten val te brengen, maar dat het ook velen zal oprichten. Hij zal een teken zijn dat tegenspraak opwekt. Zo zullen de geheime gedachten van velen aan het licht komen.
35 En u zal het zijn alsof uw ziel met een mes doorsneden wordt.’ (Vert. Anne de Vries)(Lukas 2 vers 21-35)
Het ontroerende verhaal van de oude Simeon is ook zo’n voorbeeld van Gods handelen. Ook hij was een vrome man, trouw aan de wet. Hem was beloofd dat hij voor zijn sterven de Messias zou zien. Net als Elisabeth werd hij ouder en ouder; het wachten duurde lang. Misschien twijfelde hij wel eens of hij het wel goed had begrepen. Maar dan! Op een dag duwt de Heilige Geest de oude man als het ware naar de tempel. Precies op tijd. Jozef en Maria waren juist op die dag naar de tempel gekomen om aan hun verplichtingen te voldoen. Hij mocht het kindje zien, en zelfs in zijn armen nemen. Dan spreekt de Heilige Geest door Simeon twee keer een profetie uit. De Messias was gekomen, en zou een licht zijn om de heidenen te verlichten en om Gods volk Israël te verheerlijken. Maar voordat het zover was zou de Messias moeten leiden en sterven; gebeurtenissen die ook voor Maria veel leed zouden betekenen. Voor Simeon was het dubbel geluk. Hij had de Messias gezien, en nu mocht hij sterven en naar Gods hemel gaan.
Twee voorbeelden van kortdurend geduld
40 Toen Jezus aan de andere kant van het meer terugkwam, stond het volk hem al op te wachten. Het had verlangend naar hem uitgezien.
41 Er kwam een man naar hem toe, een zekere Jaïrus, die overste van de synagoge was. Hij viel voor Jezus op de knieën en smeekte hem om mee te gaan naar zijn huis,
42 want hij had maar één kind, een meisje van een jaar of twaalf, en dat lag op sterven. Jezus ging mee, maar ze konden haast niet door het gedrang van de mensen heenkomen.
43 Nu was daar een vrouw die al twaalf jaar lang erg aan vloeiingen leed en geen dokter had haar beter kunnen maken.
44 Die kwam achter hem lopen, raakte even de zoom van zijn kleed aan en meteen hield haar vloeiing op.
45 Jezus vroeg: “Wie heeft mij aangeraakt?” Allen die om hem heen stonden schudden het hoofd en Petrus zei: “Meester, al die mensen duwen en dringen immers van alle kanten tegen u op!”
46 Maar Jezus zei: “Nee, iemand heeft mij aangeraakt, want ik heb gevoeld dat er kracht van mij uitging.”
47 Toen merkte die vrouw wel dat het toch uit moest komen. Bevend kwam ze dichterbij, viel voor hem neer en vertelde waar al die mensen bij waren, waarom ze hem aangeraakt had en dat ze op hetzelfde ogenblik genezen was.
48 Hij zei: ‚”Mijn dochter, je geloof heeft je gered! Ga maar naar huis en wees gerust.”
49 Hij was nog niet uitgesproken, of daar kwam iemand uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap: “Val de meester maar niet langer lastig, want je dochter is gestorven.”
50 Maar Jezus hoorde het en zei: “Wees maar niet bang, Jaïrus! Geloof alleen maar, dan zal ze gered worden!”
51 Toen hij bij het huis kwam, nam hij alleen Petrus, Jakobus en Johannes verder mee. Met die drie en de vader en moeder van het kind ging hij naar de kamer waar het kind lag.
52 Allen die daar waren stonden te huilen en te weeklagen om het meisje. Hij zei: “Hou toch op met dat gehuil! Ze is niet gestorven, ze slaapt!”
53 Ze lachten hem uit, omdat ze er zeker van waren dat ze gestorven was.
54 Maar hij pakte haar bij de hand en riep haar toe: “Kindje, je moet opstaan!”
55 Toen keerden haar levensgeesten terug en ze stond dadelijk op, en Jezus zei dat ze haar wat te eten moesten geven.
56 De ouders stonden stom van verbazing, maar Jezus verbood ze om aan iemand te vertellen wat er gebeurd was. (Vert. Anne de Vries)(Lukas 8 vers 40-56)
Het verhaal is overbekend. Jaïrus – een man van aanzien – viel voor de Here Jezus op de knieën. Zijn enige kind was ziek, en het zou niet lang meer duren en ze zou sterven. Hij had ongetwijfeld veel over de Rabbi uit Nazareth gehoord. In zijn wanhoop zette hij alle schaamte opzij en smeekte om het leven van zijn kind. De Here Jezus ging meteen met hem mee. Maar de drukte maakte snel lopen onmogelijk. Jaïrus zag het met afschuw aan. In plaats van zo snel mogelijk, ging dit nog een hele poos duren. En dan tot overmaat van ramp was er die vrouw, die voor extra oponthoud zorgde. Menigeen had het uitgeschreeuwd, had staan springen van ongeduld. ‘Schiet nou toch op!?!’ Van Jaïrus werd maar een korte tijd geduld gevraagd, het zal hem echter een eeuwigheid geleken hebben. En toen kwam daar die knecht met de gevreesde mededeling. Te laat, ze was gestorven. Meteen greep de Here Jezus in. ‘Vertrouw maar op Mij’, zegt hij tegen de man die inmiddels alle hoop verloren had. En daar hebben we de les uit deze geschiedenis. Voor een almachtige God is er geen te laat. Waar wij alleen maar een totdat zien, en denken, het kan nu nog, voortmaken, heeft de Here Jezus letterlijk alle tijd. Wie Hem echt vertrouwt weet dat het voor de Here nooit te laat is. Dat geeft rust en vrede. Merk op dat de Here Jezus de ouders verbood anderen te vertellen wat er gebeurd was.
1 Er was iemand ziek geworden. Hij heette Lazarus en woonde in Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta.
3 De zusters stuurden Jezus een boodschap: “Heer, uw vriend is ziek!”
4 Toen Jezus dat hoorde zei hij: “Op deze ziekte volgt niet de dood, maar de eer van God, want de Zoon van God zal erdoor verheerlijkt worden.”
5 Daarom, hoeveel Jezus ook hield van Marta en van haar zuster en van Lazarus,
6 nadat hij van zijn ziekte gehoord had bleef hij nog twee dagen waar hij was.
Deze geschiedenis (verteld door de apostel Johannes) richt onze aandacht op het allerhoogste doel: de eer van God. De Here Jezus kreeg bericht dat Zijn vriend Lazarus ernstig ziek was. Hun impliciete vraag was: kom alstublieft zo gauw mogelijk. Maar dat deed Hij niet. Onze Here zei meteen waarom. Lazarus’ ziekte was tot eer van God! En om dat duidelijk te maken, bleef Hij nog twee dagen waar Hij was. In alle rust. Ook hier gold, dat voor de Here Jezus geen ‘te laat’ bestaat.
11 Toen hij dat gezegd had zei hij ook nog: “Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar ik ga er naar toe om hem wakker te maken.”
12 De leerlingen zeiden: “Heer, als hij slaapt zal hij wel beter worden.”
13 Jezus had over zijn dood gesproken, maar zij dachten dat hij bedoelde: slapen om uit te rusten.
14 Toen zei Jezus het ronduit. “Lazarus is gestorven.
15 En om jullie ben ik blij dat ik daar niet geweest ben, opdat je tot geloof komt! Maar laten we naar hem toe gaan“.
17 Bij zijn aankomst hoorde Jezus dat Lazarus al vier dagen in het graf lag.
Anne de Vries schrijft dat Lazarus is ‘ingeslapen’, een vertaling van het Griekse woord κοιμαω, koimao. De HSV vertaalt met ‘ontslapen’. Dat is een ‘mooimakende’ uitdrukking, die het sterven voorstelt als het overgaan in een tijdelijke toestand van slaap en rust, waaruit men weer ontwaakt door toedoen van de Here Jezus (Johannes 5 vers 25 en 29). Ontslapen wordt in het Nieuwe Testament alleen van gelovigen gezegd. Dat de discipelen menen dat Lazarus’ slaap hem zal goeddoen toont aan dat koimao ook gewoon ‘slapen’’ kan betekenen. Om verwarring te voorkomen zegt de Here Jezus dan onverbloemd dat Lazarus is gestorven. Maar Hij zegt meteen ook ‘om jullie ben ik blij dat ik daar niet geweest ben, opdat je tot geloof komt’. De discipelen zullen opnieuw mogen zien dat de Here Jezus ‘alle macht is gegeven’. Dit zal hun geloof versterken. Bijzonder is dat de Here Jezus zegt van de gestorven Lazarus ‘laten we naar hem toe gaan’. Voor Hem ‘leven zij allen’ (Lukas 22 vers 38), ook al is iemand gestorven.
21 Marta zei tegen Jezus: “Heer, als u hier geweest was zou mijn broer niet gestorven zijn…
22 Maar ook nu nog weet ik dat God u alles geven zal wat u van hem vraagt.”
23 Jezus zei: “Je broer zal weer opstaan.”
24 “Ik weet wel dat hij weer op zal staan,” zei Marta. “Bij de opstanding op de laatste dag.”
25 Jezus zei: “Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven ook al is hij gestorven;
26 en ieder die leeft en in mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven! Geloof je dat?”
27 “Ja, Heer,” antwoordde ze, “ik ben overtuigd dat u de Christus bent, de Zoon van God die in de wereld komen zou.”
Als de Here Jezus aankomt, ligt Lazarus al vier dagen in zijn graf. Marta spreekt Hem als eerste aan, en maakt Hem een licht verwijt. Waarom is Hij niet eerder gekomen? Nu is het te laat. Uit de woordenwisseling die volgt blijkt dat Marta er van overtuigd is, dat als alle dingen hun beslag hebben gekregen, alle gestorvenen weer zullen worden opgewekt. Dat de Here Jezus ook nu doden opwekt, is niet tot haar doorgedrongen. Het is waarschijnlijk te groot om te bevatten. Als vandaag de dag een dode zou worden opgewekt, zou de reactie niet anders zijn. Sommigen zouden vermoedelijk zelfs in paniek zijn geraakt.
39 Jezus zei: “Rol die steen weg.” Marta, de zuster van de overledene, zei tegen hem: “Maar Heer, er hangt al een lijklucht, want hij ligt er al vier dagen.”
40 Jezus zei: “Heb ik je niet gezegd dat je Gods heerlijkheid zult zien als je gelooft?”
41 Toen haalden ze de steen weg. Jezus keek omhoog en zei: “Vader, ik dank u dat u naar me geluisterd hebt.
42 Ik wist wel dat u altijd naar mij luistert; ik zeg het alleen maar voor deze mensen hier, opdat ze zullen geloven dat u mij gestuurd hebt.”
43 Toen riep hij luid: “Lazarus, kom naar buiten.”
44 En de overledene kwam naar buiten, handen en voeten met zwachtels omwonden en met een doek om zijn gezicht. Jezus zei: “Maak de doeken los en laat hem gaan.”
(Vert. Anne de Vries)(Johannes 11 vers 1-6, 11-17, 21-27, 40-44)
Even later blijkt dat Marta de waarheid omtrent de Here Jezus nog steeds niet heeft doorgrond. Als de Here Jezus opdracht geeft de steen weg te rollen, reageert ze ontzet. Dat kan toch niet, je kunt immers wel ruiken dat Lazarus echt gestorven is. Opnieuw moet de Here Jezus Marta aanmoedigen tot geloof. Nadat Hij tot Zijn Vader heeft gebeden, voltrekt zich het wonder. Een eenvoudig bevel, Lazarus wordt opgewekt en komt naar buiten. En zoals de Here de ouders van het opgewekte meisje opdracht gaf haar eten te geven, zo blijkt de majesteitelijke kalmte van de Heer uit het nuchtere bevel Lazarus van de doeken te bevrijden. Niet alleen de dood is verdwenen, ook de tekenen van de dood worden opgeruimd!
Beproeving heeft altijd een doel. We leren ons eigen (gebrek aan) geloof kennen. We zien wie we zelf zijn – kleine, onmachtige mensen. We zien Wie de Here Jezus is: God Zelf, aan Wie alle macht is gegeven in hemel en op aarde (Mattheüs 28 vers 18).
Van ons wordt geloof gevraagd. Als de situatie onoplosbaar lijkt, en we niet verder komen dan denken in problemen. Beproeving helpt ons vooral en in de eerste plaats tot de Here Jezus te gaan om hulp. Voor Hem is niets onmogelijk. Hij is immers de Schepper van hemel en aarde (Jeremia 32 vers 27). Beproeving dient tot versterking van ons geloof. We hebben niet een groot geloof in God nodig, maar een geloof in en grote God (Mattheüs 17 vers 20).
We onderkennen twee vormen van beproeving: verdrukking en vervolging. Verdrukking wordt meestal door God Zelf in ons leven gebracht, we hebben enkele voorbeelden gezien. Bij vervolging gaat het nog een stap verder. Dan staat God toe dat satan mensen ertoe aanzet gelovigen kwaad te doen.
Ik wijs (wellicht ten overvloede) nog even op de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter. De Here Jezus dringt daarin aan op volhardend gebed. De gelijkenis laat zien hoe een slecht mens uiteindelijk toch een verzoek tot hulp zal inwilligen, als de vrager ‘tot vervelens toe’ blijft aandringen. Als dat al zo is, hoe zal het dan met de bereidwilligheid tot hulp zijn als onze goede God wordt aangeroepen?
1 En Hij sprak ook een gelijkenis tot hen met het oog daarop dat men altijd moet bidden en niet de moed verliezen.
(…)
8 Ik zeg u dat Hij hun met spoed recht zal doen. Maar zal de Zoon des mensen, als Hij komt, wel het geloof op de aarde vinden? (Lukas 18 vers 1-8)
Intrigerend is de afsluitende profetie van de Here Jezus. Hij deelt ons vragenderwijs mee, dat het nog maar de vraag is of bij Zijn wederkomst wel sprake zal zijn van ‘geloof’. We zeggen in zo’n geval vaak ’de vraag stellen is hem beantwoorden’. Met andere woorden, bij de wederkomst van Christus zal er van het geloof op aarde niet veel meer over zijn. Nu kennen we twee betekenissen van ‘geloof’. Het kan zijn het geloof in de Here Jezus, het geloof dat leidt tot de behoudenis van hen die Hem hebben aangenomen. Het kan ook zijn het geloof in de zin van vertrouwen, dat God het volhardend gebed op Zijn tijd verhoort.
Vervolging is lijden
Beproeven ‘test’ de kracht van ons geloof, maar dient ook om ons geloof te versterken. Beproeving kan de gedaante aannemen van verdrukking of vervolging. Dit kunnen we afleiden uit woorden van de Here Jezus Zelf (Mattheüs 13 vers 21). Verdrukking ondervinden we wanneer we uitkomen voor ons geloof, in de vorm van verhinderingen. We krijgen niet wat ons toekomt, vanwege ons christenzijn. Vervolging is het vijandig bejegenen van christenen, hen achternazitten, hen (ver)volgen met het oogmerk hen te straffen – soms zelfs met de dood. Vervolging is niet hetzelfde als verdrukking. Iemand kan verdrukt worden zonder vervolgd te worden. In deel 4 van deze reeks heb ik uitgelegd wanneer we al dan niet spreken over vervolging. Daar zal ik nu niet opnieuw op in gaan.
Opvallend is dat zowel verdrukking als vervolging een verheugende zaak is. Paulus zegt dat we als gelovigen mogen juichen over ons lijden, omdat we weten dat we door het lijden leren volhouden, en als we volhouden de proef zullen doorstaan, hetgeen dan uitmondt in hoop. Deze hoop heeft de gedaante van zekerheid omdat de liefde van God in onze harten is gekomen door de Heilige Geest (Romeinen 5 vers 2-5). Jakobus uit zich in vergelijkbare woorden. Hij schrijft dat je heel gelukkig mag zijn, als je allerlei beproevingen moet doorstaan, omdat je er standvastig van wordt, standvastig in je vertrouwen op God (Jakobus 1 vers 2-4). Zo ook Petrus. Hij houdt ons voor dat het nu nog nodig kan zijn dat je door allerlei beproevingen gekweld wordt. Het duurt maar even, en het dient om de oprechtheid van je geloof aan te tonen (1 Petrus 1 vers 6-7).
Bijna koninklijk is de houding van de apostelen als ze voor de zoveelste keer opgepakt zijn door de leiders van het volk. Ze worden weer vrijgelaten en zijn blij. Waarom? Ze beschouwden het als een eer dat ze om de Naam van de Here Jezus slecht behandeld werden (Handeling 5 vers 42). Bovendien had de Here Jezus Zelf iedere gelovige die wordt uitgescholden of vervolgd omdat ze bij Hem horen zalig genoemd. ‘Wees blij en zing van geluk als dat gebeurt’, zei Hij, ‘want in de hemel zul je er rijk voor beloond worden’ (Mattheüs 5 vers 11-12).
Het is duidelijk. Er bestaat een rechtstreeks verband tussen beproeving en geloof. Paulus schreef het al. Allen die rechtschapen willen leven als christenen zullen vervolgd worden (2 Timotheüs 3 vers 12). Zullen! Dat klinkt als een soort ‘geestelijke natuurwet’. In Hebreeën 12 wordt deze waarheid nog duidelijker voorgesteld. God voedt ons op. Hij behandelt ons als zijn kinderen. Stel je eens een zoon voor, die nooit straf krijgt van zijn vader. Als hij geen straf krijgt en alle anderen wel, dan is hij geen echt kind maar een bastaard (Hebreeën 12 vers 6-8). Het is nooit prettig om gestraft te worden, op het ogenblik zelf vindt iedereen het vervelend; maar je wordt erdoor getraind en dat geeft je later innerlijke rust (Hebreeën 12 vers 11).
Het omgekeerde is ook waar. Paulus schrijft over mensen als Jannes en Jambres (ten tijde van Mozes). Ze verzetten zich tegen de waarheid. Hun geloof kan nog niet de geringste beproeving doorstaan (2 Timotheüs 3 vers 8).
Anne van der Bijl schreef een boek waarin hij zijn ervaringen beschrijft met het smokkelen van Bijbels naar Oostbloklanden, zoals Hongarije. Het is getiteld “Gods smokkelaar: Radicaal de grens over voor God”. Dit autobiografische werk werd oorspronkelijk in 1967 in het Engels gepubliceerd onder de titel “God’s Smuggler” en is in 2023 in het Nederlands verschenen bij Uitgeverij Vuurbaak.
In dit boek deelt Van der Bijl zijn avonturen en ontmoetingen met christenen achter het IJzeren Gordijn. Hij beschrijft onder andere hoe christenen in landen als Hongarije hem vroegen of er in Nederland ook sprake was van christenvervolging. Zij waren verbaasd te horen dat dit niet het geval was.
Een andere anekdote over dit onderwerp beschrijft dat vervolgde christenen regelmatig bidden voor gelovigen in het westen. Zij zijn van mening dat wij het moeilijker hebben dan zij. Hoewel vervolgd, leven ze dicht bij de Heer. In het westen daarentegen bestaat zoveel ‘afleiding’, dat ons geloofsleven daar ongetwijfeld ernstig onder te lijden heeft. Vandaar hun voorbede.
En hebben zij niet een punt? In plaats van de blijdschap die ons beloofd wordt (zie hierboven) zijn we vaak net als alle andere mensen in het westen druk met onze bezittingen, onze carrières en onze vakanties. Het bezitten van het allernieuwste type iPhone kan ons meer enthousiasmeren dan onze liefde tot Christus. En als er vervolging komt, zijn we er dan klaar voor? Ik betwijfel het.
Vervolging?
En dan nu de hamvraag. Hebben we vervolging te verwachten? Misschien wel, maar misschien ook niet. We weten het niet. Het kan best zijn dat God van oordeel is dat Zijn kinderen een strengere opvoeding nodig hebben. Het kan ook zijn dat er zich onder de christenen onthutsend veel ‘bastaards’ bevinden. De Kerk wordt immers langzamerhand onzichtbaar in die zin dat ze steeds meer op de wereld gaat lijken. Zien we het niet bijna dagelijks gebeuren dat als er iemand komt ‘die een andere Jezus predikt’, of als men ‘een andere geest ontvangt dan die ze ontvangen heeft’, of ‘een ander evangelie, dat ze niet aangenomen hebben’ de kerk dat best verdraagt?’ (2 Korinte 11 vers 4). Wat is er over van het ‘maar gij geheel anders?’ (Efeze 4 vers 20 (NBG)). Pas als ze het Bijbelwoord ‘Gij zult de meerheid in het kwade niet volgen’ werkelijk ter harte neemt’, zal ze opvallen.
Het meest fundamentele beeld van vervolging vinden we in Openbaring. Johannes zag ‘de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God’ (Openbaring 20 vers 4). Dat is het: een kerk die radicaal getuigt van Jezus Christus, een kerk die in alle dingen vasthoudt aan Gods Woord, kan verwachten slecht behandeld te worden om de Naam van de Here Jezus (Handelingen 5 vers 42).
In Openbaring vinden we zeven brieven van de Here Jezus. Elke brief is gericht aan een gemeente. De Here wijst op dingen die goed zijn, en op dingen die verkeerd zijn. De bedreigingen die Hij uit zijn gericht aan de gemeenten als geheel. De bemoedigingen daarentegen worden aan de enkeling gericht.
Gemeente | Bemoediging |
Aan Efeze
Openbaring 2 vers 7 |
Wie overwint, hem zal Ik te eten geven van de Boom des levens, die midden in het paradijs van God staat. |
Aan Smyrna
Openbaring 2 vers 11 |
Wie overwint, zal zeker geen schade toegebracht worden door de tweede dood. |
Aan Pergamus
Openbaring 2 vers 17 |
Aan wie overwint, zal Ik van het verborgen manna te eten geven, en Ik zal hem een witte steen geven met op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan wie hem ontvangt. |
Aan Thyatira
Openbaring 2 vers 26 |
En wie overwint en wie Mijn werken tot het einde toe in acht neemt, hem zal Ik macht geven over de heidenvolken. |
Aan Sardis
Openbaring 3 vers 5 |
Wie overwint, zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. |
Aan Filadelfia
Openbaring 3 vers 12 |
Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam. |
Aan Laodicea
Openbaring 3 vers 21 |
Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb. |
Overwinnen betekent volharden in het geloof en strijden tot het einde, zelfs al is het als martelaar. In Mattheüs roept de Here Jezus op tot volhouden.
Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. (Mattheüs 24 vers 13)
Paulus beveelt Timotheüs tot het strijden van ‘de goede strijd’ (1 Timotheus 1 vers 18). Aan het eind van dezelfde brief herhaalt hij die oproep (1 Timotheus 6 vers 12). Ook in zijn tweede brief aan Timotheus hamert hij op het strijden, nu in het beeld van de soldaat. Strijden impliceert verdrukking (2 Timotheus 2 vers 3). Weer later – als Paulus weet dat hij spoedig zal heengaan – getuigt hij van zichzelf dat ook hij ‘de goede strijd heeft gestreden, en het geloof behouden’ (2 Timotheus 4 vers 7). Wat is nu die goede strijd?
1. De strijd in (het verkondigen van) het evangelie (Filippi 4 vers 3);
2. De strijd tegen de boze machten (Efeze 6 vers 12-18);
3. De strijd tegen de zonde als een macht buiten ons (Hebreeën 12 vers 4-5);
4. De strijd voor het geloof, dat is de geloofswaarheid, de geloofsleer (Judas 1 vers 3);
5. De strijd in de gebeden (Romeinen 15 vers 30; Kolosse 4 vers 12).
Strijden, volharden, overwinnen wil niet zeggen dat we alleen behouden zijn als deze dingen realiteit in ons leven zijn. Behouden is ‘een ieder, die in de Here Jezus gelooft’, dat wil zeggen iedereen, die in Hem de gekruisigde Zoon des mensen ziet en zo in Hem gelooft (Johannes 3 vers 15-16). En dat zijn alle mensen die ‘van boven geboren zijn’ (Johannes 1 vers 12-13). Er is weliswaar loon naar (strijdend) werken. Maar… geen behoudenis naar werken!
‘Al wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus,
dát houdt zijn waarde en blijft eeuwig bestaan’
Voorwaarts, Christenstrijders, Drukt uws Konings spoor.
Met Zijn heil’gen kruisvaan Gaat ons Jezus voor.
Weest voor Zijn bevelen, Wat u dreigt, nooit doof;
Toont, hoe bang ’t u worde, in Zijn woord geloof.
1) Zie hier
2) Zie hier
3) Zie hier