Flapuit
Petrus was een impulsief man. Van alle uitspraken van discipelen die in de evangeliën zijn opgetekend vormen die van Petrus de hoofdmoot. Veel van zijn reacties en vragen ademen een geest van ‘eerst zeggen, dan nadenken’. Ook valt op dat vragen en opmerkingen van deze discipel (en van de meeste andere!) nogal eens een zelfzuchtig tintje hebben. In al Zijn wijsheid greep de Here Jezus dergelijke uitspraken aan om hen (en ons) iets te leren. Laten we zo’n les eens bekijken.
Rijk
In Mattheüs 19:16-30 lezen we over de rijke jonge man. Deze welgestelde jongeling was serieus bezig met de dingen van God. Zo kon hij (waarschijnlijk naar waarheid) zeggen dat hij zich altijd aan de geboden hield. Dat was mooi, maar de Here Jezus prikt door deze buitenkant heen. De jongeman was namelijk een afgodendienaar: hij had zijn geld meer lief dan God. Om tot behoud te komen was het absoluut noodzakelijk deze afgod af te zweren en God op de eerste plaats te zetten, hield de Here Jezus hem voor. Helaas was hij daartoe niet bereid.
Toen de jongeman dit woord gehoord had, ging hij bedroefd weg, want hij had veel bezittingen. (Mattheüs 19:22)
Na zijn aftocht keerde de Here Zich tot Zijn leerlingen. In twee zeer korte uitspraken maakte Hij het schier onoverkomelijke van het probleem van de jongeman duidelijk.
23 Jezus zei tegen Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u dat een rijke moeilijk het Koninkrijk der hemelen kan binnengaan.
24 Nogmaals zeg Ik u: Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat. (Mattheüs 19:23-24)
De discipelen begrepen het meteen: rijkdom staat de gang naar het eeuwige leven in de weg, Ze reageerden met grote verslagenheid. ‘Dan kan dus niemand behouden worden …’ Maar dat was niet waar. Vanuit menselijk gezichtspunt gezien klopt dat, maar onze Heiland ziet meer.
(…) Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. (Mattheüs 19:26)
En dan komt Petrus in actie. Je hoort hem denken. ‘Wacht eens even … Die jongeman kon niet afstand doen van zijn bezittingen, wij discipelen konden dat wel!‘ – en – ‘Wij hebben wel aan Gods eis voldaan. Wij ontvangen dus wel het eeuwige leven. Maar dat niet alleen, de Here Jezus zei nog iets tegen die jongeman.’
Als u volmaakt wilt zijn, ga dan heen, verkoop wat u hebt, en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan en volg Mij. (Mattheüs 19:21)
‘U zult een schat hebben in de hemel … Dus, eerst alles achterlaten, eventueel weggeven, en dan krijg je een schat in de hemel!‘ En zo valt bij Petrus een kwartje. ‘Een schat in de hemel?‘ Meteen reageert hij naar de Here Jezus toe op zijn typisch Petrusiaanse manier.
Toen antwoordde Petrus en zei tegen Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn? (Mattheüs 19:27)
Die schat in de hemel! Wat zou dat zijn? Wat zal dan ons deel zijn? Wel, hij krijgt zijn antwoord.
28 En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.
29 En al wie huizen of broers of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers zal verlaten hebben omwille van Mijn Naam, die zal honderdvoudig ontvangen en het eeuwige leven beërven.
30 Maar veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten. (Mattheüs 19:28-30)
Dat is gaaf! Zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël oordelen. Wie afstand van het oude leven heeft gedaan krijgt honderd keer zoveel terug én het eeuwige leven. Je ziet Petrus triomfantelijk glunderen … Maar uit het vervolg blijkt dat de Here Jezus nog niet klaar is met Petrus. Dat laatste zinnetje … Wat zei de Here tot slot? ‘Veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten’. Oei. Er komt dus nog een belangrijke les: hebberigheid en afgunst passen een gelovige niet, en al helemaal niet als het om geestelijke zaken gaat. Om dat duidelijk te maken vertelt de Here Jezus een prachtige gelijkenis. We vinden die meteen in het vervolg, in Mattheüs 20:1-16.
1 Want het Koninkrijk der hemelen is als een heer des huizes, die ’s morgens vroeg eropuit ging om arbeiders voor zijn wijngaard in te huren.
2 Nadat hij het met de arbeiders eens geworden was voor een penning per dag, stuurde hij hen zijn wijngaard in.
3 En toen hij omstreeks het derde uur eropuit ging, zag hij anderen werkloos op de markt staan.
4 Ook tegen hen zei hij: Gaat u ook naar de wijngaard, en ik zal u geven wat rechtvaardig is. En zij gingen.
5 Toen hij nogmaals eropuit gegaan was, omstreeks het zesde en het negende uur, deed hij hetzelfde.
6 En toen hij omstreeks het elfde uur eropuit ging, vond hij weer anderen werkloos staan en hij zei tegen hen: Waarom staat u hier heel de dag werkloos?
7 Zij zeiden tegen hem: Omdat niemand ons ingehuurd heeft. Hij zei tegen hen: Gaat u ook naar de wijngaard en u zult ontvangen wat rechtvaardig is.
8 Toen het avond geworden was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester: Roep de arbeiders en geef hun het loon, te beginnen bij de laatsten, tot de eersten.
9 En toen zij kwamen die omstreeks het elfde uur ingehuurd waren, ontvingen zij ieder een penning.
10 En toen de eersten kwamen, dachten zij dat zij meer ontvangen zouden; maar ook zij ontvingen ieder een penning.
11 Toen zij die ontvangen hadden, morden zij tegen de heer des huizes
12 en zeiden: Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt, en u hebt ze gelijkgesteld met ons, die de last van de dag en de hitte verdragen hebben.
13 Maar hij antwoordde en zei tegen een van hen: Vriend, ik doe u geen onrecht; bent u het niet met mij eens geworden over een penning?
14 Neem wat van u is, en vertrek. Ik wil aan hem die het laatst kwam, hetzelfde geven als aan u.
15 Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? Of bent u afgunstig omdat ik goed ben?
16 Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Het koninkrijk van de hemel: hoe werkt dat?
Om te beginnen moeten we beseffen dat het koninkrijk der hemelen niet iets is van de toekomst. Integendeel, het koninkrijk is er al – hier en nu. Een beetje kort door de bocht; het koninkrijk der hemelen is de gehele christenheid. Het omvat iedereen die zich om de een of andere reden tooit met de naam christen. Op basis van Mattheüs 13 kunnen we stellen dat in het koninkrijk der hemelen goed en slecht, echt en onecht, vals en oprecht door elkaar en naast elkaar bestaan. Ook belangrijk: het is een onzichtbaar koninkrijk. Niettemin regeert Koning Jezus en past daarbij hemelse principes toe *). En, zoals uit de Bergrede blijkt, zijn die principes fundamenteel anders dan de wereldlijke principes, waarmee wij (christenen!) zo vertrouwd zijn. Hetgeen we ook in onderhavige gelijkenis zien.
Voor een goed begrip: een druivenoogst is een zaak van hurry up, want druiven zijn kwetsbaar. Dus is hard en snel werken geboden. De eigenaar van de oogst neemt daarom zo vroeg mogelijk een stel werknemers aan. Als in de loop van de dag duidelijk wordt dat zij het niet redden, schakelt hij meer medewerkers in, en dat verschillende keren. Omdat ingehuurd worden voor een hele dag de meest normale gang van zaken is, werden de eersten aangenomen tegen een afgesproken vergoeding. Zo’n afspraak is uiteraard niets anders dan een arbeidsovereenkomst, een contract. Een goede zaak, ook al zit er iets van wantrouwen in. Zo van ‘laten we van beide zijden goed vastleggen waartoe we ons verplichten, dan kan er niets mis gaan’. Het afgesproken loon komt ruwweg overeen met de kosten van het levensonderhoud voor een dag. Een redelijk salaris dus. Op het eerste gezicht een prima gang van zaken. Toch is er meer aan de hand. De Here Jezus zet namelijk een scherp contrast neer, iets wat we vaker tegenkomen in de Schrift.
Twee voorbeelden. In Lukas 18 zet de Here Jezus een farizeeër en een tollenaar tegenover elkaar. De farizeeër achtte zichzelf OK, want – zoals we dat ook lezen over Zacharias, de vader van Johannes de Doper – de farizeeër was zonder twijfel ‘rechtvaardig voor God en (…) onberispelijk volgens alle geboden en verordeningen van de Here’ (Lukas 1:6). Geen wonder dat de farizeeër God nadrukkelijk op zijn eigen prestaties wees.
11 (…) O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar.
12 Ik vast tweemaal per week. Ik geef tienden van alles wat ik bezit. (Lukas 18:11-12)
De tollenaar daarentegen wist zich verloren. Alleen Gods genade zou hem kunnen redden.
(…) de tollenaar (…) sloeg op zijn borst en zei: O God, wees mij, de zondaar, genadig. (Lukas 18:13)
Dit patroon zien ook we bij de gelijkenis van de verloren zoon. Nadat de jongste zoon – tot grote vreugde van zijn vader – was teruggekeerd, barstte de feestvreugde los. Toen de oudste zoon hoorde wat er aan de hand was, weigerde hij zich bij de feestenden te voegen. Waarom? Omdat hij alleen oog had voor de erkenning van zijn eigen verdiensten.
Zie, ik dien u al zoveel jaren en heb nooit uw gebod overtreden en u hebt mij nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden vrolijk te zijn. (Lukas 15:29)
Het is duidelijk. De eerstgecontracteerde arbeiders, de farizeeër en de oudste zoon baseerden hun ‘rechten’ op een vorm van contract, waarbij ze er vanuit gingen dat hun inzet recht gedaan diende te worden. De crux van dit alles is dat je ze eigenlijk wel gelijk moet geven. Ja, de arbeiders hadden hun deel geleverd, en verdienden dus waar ze recht op hadden. En ja, de farizeeër had zich aan de wet gehouden, en was daarmee ‘rechtvaardig voor God en (…) onberispelijk volgens alle geboden en verordeningen van de Here’. Met de houding van de oudste zoon was al het niet anders. Hij had vele, vele jaren hard gewerkt, en daarbij altijd gedaan wat van hem gevraagd werd. Op grond daarvan was hij van oordeel dat hij ook wel eens iets extra’s had mogen krijgen.
We zien twee groepen: zij die een contract hebben, en zij die zonder contract zitten. Degenen met contract zullen krijgen wat is afgesproken, dat staat vast. De personen zonder contract moeten maar afwachten. De positie van de eersten is daarmee stukken beter dan die van de tweede groep, zou je denken. Maar is dat wel zo? Van wie hangt het lot van groep twee af? Groep een vertrouwt op zichzelf en weet dat ze – als ze aan de contractverplichtingen voldoen – krijgen waar ze recht op hebben. Op wie vertrouwt groep twee? De arbeiders in de wijngaard krijgen alleen maar te horen ‘wat billijk is zal ik je geven’. De tollenaar moet het hebben van Gods genade en barmhartigheid. De verloren zoon is uitsluitend aangewezen op de liefde van zijn vader. Zelfvertrouwen versus geloofsvertrouwen dus. Terug nu naar de gelijkenis.
We moeten bedenken dat de goedheid van de landeigenaar niet zomaar uit de lucht is komen vallen. Hij weet van de moeilijkheden van de armen. Hij betaalt dan ook niet uit naar waar men recht op heeft, maar naar wat men nodig heeft. Immers, voor de laatsten gelden dezelfde kosten voor levensonderhoud als voor de eersten. De eerste groep heeft daar geen oog voor. Bovendien hebben zij langer gewerkt dan wie ook.
Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt, en u hebt ze gelijkgesteld met ons, die de last van de dag en de hitte verdragen hebben. (Mattheüs 20:12)
Ze zijn zo verbolgen over de gang van zaken dat ze de prestaties van hun collega’s geheel uit het oog verliezen. De tweede groep die werd ingezet startte om 9 uur ’s morgens. Zij hebben dus net zo goed als de contractarbeiders de hitte van de dag moeten doorstaan. Maar daar hoor je groep twee niet over. Die zijn blij en dankbaar dat ze zo goed worden behandeld. Zij zien de genade in de uitbetaling. De gecontracteerden daarentegen hebben een houding van ‘recht hebben op’, de landeigenaar is hen iets verschuldigd.
Eeuwig leven
Dit nu is het geheim van het christelijk geloof: (geloofs)vertrouwen, in plaats van het houden van de wet. Als het om het krijgen van eeuwig leven gaat, is deze realiteit ons zeer vertrouwd. Maar het geldt ook bij de uitkering van loon vanwege goede werken. Let op: dat loon zal nimmer het eeuwige leven zijn. Men kan het eeuwige leven niet verdienen. Toch zijn er miljoenen die zo’n opvatting huldigen. Men benadrukt dan dat men geen misdadiger is en dat men altijd ‘iedereen het zijne heeft gegeven’. Als de balans van hun leven zal worden opgemaakt, slaat die naar de positieve kant uit. Natuurlijk komen ze in de hemel …
Zij zijn als de baron van Münchhausen die zichzelf aan het haar uit het moeras meent te kunnen trekken. Gelovigen vertrouwen liever op de Man die aan de oever van het moeras staat. Hij steekt ons Zijn hand toe om ons uit het moeras te trekken. |
Als de mens denkt dat hij door hard te werken (lees: de wet te volbrengen) God als het ware dwingt hem het eeuwige leven te geven, vergist hij zich zeer. Alleen geloof rechtvaardigt een mens voor God. Dat was in het Oude Testament al bekend.
En hij (Abraham) geloofde in de Here, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid. (Genesis15:6)
(…) de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. (Habakuk 2:4)
Met betrekking tot het eeuwige leven speelt de inzet van de mens geen rol.
Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet. (Romeinen 3:28)
De Here Jezus had niet aan het kruis hoeven te sterven, als het mogelijk was ‘het eeuwige leven te verdienen’.
(…) als er gerechtigheid door de wet zou zijn, dan was Christus tevergeefs gestorven. (Galaten 2:21)
Nee, we dienen te vertrouwen op de goedheid van de ‘landeigenaar’. Dat Hij goed is heeft Hij eens en voor altijd bewezen door het zenden van Zijn Zoon.
Hierin is de liefde van God aan ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij zouden leven door Hem. (1 Johannes 4:9)
God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. (Romeinen 5:8)
Daarom ook is enige zinvolle prediking de oproep tot bekering en geloof!!
Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en u zult behouden worden, u en uw huis”. (Handelingen 16:31)
20 Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen.
21 Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem. (2 Korinte 5:20-21)
Loon (1)
Dat het verkrijgen van eeuwig leven en het ontvangen van loon twee verschillende zaken zijn wordt duidelijk in 1 Korinte 3. Paulus zet beeldend uiteen wat wel en wat niet van waarde is wanneer ons werk beoordeeld zal worden. Ieders verrichtingen zullen openbaar worden en beproefd (1 Korinte 3:13). De apostel spreekt van vuur, Gods oordeelsvuur, waarmee het gehalte van iemands werk duidelijk zal worden. Het zal standhouden (= niet verbranden) of niet standhouden. Dat laatste omschrijft Paulus aldus:
Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen. (1 Korinte 3:15)
Iemands werk zal verbranden als dat geen waarde heeft. Maar zo iemand heeft wel het eeuwige leven, en behoudt dat ook! Het kan immers niet verdiend worden. We ontvangen het uit genade op geloof. Er is niets van onszelf bij.
Werken voor de Here Jezus kent dus twee uitkomsten: loon ontvangen of schade lijden. Anders gezegd: je krijgt iets, of je raakt iets kwijt. Over welk werk heeft Paulus het in 1 Korinte 3? Hij schrijft allereerst over een fundament (vers 10-11), waarmee het onderwijs over het kruis en de opstanding van Christus bedoeld wordt. Het grote onderwerp hier is dus de opbouw van de gemeente in de vorm van onderwijs. Bouwen aan de gemeente doet men met deugdelijk materiaal. In hoeverre dat het geval is wordt – zoals gezegd – met vuur onderzocht. Materialen als goud, zilver, en edelstenen blijven bewaard in het vuur. Hout, hooi [of] stro of niet. Wanneer is het bouwmateriaal ondeugdelijk? Paulus zegt dat dat het geval is als het onderwijs wordt vermengd met wereldlijke wijsheid. Wereldlijke wijsheid kan voor God niet bestaan. De volgende tekstplaatsen maken dat duidelijk.
En wij spreken wijsheid onder de [geestelijk] volwassenen, maar een wijsheid niet van deze wereld, en ook niet van de leiders van deze wereld, die tenietgedaan worden. (1 Korintiërs 2:6)
Wie wereldlijke wijsheid toepast in het onderwijs aangaande Christus berokkent de gemeente (Gods tempel) en uiteindelijk zichzelf grote schade.
Als iemand de tempel van God te gronde richt, zal God hem te gronde richten, want de tempel van God is heilig, en deze tempel bent u. (1 Korintiërs 3:17)
Dit gevaar heeft alles te maken met iemands manier van denken. Als die niet overeenkomstig de gezindheid is die in Christus was (Filippi 2:5-8) verdwijnt als eerste het besef van de eigen geringheid. Zo iemand wordt wereldgelijkvormig en verliest zo het geestelijke onderscheidingsvermogen.
En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is. (Romeinen 12:2)
De gevolgen zijn desastreus.
18 Laat niemand zichzelf bedriegen. Als iemand onder u denkt dat hij wijs is in deze wereld, laat hij dwaas worden, opdat hij wijs zal worden.
19 Want de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God, want er staat geschreven: Hij vangt de wijzen in hun sluwheid.
20 En opnieuw: De Here kent de overwegingen van de wijzen, dat zij zinloos zijn. (1 Korintiërs 3:18-20)
Dit alles plaatst ons voor een tweevoudige vraag.
- Van welke leraar heeft het onderwijs daadwerkelijk bijgedragen aan de geestelijke opbouw van de gemeente?
- Van welke leraar was het onderwijs doorspekt met ‘wereldlijke wijsheid’, zodat het zijn waarde verloor en mogelijk de oorzaak is geworden van verdeeldheid en afbreuk van het geloof van anderen?
Voor leraar 1 ligt loon in het verschiet, voor leraar 2 niet, mogelijk zelfs straf als zijn onderwijs de gemeente schade heeft berokkend. Maar let op: niet wij bepalen dat, de Here Jezus zal oordelen (2 Korinte 5:10)!
Loon (2)
Nu is gemeenteopbouw niet het enige goede werk dat voor loon in aanmerking komt. Wel is het – zoals we zagen – een taak met grote verantwoordelijkheid (Jakobus 3:1). De Here Jezus roept de gelovige op tot oprechte dienstbaarheid, iets dat los van de aard en het gewicht van de taak moet worden gezien.
Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. (Mattheüs 5:16)
Dus geen dienstbaarheid om zelf in het middelpunt van de belangstelling te komen, maar tot eer van God! Paulus sluit zich hierbij aan.
Of gij dus eet of drinkt, of wat gij ook doet, doet het alles ter ere Gods ( 1 Korinte 10:31)
En alles wat u doet, doe dat van harte, als voor de Here en niet voor mensen (Kolosse 3:23)
Een prachtig voorbeeld van goede werken vinden we bij Dorkas (Handelingen 9:36). ‘Deze was overvloedig in goede werken, en in liefdegaven die zij schonk’, schrijft Lukas. Goede werken zijn niet perse spectaculair. Paulus geeft Timotheüs een aantal voorbeelden: kinderen opvoeden, vreemdelingen herbergen, voeten van heiligen wassen, verdrukten bijstaan, ja, je toeleggen op elk goed werk (1 Timotheüs 5:10). Voor rijke mensen geldt een extra verantwoordelijkheid. Zij mogen hun bezit niet voor zichzelf houden, maar moeten armen en behoeftigen ondersteunen (1 Timotheüs 6:18).
Loon (3)
Hoewel goede werken niet misbruikt mogen worden om er mee te pronken, hebben ze wel een voorbeeldfunctie.
Betoon uzelf in alles een voorbeeld van goede werken. Betoon in het onderwijs zuiverheid, waardigheid, oprechtheid (Titus 2:7)
Dit is een betrouwbaar woord en ik wil dat u deze dingen sterk benadrukt, opdat zij die in God geloven, ervoor zorgen dat zij anderen voorgaan in het doen van goede werken. Deze dingen zijn goed en nuttig voor de mensen. (Titus 3:8)
En ook de onzen moeten leren anderen voor te gaan in het doen van goede werken, om in de noodzakelijke levensbehoeften te voorzien, opdat zij niet onvruchtbaar zijn. (Titus 3:14)
En laten wij op elkaar letten door elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. (Hebreeën 10:24)
Hieruit blijkt dat goede werken verrichten niet zo zeer een kwestie is van bepaalde daden doen, maar dat het veeleer een levenshouding is.
Petrus
We begonnen min of meer met Petrus’ vraag over het verkrijgen van loon.
Toen antwoordde Petrus en zei tegen Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn? (Mattheüs 19:27)
Stel, wij zouden dit onderwerp nu (anno 2024) aan de orde stellen. Vrijwel zeker echter keert de vraag als een soort boemerang tot ons terug. Want: heb ik alles verlaten, ben ik Christus gevolgd? Kan ik dat Petrus nazeggen? Ik zou het niet durven. En hoe zit het met de toewijding? Ging het mij altijd maar alleen om Gods eer? Heb ik nooit iets gedaan om zelf eer te ontvangen? Psalm 139 mag in dit opzicht ons waarschuwen.
1 (…) Here, U doorgrondt en kent mij.
2 Ú kent mijn zitten en mijn opstaan, U begrijpt van verre mijn gedachten.
3 U onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, U bent met al mijn wegen vertrouwd. (Psalm 139:1-3)
Laat ik daarom maar luisteren naar de heer van de wijngaard. ‘Ga in mijn wijngaard en wat billijk is zal ik je geven.’ Die verzekering moet voor mij genoeg zijn.
*) Pas na de wederkomst van Christus zal het Koninkrijk der hemelen zichtbaar worden en opgaan in het duizendjarig rijk.