Waarom Jezus Christus uniek is …
Een antwoord op deze uitspraak valt niet te geven, althans niet in de zin van een compleet overzicht. De apostel Johannes eindigt zijn evangelie niet voor niets met opmerkelijke woorden.
[…] er zijn nog veel andere dingen die Jezus gedaan heeft. Als die ieder afzonderlijk beschreven zouden worden, dan zou, denk ik, de wereld zelf de geschreven boeken niet kunnen bevatten. Amen. (Johannes 20:30)
Ook al worden deze woorden wel eens afgedaan met ‘oosterse overdrijving’, de strekking is duidelijk. Des te meer geldt dit voor de Persoon Jezus Christus. Hoe zouden wij een complete beschrijving kunnen geven van de God-Mens? Een vers uit de Hebreeënbrief maakt het waarom duidelijk.
Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid. (Hebreeën 13:8)
Jezus Christus is God (zie ook hier). Hij is er altijd al geweest en zal ook altijd blijven bestaan. Wie zou van zo’n Persoon een sluitende biografie kunnen schrijven? Zelf heb ik een reeks artikelen onder de titel ‘De Knecht des Heren‘ op dit weblog geplaatst, 110 artikelen … Dat lijkt veel, maar het is niets. Ook met een andere uitspraak van Paulus valt deze waarheid te illustreren.
19 (…) ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is,
20 en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat (…)(Efeze 3:19-20)
De liefde van Christus leren kennen is Christus leren kennen. Maar deze kennis gaat alle kennis te boven! Geen wonder ook, we spreken over de breedte (want Zijn liefde geldt iedereen die in Hem gelooft), de lengte (want zijn deze liefde is oneindig, eeuwig), de diepte (zo diep dat al onze zonden er door verdwijnen) en de hoogte (in Christus opgevaren tot een plaats is in de hemelse gewesten). Vier dimensies!
Iemand heeft het bezig zijn met de Bijbel eens vergeleken met het inventariseren van een bodemloze schatkist. Je doet het deksel open en ziet een en al pracht en praal. Als je dan zeer zorgvuldig de bovenste juwelen hebt weggehaald en bekeken, stuit je op een volgende laag kostbaarheden. Laag na laag na laag, het houdt niet op, je blijft bezig. Zo is het ook met het leren kennen van Jezus Christus. Begin er aan, leer en geniet, maar besef dat je nooit zult zijn uitgeleerd. In dit artikel wil ik iets schrijven over de Persoon Jezus Christus en de zonde.
Om het onderwerp kort te kenschetsen eerst het volgende. De Bijbel gebruikt het woord zonde in twee betekenissen. Allereerst wordt met zonde bedoeld: elke vrijwillige, geweten of ongeweten overtreding van een goddelijk of zedelijk gebod. Zonden komen voort uit onze zondige geaardheid. Deze tweede betekenis laat zien dat zonde(n) niet slechts een zaak van de buitenkant zijn, want deze innerlijke zonde is een voor de mens onoverwinbare macht, waardoor wij als vanzelf gaan zondigen. Zonden kunnen worden vergeven, de zonde in ons moet sterven. Lees wat de Here Jezus over deze zondemacht zegt.
21 Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen voort kwade overwegingen, alle overspel, ontucht, moord,
22 diefstal, hebzucht, allerlei kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, lastering, hoogmoed, dwaasheid;
23 al deze slechte dingen komen van binnenuit en verontreinigen de mens. (Markus 7:21-23)
Nu eerst een summiere weergave van wat de Bijbel ons over zonde en zonden leert.
Wat is zonde? (1)
A. Zonde is wetteloosheid
Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid. (1 Johannes 3:4)
Wetteloosheid is letterlijk je niets aantrekken van wet, norm of ordening. Wetteloosheid, dus zonde is niet iets wat de mens overkomt. Het is een doelbewuste daad, willens en wetens. Wetteloosheid gaat verder dan zwakheden, fouten of misstappen, het is in de kern niets minder dan opstand tegen God. ‘Laten wij Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen!’ (Psalm 2:3). Wetteloosheid is zonde tot de dood. Niet willen geloven in de Here Jezus, de Zoon van God, de Messias, is zonde tot de dood.
Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem. (Johannes 3:17)
8 En als Die (de Heilige Geest) gekomen is, zal Hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel:
9 van zonde, omdat zij niet in Mij (Jezus Messias) geloven; (Johannes 16:8-9)
Het gaat dus hier dus om verschillende gedaanten van wetteloosheid, van opstand tegen God. Vergeving is hier niet mogelijk. Slechts wedergeboorte zal hem of haar kunnen redden.
B. Ongeloof is zonde
(…) En alles wat niet uit geloof is, is zonde. (Romeinen 14:23)
Dit vers handelt niet over twijfelen aan de waarheid van het evangelie, maar om een twijfelend geweten. Mag ik dit wel eten? Of toch niet? Dat soort vragen. Ongeloof is hier gebrek aan gewetensrust. Elk gedrag, waarvan men zich afvraagt of God het wel goedkeurt, moet worden beschouwd als zonde. En dat gaat verder dan alleen maar spijswetten. De gelovige moet nooit iets doen, waarvan hij kan weten dat het een overtreding tegen God is. Vergeving is echter altijd mogelijk.
Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven (…) (1 Johannes 1:9)
C. Ongerechtigheid is zonde
Elke ongerechtigheid is zonde; (…)(1 Johannes 5:17)
Ongerechtigheid is alles, wat niet ‘recht’ is in de ogen van de Heer. Dat betekent dat elke verkeerde gedachte of daad zonde is. Het gaat ook hier om zonden waarvoor vergeving is. Anders dan bij wetteloosheid, gaat het dus niet om opstand tegen God.
Mijn zonde maakte ik U bekend, mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen belijden voor de Here. En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde. (Psalm 32:5)
Zie ook Spreuken 28:13.
Vanuit de gelovige gedacht verbreekt zonde als bedoeld onder B en C de relatie met God. Vergeving en reiniging herstelt het contact. De zonde onder A kan niet door de gelovige worden gedaan. Hier moet de dood worden toegepast. Hetzij door wedergeboorte, hetzij door de veroordeling voor de grote witte troon.
Hoe dat zit wordt duidelijk in Leviticus. Eerst over B en C.
27 Als één persoon uit de bevolking van het land zonder opzet gezondigd heeft omdat hij iets gedaan heeft tegen een van de geboden van de Here, iets wat niet gedaan mag worden, zodat hij schuldig is geworden,
28 of als zijn zonde die hij begaan heeft, hem later bekendgemaakt wordt, dan moet hij zijn offergave brengen (…) (Leviticus 4:27-28, zie ook de verzen 2, 13 en 22)
Deze verzen spreken over twee opties:
- de offeraar kent de wet en overtreedt die onopzettelijk; hij zondigt, en staat schuldig;
- de offeraar kent de wet op een zeker punt niet en is hij zich daardoor niet bewust van zijn zonde; ook dan staat hij schuldig.
In beide gevallen moet hij een offer brengen: een schuldoffer, ook wel reinigingsoffer genoemd, gericht op relatieherstel. Dat de offeraar de wetsregel niet kent en zich derhalve ‘van geen kwaad bewust was’ is een belangrijk gegeven. Elk mens zou zich moeten realiseren dat bij de beoordeling van zonden niet onze maatstaf, maar Gods maatstaf geldt. Dat onze God een rechtvaardig God is moge blijken uit de wetgeving aangaande de onopzettelijke zonde. Vergeving is mogelijk.
Maar let op: als je uit zwakheid nog zonden doet, mag je je er niet bij neerleggen dat je nu eenmaal zondig bent. Dat kun je ook niet als excuus aanvoeren. De reden ligt voor de hand. De gelovige kan weliswaar nog zondigen, maar hoeft dat niet! Hij is vrijgemaakt door Christus.
34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde.
36 Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult u werkelijk vrij zijn. (Johannes 8:34,36)
Besef: onze vrijheid in Christus is iets kostbaars, want ze kostte de Here Jezus het leven.
Dan over de zonde onder A. Voor de opzettelijke zondaar verordent God een ander oordeel. Zo iemand zondigt met opzet, komt dus openlijk in opstand tegen God komt. Voor zo iemand is geen offer.
30 Maar wie iets met voorbedachten rade doet, hetzij geboren Israëliet, hetzij vreemdeling, die zal een lasteraar van de Here zijn, die zal uit zijn volk worden uitgeroeid,
31 Want hij heeft het woord des Heren veracht en zijn gebod geschonden; die zal zeker uitgeroeid worden, zijn ongerechtigheid is op hem. (NBG) (Numeri 15:30-31)
De doodstraf van toen geldt nog steeds. Dat wil zeggen dat ook nu de oude mens moet sterven, en dat de betrokkene door wedergeboorte tot nieuw leven komt.
Wat is zonde? (2)
Vooral voor jonggelovigen is het een grote schrik als ze na tot geloof te zijn gekomen, ontdekken toch nog te kunnen zondigen. Ze waren toch wedergeboren? De oude mens hadden ze afgelegd, de nieuwe aangedaan? Hoe kan dit?
Iemand die buiten Christus leeft, is een slaaf van de zonde. Een slaaf is een mens die het eigendom is van iemand anders, die voor diegene moet werken en verkocht kan worden. Hij of zij is een onderworpene, iemand die iemand anders moet gehoorzamen. In het geval van ons onderwerp meer precies ‘iemand die bepaalde neigingen of gewoonten niet kan onderdrukken’. Een slaaf dus van de zonde. Hij zondigt, of hij dat zich dat nu wel of niet bewust is. Hij kan zichzelf niet bevrijden. De enige uitweg ligt in de hulp van Iemand anders. Die Andere moet hem willen vrijkopen. Dit nu is de boodschap van het christendom.
U bent immers (…) gekocht. Verheerlijk daarom God in uw lichaam en in uw geest, die van God zijn. (1 Korinte 6:20)
Hoe heeft de Here Jezus dit gedaan?
3 (…) Christus is gestorven voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften,
4 (…) Hij is begraven, en (…) opgewekt op de derde dag, overeenkomstig de Schriften (1 Korinte 15:3-4)
Christgelovigen zijn één geworden met Christus. Dat komt tot uiting in drie aspecten:
I. We zijn één met Hem in zijn kruisiging:
(…) dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen. (Romeinen 6:6)
II. We zijn één met Hem in zijn dood:
(…) wij zijn met Hem (…) gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood (Romeinen 6:5)
III. We zijn één met Hem in zijn begrafenis:
Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood (…)(Romeinen 6:4)
Die eenwording gaat echter niet automatisch. Was dat wel het geval, dan zou er sprake zijn van alverzoening. De Bijbel is er duidelijk over dat die niet bestaat. Klik hier voor meer info. Er zijn tenminste vier zaken aan de orde bij het wel ‘in aanmerking te komen’ voor die eenwording.
1. Het begint met geloof:
Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken. (Hebreeën 11:6)
2. Vervolgens is er inzicht nodig in de hopeloosheid van de eigen positie, die leidt tot belijdenis van zonden:
Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? (Romeinen 7:24)
3. Bovendien moet de wil bestaan de gerichtheid van het eigen leven 180 graden om te draaien. Van het met de rug naar God toe leven, naar een leven gericht op God:
(…) Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden; en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. (Handelingen 2:38)
4. Bij dit alles is wedergeboorte nodig:
12 Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;
13 die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn. (Johannes 1:12-13)
Deze vier aspecten laten zich wel onderscheiden, maar vallen in de praktijk min of meer samen. Doorgaans wordt de bekeerling aangeraden een zondaarsgebed uit te spreken.
“God, Ik weet dat ik een zondaar ben. Ik weet dat ik de gevolgen van mijn zonden verdien. Maar ik vertrouw op Jezus Christus als mijn Redder. Ik geloof dat Zijn dood en Zijn opstanding in mijn vergeving voorzien. Ik vertrouw op Jezus en Jezus alleen als mijn persoonlijke Heer en Redder. Dank U Heer voor Uw vergeving en mijn redding! Amen!”
Nogmaals echter moeten we vaststellen dat bekering en wedergeboorte geen automatisch proces is. Het is een wonder zonder weerga als een mens – verloren in zonden en misdaden – aangenomen wordt als kind van God. Geloof, berouw over de zonden en bekering zijn het werk van de Heilige Geest. Het is eveneens Gods Heilige Geest die het herscheppende werk uitvoert. Ook hierover spreekt de Schrift duidelijke taal.
1. Het is de Heilige Geest Die ons zalig maakt:
maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest. (Titus 3:5)
2. Het is de Heilige Geest die ons in staat stelt de Here Jezus mijn Here te noemen:
Ook kan niemand zeggen: Jezus is Here, dan door de Heilige Geest. (1 Korinte 12:3)
3. Het is de Heilige Geest die ons toevoegt aan het wereldwijde lichaam van Christus, dat is Zijn gemeente:
(…) wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt (1 Korinte 12:13)
4. Het gehele proces ten slotte wordt afgebeeld in de doop, bij wijze van openlijke belijdenis:
U bent immers met Hem begraven in de doop, waarin u ook met Hem bent opgewekt, door het geloof van de werking van God, Die Hem uit de doden heeft opgewekt. (Kolossenzen 2:12)
Oude en nieuwe mens
Terug naar de vraag hoe het kan dat men na tot geloof te zijn gekomen, toch nog zondigt. Wedergeboren, de oude mens afgelegd, de nieuwe aangedaan, en toch … hoe kan dat? Een eerste aanzet tot beantwoording ligt in het besef dat de Schrift niet zozeer over de onmogelijkheid van zondigen schrijft, als wel over de ongerijmdheid ervan. Anders gezegd, we kunnen zaken als oude mens en nieuwe mens theoretisch wel onderscheiden, gevoelsmatig loopt het door elkaar heen. Verwarrend dus. Daarom nogmaals een opsomming.
1. Onze oude mens is dood:
Als Christus echter in u is, dan is het lichaam wel dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid. (Romeinen 8:10)
2. We zijn een nieuwe mens, een nieuwe schepping:
Daardoor heeft Hij ons de grootste en kostbare beloften geschonken, opdat u daardoor deel zou krijgen aan de Goddelijke natuur, (…). (2 Petrus 1:4)
3. Deze nieuwe mens zondigt niet:
Ieder die uit God geboren is, doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is. (1 Johannes 3:9)
Positie en praktijk
We komen daarmee aan een onderwerp dat voor elke christen gesneden koek zou moeten zijn, namelijk het onderscheid tussen positie en praktijk. De positie van de christen is het resultaat van het werk van de Heer Jezus Christus op het kruishout. Deze positie is volmaakt vanaf het moment dat een mens in geloof de Heer Jezus Christus aanneemt. Wat maakt zoal deel uit van onze positie?
We zijn kinderen van God (Johannes 1:12), uit God geboren ((1 Johannes 5:1), een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom (1 Petrus 2:9), erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus (Romeinen 8:17). We hebben eeuwig leven (Johannes 3:16; 1 Johannes 5:13), we kunnen zonder schroom binnengaan in het heiligdom (Hebreeën 10:19 (NBV)), wij zijn leden van zijn lichaam. (Efeze 5:30) en ons lichaam is een tempel van de Heilige Geest (1 Korinte 6:19).
Hoe anders is het met onze praktijk gesteld.
We worden opgeroepen alle toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal weg te doen (Kolosse 3:8), niet langer tegen elkaar te liegen (Kolosse 3:9), een levensinstelling aan de dag te leggen die gekenmerkt wordt door gehoorzaamheid aan Christus, nederigheid en eenheid (Filippi 2:12-18), een houding van respect te hebben tegenover God en tegenover elkaar (Filippi 2:12), het leren kennen van Christus en de kracht van zijn opstanding tot je hoogste levensdoel te maken (Filippi 3:12-16) en je gedragen zoals Christus Zich gedragen heeft (1 Johannes 2:6)
Er ligt dus een opdracht. Van ons wordt verwacht dat we leven in overeenstemming met onze positie. We zijn koningskinderen, en moeten ons er dan ook naar gedragen. Niet om onze zaligheid te bewerken, maar om de oproep van de Here Jezus – een lichtend licht en een zoutend zout te zijn – te verwerkelijken.
We hebben gezien dat de ‘niet-wedergeboren’ mens niet anders kan dan zondigen, terwijl de ‘wedergeboren’ mens nog wel kan zondigen, maar dat niet hoeft. Dat blijkt ook uit de manier waarop Paulus over deze dingen schrijft. Hij spreekt over een broeder of zuster ‘als iemand die door een overtreding overvallen wordt (Galaten 6:1), over vaststaan in de vrijheid, over niet opnieuw een wettische slavenjuk op te nemen (Galaten 5:1), over het stoppen met liegen, en in plaats daarvan waarheid te spreken (Efeze 4:25), over niet langer in ongepaste bewoordingen te spreken, maar goede en opbouwende woorden te gebruiken (Efeze 4:29), over het beëindigen van bitterheid, woede en ander slecht gedrag, en dat te vervangen door goedheid en medeleven (Efeze 4:31-32).
Alle deze (en nog vele andere) waarschuwingen hebben zin, want we zijn vrijgekocht met het kostbare bloed van de Here Jezus. We hoeven niet te zondigen, en als we dat onverhoopt toch doen, dan blijkt het om ‘vallen in zonde’ te gaan. Anders gezegd, om iets dat voorkomen had kunnen worden. We hebben een keuze: wel of niet zondigen. Natuurlijk zijn er ook nog zaken als verslaving en bezetenheid. De rondgang van de Here Jezus maakte duidelijk dat de gelovige mens die in dergelijke problemen verstrikt is geraakt Gods hulp nodig heeft: bevrijding door de Here Jezus zelf! Pas als die heeft plaatsgevonden, geraakt zo’n gelovig persoon in de hierboven omschreven toestand: wel kunnen, maar niet hoeven te zondigen.
Jezus Christus
Dan nu over onze Here Jezus Christus. We weten dat de apostel Paulus in zijn brief aan de Romeinen een treurig feit vaststelt:
10 (…) Er is niemand rechtvaardig, ook niet één,
11 er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt.
12 Allen zijn zij afgedwaald, samen zijn zij nutteloos geworden. Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs niet één. (Romeinen 3:10-12)
Wat bij Adam in de Hof van Eden begon is naar alle mensen doorgegaan. De consequentie van de zondeval ondervinden we tot op de dag van vandaag.
Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen, en door de zonde de dood, en zo de dood over alle mensen is gekomen, in wie allen gezondigd hebben. (Romeinen 5:12)
Alle mensen zondigen, alle mensen sterven. Die wetmatigheid was aanvankelijk niet in de schepping aanwezig. Die was immers ‘zeer goed’. Daar past zonde, ziekte en sterven niet bij. Bovendien had God nog voor Eva werd geschapen Adam terdege gewaarschuwd.
16 En de Here God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten,
17 maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven. (Genesis 2:16-17)
Aan dit vonnis, ‘u zult zeker sterven’ – kan geen mens ontkomen. De schuld die de mens bij God heeft kan door niemand worden betaald. Zelfs de grootst mogelijke daad van liefde – zijn leven geven voor een ander – is niet toereikend. Ook zo iemand zal immers eerst en alleen vanwege de eigen zonde sterven.
De mens die zondigt, díe zal sterven. De zoon zal de ongerechtigheid van de vader niet dragen, en de vader zal de ongerechtigheid van de zoon niet dragen. De gerechtigheid van de rechtvaardige zal op hemzelf zijn, en de goddeloosheid van de goddeloze zal op hemzelf zijn. (Ezechiël 18:20)
Toch ziet God dit alles met lede ogen aan. Er is bij God geen leedvermaak, geen in de handen wrijven van voldoening. Niets van dat alles.
(…) Zo waar Ik leef, spreekt de Here Here , Ik vind geen vreugde in de dood van de goddeloze, maar daarin dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft! (…) (Ezechiël 33:11)
Hoezeer het God ter harte ging, blijkt wel uit het zenden van zijn eigen Zoon… De enige manier om de mensheid te redden was het opofferen van zijn geliefde Zoon.
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. (Johannes 3:16)
Hoe kan het dat de Here Jezus wel geschikt was, waar alle andere mensen dat niet waren? Een kleine bloemlezing.
Zonder zonde(n)
De Here Jezus heeft nooit gezondigd, in geen enkel opzicht. Bovendien was in Hem de zondemacht niet aanwezig. Hij werd voortdurend door duivel en mensen verzocht, leerde daarvan hoe zwaar dat is, maar zondigde ook onder die omstandigheden niet.
Hij, Die geen zonde gedaan heeft en in Wiens mond geen bedrog gevonden is; (1 Petrus 2:22)
Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem. (2 Korinte 5:21)
Want wij hebben geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar Een Die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde. (Hebreeën 4:15)
Zie ook Jesaja 53:9 en 1 Johannes 3:5
Van Goddelijke komaf
De Here Jezus is Gods Zoon. Hij is de Heilige. Ter vergelijking, Adam was aanvankelijk weliswaar zonder zonde, maar niet heilig. De Here Jezus kon niet zondigen, Adam wel, zoals we allemaal weten.
En de engel antwoordde en zei tegen haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal het Heilige Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden. (Lukas 1:35)
Jezus Christus werd verwekt door de Heilige Geest: Hij is de Zoon van God.
Onschuldig
Op menselijk niveau was het al niet anders. Er was niets waarvoor de Here Jezus veroordeeld had kunnen worden. Hij was onschuldig voor het hemelse gerecht, Hij was onschuldig voor het menselijke.
Toen Pilatus zag dat hij niets bereikte, maar dat er veeleer opschudding ontstond, nam hij water, waste zijn handen voor de ogen van de menigte en zei: Ik ben onschuldig aan het bloed van deze Rechtvaardige. U moet maar zien. (Mattheüs 27:24)
Pilatus dan kwam weer naar buiten en zei tegen hen: Zie, ik breng Hem tot u naar buiten, opdat u weet dat ik geen schuld in Hem vind. (Johannes 19:4)
Volmaakt in Gods ogen
Geen wonder dat deze volmaakte Persoon Gods geliefde Zoon was én is. Hij kon naar waarheid zeggen dat Zijn Vader altijd met Hem was, en dat Hij altijd deed wat God van Hem verwachtte.
En Hij Die Mij gezonden heeft, is met Mij. De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, omdat Ik altijd doe wat Hem welgevallig is. (Johannes 8:29)
Zie ook Johannes 4:34 en 17:4
Meer dan eens sprak God de Vader Zijn liefde voor Zijn eniggeboren Zoon publiekelijk uit.
Terwijl hij nog sprak, zie, een lichtende wolk overschaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem! (Mattheüs 17:5)
Zie ook Mattheüs 3:17, Lukas 9:35 en 2 Petrus 1:17
Hij is het Lam Gods
De Here Jezus was daarom het perfecte zondoffer. Om dat te begrijpen moeten we bedenken hoe God de Israëlieten uit de slavernij in Egypte bevrijdde. Men moest het Paaslam doden en het bloed aanbrengen op de deurstijlen, zodat de engel des doods de mensen met dat ‘merkteken’ zou overslaan (Exodus 12:11-13). Bovendien moest het een lam zonder gebrek zijn (Exodus 12:5), waarvan geen been gebroken mocht zijn (Exodus 12:46)
En toen hij (Johannes de Doper) Jezus zag lopen, zei hij: Zie, het Lam van God! (Johannes 1:36)
18 in de wetenschap dat u niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, vrijgekocht bent van uw zinloze levenswandel, die u door de vaderen overgeleverd is,
19 maar met het kostbaar bloed van Christus, als van een smetteloos en onbevlekt Lam. (1 Petrus 1:18-19)
Onaantastbaar
Uit Exodus 12 vers 3 en 6 blijkt dat de Israëlieten het te offeren lam in huis moesten hebben van de tiende tot de veertiende dag van de eerste maand van het jaar. Dit gaf de gelegenheid het lam te leren kennen, en het te controleren op mogelijke gebreken. Vergelijk: de verzoeking in de woestijn was Gods keuring van het Lam. Wel verzocht, niet gevallen (zoals Adam).
Toen werd Jezus door de Geest weggeleid naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel. (Mattheüs 4:1)
Alle mensen zijn in slavernij onderworpen aan de duivel, omdat deze de macht over de dood had (Hebreeën 2:14-15). De Here Jezus was de Enige voor wie dat niet gold.
Ik zal niet veel meer met u spreken, want de vorst van deze wereld komt en heeft geen macht over Mij. (Johannes 14:31)
Tot zonde gemaakt
Dit alles (en nog veel meer!) maakte de Here Jezus tot het Lam Gods. Omdat Hij geen zonde kende, en ook geen zonden gedaan heeft gold Gods oordeel over de mens niet voor Hem (Genesis 2:17). De parallel met de Joodse offerdienst gaat nog verder. Voordat een offerdier werd geofferd moest de zondaar zijn hand op de kop van het dier leggen. De te verzoenen zonde werd zo op het dier overgebracht. Zodoende bleef de zondaar in leven, en stierf het lam in zijn plaats. Zo ook de Here Jezus! Alleen in Zijn geval werden alle zonden van alle mensen van alle tijden op Hem gelegd.
Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem. (2 Korinte 5:21)
Zie ook Jesaja 53:12, Romeinen 8:3 en Galaten 3:13
Het sterven van Jezus Christus
Wat betekent dit nu voor het sterven van de Here Jezus? Het is duidelijk dat Adam en Eva niet zouden zijn gestorven als ze de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad met rust hadden gelaten. God had immers duidelijk tegen Adam gezegd: ‘op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven.’ Zonde leidt onherroepelijk tot de dood.
(…) door één mens is de zonde in de wereld gekomen, en door de zonde de dood, en de dood is zo over alle mensen gekomen, in wie allen gezondigd hebben. (Romeinen 5:12)
De Here Jezus heeft niet gezondigd, in Hem was de zondemacht niet aanwezig. Het proces van veroudering en het hebben van allerlei kwalen was derhalve niet op Hem van toepassing. Hem stond geen ziekbed te wachten dat tot Zijn dood zou leiden.
Dat wil niet zeggen dat Hij niet gevoelig was voor pijn en lijden. Men sloeg Hem in het gezicht, men rukte Hem het baardhaar uit, Hij werd gegeseld en uiteindelijk gekruisigd. Het was ook voor Hem een vreselijke gang. Maar hoe stierf Hij? De beide moordenaars die met Hem gekruisigd waren stierven door uitputting. Zo niet onze Here. De volgende Schriftgedeelten laten dat duidelijk zien.
1. De kruisiging
En het was het derde uur (9.00 uur) en zij kruisigden Hem. (Markus 15:25)
2. Pastoraal gesprek met een van de medegekruisigden!
En Jezus zei tegen hem (de berouwvolle moordenaar): Voorwaar, zeg Ik u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn. (Lukas 23:43)
3. Zorgzame maatregelen ten opzichte van hen die dat nodig hadden.
25 En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder, de zuster van Zijn moeder, en Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
26 Toen nu Jezus Zijn moeder zag en de discipel die Hij liefhad, bij haar zag staan, zei Hij tegen Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
27 Daarna zei Hij tegen de discipel: Zie, uw moeder. En vanaf dat moment nam de discipel haar in zijn huis. (Zie Johannes 19:25-27)
4. Diepe duisternis.
En vanaf het zesde uur (12.00 uur) kwam er duisternis over heel de aarde, tot het negende uur (15.00 uur) toe. (Mattheüs 27:45)
Ongeveer op het negende uur riep Jezus met een luide stem: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat betekent: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? (Mattheüs 27:46)
Hier raken we aan iets dat niemand kan begrijpen. God moest Zich afkeren van Zijn Zoon. Waarom? God is te rein van ogen dat Hij het kwade kan aanzien (Habakuk 1:13). Zijn Zoon was nota bene besmeurd met alle zonden van alle mensen van alle tijden! De Zoon maakte door wat geen mens ooit heeft ondergaan: de totale Godverlatenheid – vandaar de drie uur durende duisternis.
5. Na zes uur aan het kruis te hebben gehangen beschikte Hij nog over Zijn volledige fysieke kracht. Zo was Hij in staat luid te roepen!
En Jezus riep met luide stem en zei: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En toen Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest. (Lukas 23:46)
6. Na zes uur gestorven. Dat was merkwaardig snel. De deskundige op dit gebied – Pilatus! – verbaasde zich daarover. ‘Normaal’ duurde het stervensproces (blijkbaar) langer.
En Pilatus verwonderde zich erover dat Hij al gestorven was; en nadat hij de hoofdman over honderd bij zich geroepen had, vroeg hij hem of Hij allang gestorven was. (Markus 15:44)
Hoe kan dit? De enige geloofwaardige verklaring is gelegen in de zondeloosheid van onze Here. We hoeven ons daarover niet te verbazen. Hij had het zelf al duidelijk aangekondigd.
17 Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik Mijn leven geef om het opnieuw te nemen.
18 Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf; Ik heb macht het te geven, en heb macht het opnieuw te nemen. (…)(Johannes 10:17-18)
Niemand nam het leven van Hem af – Pilatus niet, ook de Joden niet, zelfs het kruis niet. Hij gaf Zelf Zijn leven. Die macht had Hij. En nadat Hij Zijn leven had gegeven nam Hij het ook weer terug. De zondeloze werd tot zonde gemaakt. Hij stierf en met Hem ‘stierven’ alle zonden van alle mensen. De Here bleef echter niet in de dood. Hij nam het leven terug en voer naar de hemel. De zonden moeten dus wel weggedaan zijn, want anders had Hij nooit aan de rechterhand van God de Vader in de troon kunnen plaatsnemen.