Boek
Begin jaren ’80 van de vorige eeuw verscheen het boek ‘Geen geloof zonder bewijs’, van Pé de Bruin. Het boek deed heel wat stof opwaaien, kreeg veel kritiek, maar was bovenal veel gelovigen en veel zoekenden tot zegen.
Het is niet mijn bedoeling het boek dunnetjes over te doen – wie het wil lezen, via een site als ‘Boekwinkeltjes’ is het ongetwijfeld nog te koop. Ik zocht naar een geschikte titel voor dit artikel, en vond die in de titel van het boek van de Bruin. De Bijbel zelf nodigt ons immers uit kennis te nemen van de bewijzen die er zijn. Bewijzen voor de schepping (zie Romeinen 1:20), en bewijzen voor Wie de Messias is. In het navolgende loop ik enige teksten na die bewijzen (!) dat bewijzen (!) van het geloof mogelijk is, ja zelfs wenselijk. We worden immers opgeroepen in God te geloven met heel ons hart, met onze ziel en met heel ons …
Jezus zei tegen hem: U zult de Here, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. (Mattheüs 22:37)
Ja, ons verstand hoort daarbij. Je hoort soms beweren dat het verstand het geloof in de weg staat. Waar men dat vandaan haalt is me een raadsel, de Bijbel leert in ieder geval anders. In dit verhaal vraag ik aandacht voor enkele Bijbelse personen die hun verstand gebruikten om te bewijzen wat volgens sommigen niet te bewijzen is, en voor de teksten die zij daarbij in stelling brachten. Het gaat met name om profetische teksten uit het Oude Testament waarmee we kunnen bewijzen dat Jezus van Nazareth de Messias is. Laten we beginnen bij de Here Jezus Zelf.
En Hij (de Here Jezus) begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was. (Lukas 24:27)
De tweede staat in Handelingen.
Maar Saulus (…) bracht de Joden die in Damascus woonden, in verwarring door aan te tonen dat Jezus de Christus is. (Handelingen 9:22)
Zo staan er meer van dergelijke intrigerende mededelingen in het Nieuwe Testament. Eveneens in Handelingen staat een bijzondere mededelingen over Stefanus.
Zij (Joden van de Libertijnen, van de Cyreneeërs, en van de Alexandrijnen en die uit Cilicië en Asia) waren echter niet in staat de wijsheid en de Geest, door Wie hij sprak, te weerstaan. (Handelingen 6:10)
In alledrie gevallen was het de Heilige Geest die sprak. Bij de Here Jezus lijkt zo’n opmerking een vanzelfsprekendheid, van Stefanus en Paulus wordt het nadrukkelijk betuigd. Toch zegt ook de Johannes de Doper dat de woorden die de Here Jezus spreekt, Hem (door de Heilige Geest) gegeven zijn.
Want Hij (de Here Jezus) Die God gezonden heeft, spreekt de woorden van God, want God geeft Hem de Geest zonder maat. (Johannes 3:34)
De Here Jezus Zelf heeft de komst van de Heilige Geest aangekondigd en die in verband gebracht met het spreken van het woord van God.
Maar wanneer zij u overleveren, moet u niet bezorgd zijn hoe of wat u spreken moet, want het zal u op dat moment gegeven worden wat u spreken moet. (Mattheüs 10:19)
Maar wanneer Die komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid, want Hij zal niet vanuit Zichzelf spreken, maar wat Hij gehoord zal hebben, zal Hij spreken, en de toekomstige dingen zal Hij u verkondigen. (Johannes 16:13)
Een belofte die – volgens Paulus – voor elke gelovige geldt!
7 Aan ieder echter wordt de openbaring van de Geest gegeven tot wat nuttig is voor de ander.
8 Want aan de één wordt door de Geest een woord van wijsheid gegeven en aan de ander een woord van kennis, door dezelfde Geest (1 Korinte 12:7-8)
Dit wil echter niet zeggen dat je als gelovige rustig kunt achteroverleunen, en wachten totdat de Heilige Geest door je spreekt. God verwacht van ons dat we ijverig de Schriften onderzoeken. Neem de discipelen. Zij hadden de woorden van de Here Jezus gehoord – drie jaar aaneen! Een benijdenswaardige bagage! Niettemin zegt de Here Jezus hierover iets heel belangwekkends.
Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u in alles onderwijzen en u in herinnering brengen alles wat Ik u gezegd heb. (Johannes 14:26)
Het verkondigen van Gods Woord vergt meer dan alleen een goed geheugen. De Heilige Geest diept als het ware de juiste woorden op, doet ons die uitspreken en verleent er bijzondere kracht aan. Wij hebben de Here Jezus niet horen spreken. Maar wij hebben wel de Schrift, die de discipelen toen (nog) niet hadden. Alle gelegenheid dus om Jezus’ woorden alsnog te beluisteren en te overdenken. Keer op keer, zo vaak als we maar willen. Voor we verder gaan, wil ik eerst nog de aandacht vestigen op een prediker van buiten de kring van de apostelen.
Apollos
De naam Apollos is een afkorting van Apollonius, wat betekent ‘aan Apollo toegewijd’. De in de Bijbel genoemde Apollos was een Jood uit Alexandrië, en volgeling van Johannes de Doper. Alexandrië was destijds hét centrum van wetenschap en cultuur. Bovendien bestond eenderde van de totale bevolking uit Joden. Apollos was dus opgegroeid in een voor een intellectueel rijke omgeving. Dat hij geen kleine jongen was, blijkt wel uit de omschrijving die Lukas van hem geeft. Hij was ‘een welsprekend man, kundig op het gebied van de Schriften’. Het Oude Testament kende voor hem geen geheimen (bij wijze van spreken dan). Ook had hij kennis gemaakt met de persoon Johannes de Doper, diens leer en dooppraktijk. Zijn bediening bestond daarom uit het verkondigen van ‘de zaken van de Here, en de doop van Johannes’. En dat deed hij met verve. Hij was een enthousiast spreker, en maakte er een gewoonte van zeer precies te zijn in zijn prediking.
Deze man nu arriveerde in Efeze, en vervoegde zich bij de synagoge, waar hij – volkomen te goeder trouw – meteen zijn taak opneemt. Onder zijn gehoor bevonden zich onder andere Aquila en Priscilla, die daar tezamen met de apostel Paulus al eerder waren aangekomen (zie vers 19). Zij hoorden de toespraken van Apollos en merkten op dat, hoewel alles wat hij zei correct was, zijn kennis van ‘de weg van God’ onvolledig was. De liefdevolle benadering van dit echtpaar blijkt hieruit dat ze Apollos niet in het openbaar terechtwezen – dat had heel goed gekund, het gebeurde immers regelmatig in de synagogen. Nee, ze nodigden hem uit voor een bakje koffie, en legden hem uit dat er sinds het optreden van Johannes de Doper het nodige was gebeurd. De doop van Johannes was vervangen door de christelijke doop, en Christus’ lijden en sterven, Diens opstanding en hemelvaart lagen alweer enig tijd achter hen. Ook de uitstorting van de Heilige Geest had plaatsgevonden. Dat alles werd hem verteld, en hij dronk als het ware alle ‘nieuws’ in. Reken maar dat hij des te enthousiaster werd, hetgeen ook blijkt uit de rest van zijn geschiedenis. Omdat Aquila en Priscilla in dezelfde synagoge dienden, leek het naderhand beter dat Apollos zich elders zou inzetten. Na enige tijd vertrok hij dan ook naar Achaje met een aanbevelingsbrief op zak. We lezen vervolgens dat hij de gelovigen in Achaje tot veel steun was, want, en daar komt dezelfde uitdrukking weer: hij bewees uit de Schriften dat Jezus de Christus is!
24 En een zekere Jood, van wie de naam Apollos was, een Alexandriër van afkomst, een welsprekend man, die kundig was op het gebied van de Schriften, kwam in Efeze aan.
25 Deze was in de weg van de Here onderwezen en, omdat hij vurig van geest was, sprak en onderwees hij nauwkeurig de zaken van de Here, maar hij wist alleen van de doop van Johannes.
26 En hij begon vrijmoedig te spreken in de synagoge. En toen Aquila en Priscilla hem gehoord hadden, namen zij hem apart en legden hem de weg van God nauwkeuriger uit.
27 En toen hij naar Achaje wilde reizen, bemoedigden de broeders hem en schreven aan de discipelen dat zij hem moesten ontvangen. En toen hij daar gekomen was, bood hij veel hulp aan hen die door de genade geloofden;
28 want hij bestreed de Joden krachtig in het openbaar door uit de Schriften te bewijzen dat Jezus de Christus is. (Handelingen 18:24-28)
Apollos maakte naam, en verwierf zich een enthousiaste aanhang. Zo zeer zelfs dat sommigen zich verenigden tot een groep ‘Apollonianen’ (1 Korinte 1:12). Of hij daar nu zo blij mee geweest is, valt te betwijfelen. Maar dat is een ander verhaal …
Zoals gezegd, wij hebben het Oude en het Nieuwe Testament. Met name de eerste drie evangeliën zijn een en al bewijsvoering dat Jezus van Nazareth de Christus is. En ook zij bewijzen het vanuit de Schriften!
Bewijzen
Wat houdt dat nu in, bewijzen (of: aantonen) dat Jezus de Christus is? De Here Jezus Zelf geeft het antwoord: in Hem zijn vele profetieën vervuld. Als Hij in een twistgesprek met de Joodse leidslieden is, wijst Hij daar op.
U onderzoekt de Schriften, want u denkt daardoor eeuwig leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen. (Johannes 5:39)
De Schriften getuigen dus dat de Here Jezus de beloofde Verlosser is. Tegenover de Emmaüsgangers maakt Hij dat nog explicieter.
En Hij (de Here Jezus) begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was. (Lukas 24:27)
Dat is dus de manier om te bewijzen dat de Here Jezus de Zoon van God is, de beloofde Messias. De Here Jezus gaf een prachtig voorbeeld in de synagoge van Nazareth. Hij las daar enkele verzen uit Jesaja. Welke dat zijn vinden we in Lukas.
18 De Geest van de Here is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft; Hij heeft Mij gezonden om aan armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen wie gebroken van hart zijn,
19 om aan gevangenen vrijlating te prediken en aan blinden het gezichtsvermogen, om verslagenen weg te zenden in vrijheid, om het jaar van het welbehagen van de Here te prediken. (Lukas 4:18-19)
Deze verzen komen uit Jesaja 61. De Here las echter niet het hele hoofdstuk, alleen maar vers 1 en de helft van vers 2. De hele profetie is dus langer dan wat de Here Jezus voorlas. Oordeel zelf.
1 De Geest van de Here HERE is op Mij, omdat de HERE Mij gezalfd heeft om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen. Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om voor de gevangenen vrijlating uit te roepen en voor wie gebonden zaten, opening van de gevangenis;
2 om uit te roepen het jaar van het welbehagen van de HERE en de dag van de wraak van onze God; om alle treurenden te troosten; (Jesaja 61:1-2)
De Here Jezus leest de profetie dus tot en met het ‘uitroepen van het jaar van het welbehagen van de Here’. Van alles wat in vers 1 vermeld wordt zegt de Here Jezus dus dat ze ‘heden’ in vervulling zijn gegaan. Hij zegt dus ‘dit gaat over Mij’.
Hij begon tegen hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren in vervulling gegaan. (Lukas 4:21)
De vervulling in schema:
De Geest van de Heere Here is op Mij, omdat de Here Mij gezalfd heeft … | Dit heeft plaatsgevonden bij de doop van de Here Jezus, de Heilige Geest daalde toen in de gedaante van een duif op Hem neer (Lukas 3:21-22) |
… om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen | Een zachtmoedig mens is iemand die door lijden klein is geworden. ’Zalig zijn de zachtmoedigen’ roept de Here Jezus ons toe. (Mattheus 5:5) |
… om te verbinden de gebrokenen van hart | De Here brengt verlichting voor hen die in het hart gewond zijn (Psalm 147:3) |
… om voor de gevangenen vrijlating uit te roepen | De Here bevrijdt van de macht van de zonde (Mattheüs 9:1-8) |
… om voor wie gebonden zaten, opening van de gevangenis | De Here bevrijdt van demonische binding (Lukas 13:10-17) |
… om uit te roepen het jaar van het welbehagen van de Here | De periode waarin aan Israël evangelie van het koninkrijk wordt verkondigd (Mattheüs 4:23) |
Als later Johannes de Doper twee van zijn discipelen op pad stuurt met de vraag ‘Bent U Degene Die komen zou, of verwachten wij een ander?’, wijst de Here Jezus opnieuw op de profetie uit Jesaja 61, die op dat moment letterlijk in vervulling gaat (Lukas 7:21).
Profetie die nog op vervulling wacht
De Here Jezus stopt dus halverwege het tweede vers van Jesaja 61. De Here noemt in dat vers drie zaken.
1. Het uitroepen van het jaar van het welbehagen van de Here;
2. Het uitroepen van de dag van de wraak van onze God;
3. Het uitroepen (van de tijd) dat alle treurenden zullen worden getroost.
Hieronder vermeld ik kort de betekenis van deze drie perioden. Let er op dat driemaal een bepaalde tijdsduur wordt gegeven. (1) Een jaar (duurt lang, maar komt uiteindelijk tot een eind); (2) een dag (Gods welbehagen duurt lang, Gods wraak duurt verhoudingsgewijs zeer kort) en (3) een qua tijdsduur onbeperkte periode.
ad 1
Dit gaat over de periode waarin aan Israël het evangelie van het Koninkrijk wordt verkondigd (Mattheüs 4:23). Aanvankelijk gebeurt dat in alle openheid. Maar als de Farizeeën de Heilige Geest Die in onze Verlosser werkzaam is gelijkstellen aan de ‘overste van de demonen’ (Mattheüs 12:24), is het met die openheid gedaan. Het volgende hoofdstuk – Mattheüs 13 – begint daarom met de mededeling dat de Here Jezus het huis (van Israël) verlaat en bij de zee (beeld van de volken) gaat zitten. Als de Here tot Israël spreekt over het Koninkrijk dan doet Hij dat voortaan in de vorm van gelijkenissen. Opmerkelijk: ook dit is de vervulling (!) van een profetie van Jesaja.
13 Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij niet zien, ook al zien zij, en niet horen, ook al horen zij, en ook niet begrijpen.
14 En in hen wordt de profetie van Jesaja vervuld die zegt: Met het gehoor zult u horen, maar beslist niet begrijpen; en ziende zult u zien, maar beslist niet opmerken.
15 Want het hart van dit volk is vet geworden, en zij hebben met de oren slecht gehoord, en hun ogen hebben zij dichtgedaan, opdat zij niet op enig moment met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart begrijpen, en zij zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen. (Mattheüs 13:13-15)
Sindsdien ligt er een bedekking op het volk bij het lezen van het Oude Testament – een bedekking die maakt dat de profetieën aangaande de komende Messias niet begrepen worden (2 Korinte 3:13-15). Pas wanneer het volk zich tot de Here bekeert, wordt de bedekking weggenomen (2 Korinte 3:16).
ad 2
Hiermee wordt de laatste jaarweek van Daniels profetie over de zeventig weken bedoeld, beter bekend als de Verdrukking, waarvan de laatste 3½ nader worden aangeduid als de Grote Verdrukking (Daniël 9:27).
ad 3
Na de Verdrukking – als alles wat moet gebeuren zijn beslag heeft gekregen – breken er ’tijden van verkwikking aan van het aangezicht van de Here’ (Handelingen 3:19), de tijden waarin ‘alle dingen worden hersteld’ (Handelingen 3:19). Johannes schrijft: ‘En God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal er niet meer zijn; ook geen rouw, jammerklacht of moeite zal er meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. (Openbaring 21:4)’
Profetie en Bijbelkritiek
Veel Bijbelwetenschappers (aanhangers van de “Documentaire Hypothese” of de “Graf-Wellhausen theorie”) hebben afscheid genomen van de traditionele opvatting dat de Thora (of Pentateuch) geheel door Mozes zou zijn geschreven. Men gaat er nu vanuit dat er verschillende geschriften los van elkaar hebben bestaan. Deze worden aangeduid als Jahwistische, Elohistische, Deuteronomistische en Priesterlijke bronnen. Ze zouden zijn samengevoegd tot hun huidige vorm in de loop van een lange periode, die waarschijnlijk duurde tot na de Babylonische ballingschap. Op zich is de gedachte aan een bewerking van de oorspronkelijke tekst niet zo vreemd. Er staan in de Thora namelijk teksten die niet door Mozes kunnen zijn geschreven. Twee voorbeelden.
En Hij (God) begroef hem (Mozes) in een dal in het land van Moab, tegenover Beth-Peor. En niemand weet waar zijn graf is, tot op deze dag. (Deuteronomium 34:6)
Dit hele vers moet door iemand anders zijn ingevoegd, vele jaren na de dood van Mozes.
En Abram trok door dat land heen tot aan de heilige plaats bij Sichem, tot de eik van More. De Kanaänieten woonden toen in dat land. (Genesis 12:6)
‘De Kanaänieten woonden toen in dat land’ lijkt er op te wijzen dat degene die dit schreef in een tijd leefde dat de Kanaänieten niet meer in het land waren.
Maar … is de Bijbel vanwege dergelijke invoegingen niet langer Gods Woord? En … bewijzen zulke voorbeelden dat de hele Bijbel pas op een later tijdstip werd samengesteld? Bovendien … zouden deze ‘bewerkers’ niet ook geïnspireerd kunnen zijn door Gods Heilige Geest? De Here Jezus, de apostelen Petrus en Paulus twijfelden daar geen moment aan. Nog een paar voorbeelden.
Woorden van de Here Jezus:
18 Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is.
19 Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen. (Mattheüs 5:18-19)
… van Paulus:
16 Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid,
17 opdat de mens die God toebehoort, volmaakt zou zijn, tot elk goed werk volkomen toegerust. (2 Timotheüs 3:16)
… van Petrus:
20 Dit moet u allereerst weten, dat geen enkele profetie van de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat;
21 want de profetie is destijds niet voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken. (2 Petrus 1:20-21)
De Here Jezus, Petrus en Paulus leefden zo’n 2000 jaar geleden. Als het inderdaad waar is dat de Bijbel ontstond door samenvoeging van allerlei losse geschriften, zouden zij dat ongetwijfeld hebben geweten. Maar zoals uit bovenstaande drie teksten blijkt maakt het voor het belang van de Bijbel niets uit. Het Woord heeft eeuwigheidswaarde, is door God gewild en bevat profetie die rechtstreeks door de Heilige Geest is ingegeven. En dan maakt de manier waarop de Bijbel tot stand is gekomen geen enkel verschil. Waarmee niet gezegd is dat bovenstaande theorie klopt. Integendeel. Het doet vreemd aan dat mensen die ruim 2000 jaar na de Nieuwtestamentische tijd leven, meer (menen te) weten, dan zij die er midden in verkeerden. Hoe dit ook zij, alle Bijbelse profetieën zijn ook nu van het grootste belang. We hebben ze nodig om aan te tonen dat Jezus van Nazareth de beloofde Messias is.
Voorbeeld (fictief)
David leefde zo’n 1000 jaar voor Christus. Van hem werd gezegd dat hij een profeet was (Handelingen 2:20). In de psalmen vinden we voorzeggingen van zijn hand die verwerkelijkt zijn in het optreden van de Here Jezus. Psalm 22 is daarvan wel het bekendste voorbeeld. Laat het volgende eens tot u doordringen. 1000 jaar voordat het echt plaatsvond beschreef David tot in detail de gang van zaken rond een kruisiging. En dat terwijl kruisigen nog niet eens was ‘uitgevonden’!
Even een weetje uit Wikipedia:
Hildegard van Bingen (Bermersheim, bij Alzey, Midden-Duitsland, 1098 – Rupertsberg, bij Bingen, 17 september 1179), was een Duitse benedictijnse abdis en geldt als eerste vertegenwoordigster van de Duitse middeleeuwse mystiek. Zij was onder meer actief op het gebied van religie, kosmologie, wetenschappen, filosofie, compositie en muziekbeoefening, poëzie, plantkunde en taalkunde.
Deze begaafde gelovige vrouw ontving regelmatig visioenen. Stel nu eens dat in een van haar geschriften ineens uw naam opduikt. En dat niet alleen, er staat bij waar u woont, wat uw werkzaamheden zijn, met wie u gehuwd bent, en hoeveel kinderen u heeft. Alleen al de gedachte aan zo iets is voldoende om kippenvel te krijgen! Maar dat is niet alles. Er staat ook nog bij dat u aan het eind van uw leven een beslissende rol in het voortbestaan van uw land zult spelen. Ongeloofwaardig? Integendeel, dit is nu juist de kracht van de voorzeggingen van David en vele andere Oudtestamentisch profeten. Het is zo lang geleden uitgesproken en opgeschreven dat het onmogelijk is aan bedrog te denken. Hier is iets bovennatuurlijks aan de hand, hier zien we dat God er echt is, dat Christus bestaat. Want wie anders zou met zo’n grote nauwkeurigheid gebeurtenissen kunnen voorzeggen die nog honderden, ja zelf duizenden jaren in de toekomst liggen? Klik hier voor een overzicht.
Voorbeeld (Bijbel)
Kores, de Perzische koning, kreeg van Daniël (?) te horen dat zo’n 150 jaar voor zijn aantreden de profeet Jesaja zijn naam al kende en opschreef. Hoe zal hij zich gevoeld hebben? Hij, de Perzische koning, een van de machtigste mannen op aarde werd geconfronteerd met de Goddelijke almacht. Het zette hem met beide voeten op de grond.
Die over Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welbehagen volbrengen, door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en [tegen] de tempel: Word gegrondvest. (Jesaja 44:28)
God, alleen God, is in staat vooruit te kijken in de tijd. Kores speelde ten tijde van Ezra een belangrijke rol in de herbouw van Jeruzalem.
1 In het eerste jaar nu van Kores, de koning van Perzië, wekte de Here de geest van Kores op, de koning van Perzië, opdat het woord van de Here, dat Hij bij monde van Jeremia *) gesproken had, vervuld zou worden om door zijn hele koninkrijk een boodschap te laten gaan, ook in geschrifte:
2 Zo zegt Kores, de koning van Perzië: Alle koninkrijken van de aarde heeft de Here, de God van de hemel, aan mij gegeven, en Hij is het Die mij heeft opgedragen om een huis voor Hem te bouwen in Jeruzalem, dat in Juda ligt.
3 Wie er onder u ook maar tot al Zijn volk behoort – zijn God zij met hem – laat hij optrekken naar Jeruzalem, dat in Juda ligt, en laat hij het huis van de Here, de God van Israël, bouwen; Hij is de God Die in Jeruzalem woont.
4 En ieder die achtergebleven is, uit alle plaatsen waar hij als vreemdeling verblijft, laten zijn plaatsgenoten hem helpen met zilver, met goud, met allerlei bezittingen en met vee, naast de vrijwillige gave voor het huis van God, Die in Jeruzalem woont. (Ezra 1:1-4)
De profetie uit Jesaja 44 overtuigde Kores dat de herbouw van stad en tempel Gods wil was. Het maakte hem tot een bereidwillige dienaar. Zo mogen wij ons ook laten overtuigen door de in de Here Jezus vervulde profetieën. Je kunt gewoon niet anders dan toegeven dat Hij inderdaad de beloofde was.
Weten of geloven
Vaak hoor je beweren dat zeker weten en geloof elkaar uitsluiten. De waarheid is juist het tegenovergestelde. Wie zijn verstand niet gebruikt, maakt het zich onnodig moeilijk om te geloven.
Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet. (Hebreeën 11:1)
Een van de manieren om dat geloof te versterken is het nalopen van alle profetieën die in het leven en werk van Jezus Christus zijn vervuld. Niets werkt meer bemoedigend dan telkens het wonder onder ogen te zien dat de Schrift voorzag dat … etc. Neem als voorbeeld deze tekst:
En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden. (Galaten 3:8)
Dit alles heeft te maken met vertrouwen, met betrouwbaarheid. Mede daarom is de zondeval ook zo’n drama. De duivel slaagde er in Adam en Eva te doen twijfelen aan Gods goede bedoelingen. En dat is altijd zo gebleven. Doorheen de gehele geschiedenis heeft de mensheid steeds opnieuw God gewantrouwd, en zich tot de afgoden gekeerd. Het gaat zelfs zo ver dat God profetie aanwendt om Zijn betrouwbaarheid mee aan te tonen.
daarom heb Ik het u van oudsher verkondigd; voordat het kwam, heb Ik het u doen horen, anders zou u zeggen: Mijn afgod heeft die dingen gedaan (Jesaja 48:5)
Profetie en de vervulling ervan toont aan dat God te vertrouwen is. Tegen Jeremia zegt Hij :’Ik waak over Mijn woord om dat te doen.’ Wij mensen zeggen vaak maar wat, en zijn het binnen de kortste keren vergeten. God niet. Ook al duurt het eeuwen, uiteindelijk zal elke profetie vervuld worden. Petrus benadrukt het nog eens in zijn tweede brief.
En wij hebben het profetische woord, dat vast en zeker is, en u doet er goed aan daarop acht te slaan als op een lamp die schijnt in een duistere plaats (2 Petrus 1:19)
Hij zegt drie dingen: we hebben het profetische woord (1), dat profetische woord is vast en zeker (2) en het is goed voor elke gelovige daar aandachtig mee om te gaan (3). Doen we dat, dan verdwijnt de duisternis (beeld van onzekerheid), en breekt het licht door. En elke vervulde profetie doet Gods licht helderder schijnen.
*) Jesaja noemt de naam van Kores, Jeremia profeteert aangaande het eind van de zeventigjarige ballingschap. God neemt Kores als instrument om Zijn beloften – na zeventig jaar zal het volk terugkeren – te doen uitvoeren. Zie Jesaja 44:28, Jeremia 25:12 en Jeremia 29:10.