Paulus schreef in zijn tweede brief aan Thessalonica dat God een bepaalde groep mensen een krachtige dwaling zal zenden. Het is een van de vragen over de Opname die altijd weer komt bovendrijven. Wat is er aan de hand?

Paulus

De apostel Paulus had het evangelie verkondigd in Thessalonica. Met succes. In zijn eerste brief stelde hij dat met dankbaarheid vast.

Ook bent u navolgers geworden van ons en van de Heere, toen u het Woord aannam te midden van veel verdrukking, met blijdschap van de Heilige Geest (1 Thessalonica 1:6)

Het aannemen van het verkondigde Woord had geleid tot veel vrucht.

9 (…) hoezeer wij ingang bij u gekregen hebben en hoe u zich van de afgoden tot God bekeerd hebt om de levende en waarachtige God te dienen,

10 en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn. (1 Thessalonica 1:9-10)

Over die komende toorn had Paulus veel tot hen gesproken. In zijn tweede brief gaf hij dan ook bijna wanhopig uiting aan zijn zorg over hen.

(…) herinnert u zich niet dat ik u deze dingen zei, toen ik nog bij u was? (2 Thessalonica 2:5)

Paulus had de gelovigen te Thessalonica veel informatie gegeven met betrekking tot de komende verdrukking – de dag des Heren. Zoals verderop zal blijken heeft hij daarbij veel aandacht besteed aan de juiste volgorde van de te verwachten gebeurtenissen – voor ons ook heel belangrijk (al zijn er die dat smalend afdoen als ‘de Bijbel gebruiken als een puzzelboek’). 

Nadat Paulus en zijn medewerkers waren vertrokken ging het een tijd goed. Ze hadden het moeilijk, dat wel. Ze werden vervolgd. In zijn eerste brief zette Paulus uiteen dat vervolging normaal is, en dat het geen reden tot verwarring zou mogen zijn. 

2 (…) we Timotheüs gestuurd, onze broeder en Gods dienaar en onze medearbeider in het Evangelie van Christus, om u in uw geloof te versterken en te bemoedigen,

3 opdat niemand in verwarring gebracht zou worden in deze verdrukkingen. Want u weet zelf dat wij hiertoe bestemd zijn.

4 Toen wij bij u waren, zeiden wij u immers van tevoren dat wij verdrukt zouden worden, zoals ook gebeurd is – en u weet het. (1 Thessalonica 3:2-4)

Ziet u wat de apostel schrijft? Vers 3: gelovigen zijn bestemd tot verdrukkingen! Zo ook de Thessalonicenzen, het hoort er bij, het mag geen reden tot verwarring zijn. Deze tekstplaats is dan ook niet de enige die spreekt over verdrukkingen als zijnde een normaal onderdeel van het geloofsleven.

Al in de bergrede wees de Here Jezus op vervolgingen.

Zalig bent u als men u smaadt en vervolgt, en door te liegen allerlei kwaad tegen u spreekt, omwille van Mij. (Matteüs 5:11)

Paulus en Barnabas hadden de gelovigen te Lystre, Ikonium en Antiochië opgeroepen stand te houden.

(…) zij versterkten de zielen van de discipelen, spoorden hen aan in het geloof te blijven en zeiden dat wij door veel verdrukkingen in het Koninkrijk van God moeten ingaan. (Handelingen 14:22)

Paulus schreef vergelijkbare woorden aan Timotheüs.

(…) allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden. (2 Timotheüs 3:12)

Het geeft me een wat wonderlijk gevoel deze dingen zo te schrijven. Verdrukking, vervolging horen er dus bij. Niet als een tijdelijke, abnormale fase die gauw voorbij gaat, maar permanent. Navolgers van Christus worden vervolgd en veracht in de wereld. Toch merken wij hier in Nederland (en in grote delen van Europa en Amerika) weinig van vervolging. Akkoord, we worden weleens uitgelachen, of zelfs onheus bejegend. Maar dat mag toch geen vervolging heten? We mogen God dankbaar zijn dat we hier ons leven als gelovige zo in alle rust mogen leiden. Of is het misschien een veeg teken? Zijn we met zijn allen zo verwereldlijkt dat de boze ons ‘niet meer de moeite waard vindt’? De Thessalonicenzen kregen in ieder geval de boodschap recht voor zijn raap: vervolgingen horen er bij, sterker, nog wij zijn ertoe bestemd (1 Thessalonica 3:3). 

Paulus had zich wel al zorgen gemaakt, reden waarom hij Timotheüs had gestuurd (1 Thessalonica 3:2). Deze was echter teruggekeerd met goede berichten. Aan het slot van de eerste brief maakt Paulus nogmaals van de gelegenheid gebruik zijn lezers te bemoedigen en te onderwijzen. Behalve dat gelovigen niet vreemd hoeven op te kijken als er vervolgingen zijn, horen ze ook op de hoogte te zijn van ’tijden en gelegenheden’. Met andere woorden: er zit een plan achter dit alles. Stap voor stap realiseert God zijn voornemens. Vervolging is daar een onderdeel van, benadrukt de apostel.

9 Want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de zaligheid, door onze Here Jezus Christus,

10 Die voor ons gestorven is (…)(1 Thessalonica 5:9-10)

We weten niet hoeveel tijd er verlopen is tussen het schrijven van de eerste en de tweede brief aan Thessalonica. Het is in ieder geval duidelijk dat er in de tussentijd iets is gebeurd dat de blijmoedige stemming over de gemeente uit de eerste brief heeft doen omslaan in het tegendeel. Die gebeurtenis heeft niets te maken met de vervolgingen. Het heeft te maken met de interpretatie van de verdrukkingen. Waarom nu, en waarom zo hevig? Het antwoord vinden we aan het begin van hoofdstuk 2 van de tweede brief.

1 En wij vragen u dringend, broeders, met betrekking tot de komst van onze Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem,

2 dat u niet snel aan het wankelen wordt gebracht of verschrikt, niet door een uiting van de geest, niet door een woord, en ook niet door een brief die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag van Christus al aangebroken zou zijn. 

3 Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. (…)(2 Thessalonica 2:1-3)

Er is dus sprake van misleiding. Men heeft de Thessalonicenzen een rad voor ogen gedraaid. Wie die ‘men’ zijn blijft onbekend. Ook is niet duidelijk of het om één persoon gaat, of om meerdere. We weten wel dat de misleiding op een sluwe wijze tot stand is gekomen. Paulus noemt als mogelijkheden ‘een uiting van de geest’, ‘een woord’ of ‘een brief die van Paulus (!) afkomstig zou zijn’. Iemand heeft dus de indruk gewekt over een gezaghebbende bron te beschikken. Een uiting van de geest is een profetie. Iemand heeft (zogenaamd) geïnspireerd gesproken. En had Paulus zelf de Thessalonicenzen niet op het hart gebonden daar nauwkeurig acht op te slaan?

19 Blus de Geest niet uit.

20 Veracht de profetieën niet.

21 Beproef alle dingen, behoud het goede. (1 Thessalonica 5:19-21)

Beproeven betekent vergelijken met wat Gods Woord zegt. Welnu, Gods Woord was door middel van Paulus en zijn medewerkers tot hen gekomen.

Daarom danken ook wij God zonder ophouden dat u, toen u van ons het gepredikte Woord van God hebt ontvangen, het ook aangenomen hebt, niet als een mensenwoord, maar (zoals het werkelijk is) als Gods Woord, dat ook werkzaam is in u die gelooft. (1 Thessalonica 2:13)

Ze hadden nagelaten de geestesuiting te beproeven. Zouden ze dat wel hebben gedaan, dan hadden ze kunnen weten dat het gesprokene onjuist was. 

Hetzelfde geldt voor ‘een woord’. Hiermee wordt het mondelinge onderwijs bedoeld dat elke christen zou moeten bijwonen (wij zouden het misschien ‘de gemeenschappelijke Bijbelbespreking’ noemen). In vers 5 lijkt hij daarop te hinten, omdat hij de Thessalonicenzen toeroept ‘herinnert u zich niet dat ik u deze dingen zei, toen ik nog bij u was?’. 

De laatste optie die Paulus naar voren brengt is een brief, een vervalsing. Daar bedoelt hij uiteraard niet 1 Thessalonica mee, want in dat geval zou hij niet gesproken hebben over ‘een brief die van Paulus afkomstig zou zijn’. Hij weet natuurlijk drommels goed wat hij wel en wat hij niet heeft geschreven. Een vervalste brief zou heel wel mogelijk zijn, aangezien dat regelmatig voorkwam. Men schreef die onder de naam van een bekend, gezaghebbend persoon. Moreel zeer laakbaar uiteraard. Het hoeft geen betoog dat Paulus een dergelijke brief niet heeft geschreven, juist omdat de inhoud blijkbaar lijnrecht tegen zijn eerdere onderwijs inging.

Paulus maakt weinig woorden vuil aangaande de inhoud van de gewraakte misleiding. Eerst noemt hij de Opname (dat is ‘de komst van onze Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem’, vers 1.) Het volgende wat hij zegt is ‘alsof de dag van Christus al aangebroken zou zijn’. Men had de Thessalonicenzen wijsgemaakt dat al die vervolgingen en verdrukkingen maar op een ding konden wijzen: de (Grote) Verdrukking was begonnen. Geen wonder dat er paniek uitbrak! Als dat waar zou zijn, hadden ze de Opname gemist. Maar als ze niet waren meegenomen, wat betekende dat dan voor hun christen-zijn? Waren ze dan wel ware gelovigen? Waren ze dan wel behouden? Kortom, hun geloof wankelde, de schrik zat er goed in. Ten slotte roept de apostel op zich niet te laten misleiden, omdat ‘die dag’ nog niet kán zijn gekomen. Waarom dat zo is zet hij in de volgende verzen grondig uiteen.

Het Oude Testament

We moeten ons realiseren dat in de jaren dat dit allemaal speelt, het Nieuwe Testament nog niet bestond. De Thessalonicenzen konden alleen putten uit het Oude Testament, een enkele brief van Paulus en mondelinge informatie in de vorm van de prediking van de apostelen. Laten we er eens vanuit gaan dat men over de Tenach (de Hebreeuwse Bijbel) beschikte. 

Paulus schrijft in 2 Thessalonica 2:1 over ‘de dag van Christus’ of ook ‘de dag van de Heer’ in een andere grondtekst. Deze dag heeft twee kanten. 

Positief: Christus’ wederkomst zal betekenen dat de wereld eindelijk de heerlijkheid, majesteit en glorie van de Zoon van God zal zien. Zijn komst zal bovendien een einde maken aan al het kwaad in de wereld. 

Jesaja schrijft in 2:10-21 over ‘de glorie van Zijn majesteit’ (vers 10, 19, 21), en ‘dat alleen de Here op die dag hoogverheven zal zijn’ (vers 11, 17). Zacharia rept in 14:1-21 over ‘De Here, Die Koning zal worden over de heel de aarde’ (vers 9) en dat ‘al de overgeblevenen van alle heidenvolken (…) van jaar tot jaar zullen opgaan om zich neer te buigen voor de Koning, de Here van de legermachten, en om het Loofhuttenfeest te vieren’ (vers 16). Werkelijk positieve vergezichten, om verlangend naar uit te zien.

Er is echter ook een negatieve kant. En die uit zich in huiveringwekkende bedreigingen. Jeremia schrijft: ‘Deze dag is van de Here, de Here van de legermachten, een dag van wraak’ (Jeremia 46:10). Ook Ezechiël spreekt in die trant. ‘Mensenkind, profeteer en zeg: Zo zegt de Here Here: Weeklaag: Ach, die dag! Want nabij is de dag, ja, nabij is de dag van de Here. Het is een dag van wolken; de tijd van de heidenvolken zal komen!’ (Ezechiël 30:2-3) Joël schrijft bijna gelijkluidende woorden: ’Ach, die dag! Ja, de dag van de Here is nabij, en hij zal komen als een verwoesting van de Almachtige’ en ‘Blaas de bazuin in Sion, sla alarm op Mijn heilige berg, laat alle inwoners van het land sidderen, want de dag van de Here komt, ja, is nabij!’ (Joël 1:15, 2:1) Sefanja ten slotte treedt in vreeswekkende details.

14 De grote dag van de Here is nabij; hij is nabij en nadert zeer snel. Hoor, de dag van de Here! De held zal daar bitter schreeuwen!

15 Een dag van verbolgenheid is die dag, een dag van benauwdheid en angst, een dag van verwoesting en vernietiging, een dag van duisternis en donkerheid, een dag van donkere wolken,

16 een dag van bazuin[geschal] en [krijgs]geschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens.

17 Ik zal de mensen benauwen, zodat zij zullen gaan als de blinden, want zij hebben tegen de Here gezondigd. Hun bloed zal uitgegoten worden als stof en hun lichaam als uitwerpselen.

18 Ook hun zilver, ook hun goud zal hen niet kunnen redden op de dag van de verbolgenheid van de Here. Door het vuur van Zijn na-ijver zal heel dit land verteerd worden, want Hij zal zeker [en] spoedig een vernietigend einde maken aan alle inwoners van het land. (Sefanja 1:14-18)

Het valt alleszins te begrijpen dat de combinatie van vervolgingen, kennis van Oudtestamentische profetieën en misleidende prediking tot ontzetting leidde. Maar Paulus laat het er niet bij zitten. Hij gaat er uitgebreid op in, en toont middels de juiste (!) volgorde van gebeurtenissen aan dat de Thessalonicenzen lelijk zijn bedrogen.

Hij zet meteen de toon met het woordje ‘eerst’. Eerst komt ‘de afval’, en (daarna?) komt de ‘mens van de wetteloosheid’ en dan pas ‘de dag van Christus’. Uit alles blijkt dat Paulus ervanuit gaat dat dit nog in de toekomst ligt. Als dat zo is, dan moet de ‘huidige tijd’ een andere zijn. En dat klopt. De Thessalonicenzen leefden in een bijzondere tijd, dezelfde tijd waarin wij ook nog steeds mogen verkeren. Dit brengt ons tot het volgende overzicht.

I. In deze tijd doet God het evangelie aan de volken verkondigen.

Want Hij zegt: In de tijd van het welbehagen heb Ik U verhoord, en op de dag van het heil heb Ik U geholpen. Zie, nu is het de tijd van het welbehagen, zie, nu is het de dag van het heil! (2 Korinte 6:2)

Paulus past een profetie uit Jesaja 49:8 toe op zijn (en onze!) tijd. God had beloofd dat er een bijzondere tijd zou komen, bestaande uit een tijd van welbehagen, en een dag van heil. Welnu, zegt Paulus, die tijd, die dag is nu. De profetie (en de toepassing ervan) kent twee zijden. Er zou een tijd komen waarin God genade zou schenken. Die tijd zou samenvallen met talloze bijzondere dagen, waarop God de mensen de mogelijkheid biedt om behouden te worden. Het woord tijd is onbegrensd. Het kan dan ook alleen op God worden toegepast. Niemand weet hoelang deze tijd zal duren, iets wat al tweeduizend jaar het geval is. Een dag is wel begrensd. Het is een korte tijd, die we herkennen als het leven van een mens. Waar Gods tijd onbegrensd is, is die van de mens zeer beperkt. Gedurende de lange tijd die God neemt om Zijn genade te geven, krijgen mensen elk voor zich een korte tijd (een mensenleven lang dus) om zich te bekeren tot behoud. En nogmaals, die tijd duurt nog steeds voort … tot de dag van de Opname. We noemen deze tijd ook wel de ‘genadetijd’.

II. Dat het evangelie aan de volken wordt verkondigd heeft alles te maken met de val van Israël.

Israël heeft zijn Messias verworpen. Zij waren het die riepen ‘Wij willen niet dat deze man koning over ons wordt’ (Lukas 19:14). Dit was voor God reden om Israël (tijdelijk) terzijde te zetten. Vanaf dat moment bereikte het evangelie de (heiden)volken.

Ik zeg dan: Zijn zij soms gestruikeld met de bedoeling dat zij vallen zouden? Volstrekt niet! Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen gekomen om hen (SK: Israël) tot jaloersheid te verwekken. (Romeinen 11:11)

Paulus gebruikt hierbij het beeld van de edele olijfboom (Israël) en de wilde olijfboom (de heidenvolken).

Enige van die takken zijn afgerukt, en u, die een wilde olijfboom bent, bent in hun plaats geënt en hebt mede deel gekregen aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom (Romeinen 11:17)

III. Individuele Joden zijn nog steeds in staat gehoor te geven aan het evangelie. Al de eeuwen door zijn er dan ook die tot bekering komen en bij de gemeente gevoegd worden. 

1 (…) Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.

5 Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel ontstaan, overeenkomstig de verkiezing van de genade. (Romeinen 11:1, 5)

Paulus verwijst naar de geschiedenis van de profeet Elia. Deze klaagde bij God dat hij de enige overgebleven profeet was. Daarop wijst God hem op het bestaan van nog 7000 man, die niet voor Baäl knielen: een overblijfsel. Zo, zegt Paulus, heeft God in de genadetijd ook een overblijfsel van Israëlieten die wel degelijk Jezus van Nazareth als Messias (h)erkennen. En zo is het. De apostelen waren Joden, door de eeuwen heen zijn talloze Joden tot geloof in de Here Jezus gekomen, en ook in onze tijd zijn er de messiasbelijdende Joden.

IV. Als volk zijn zij in deze tijd verhard geworden en is er een bedekking op hun aangezicht.

14 Maar hun gedachten werden verhard, want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus.

15 Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart. (2 Korinte 3:14-15)

Die bedekking maakt dat ze Jezus van Nazareth niet herkennen als de in het Oude Testament aangekondigde Messias. (Johannes 5:39) 

V. Die bedekking blijft, totdat het volk zich bekeert.

14 (…) Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus.

16 Maar wanneer het zich tot de Here bekeert, wordt de bedekking weggenomen. (2 Korinte 3:16)

Die bekering ligt nog in de toekomst: het zal gebeuren tijdens de wederkomst van Christus (pas op: dat is dus niet de Opname) aan het eind van de Grote Verdrukking.

Zie, Hij komt met de wolken, en elk oog zal Hem zien, ook zij die Hem doorstoken hebben. En alle stammen van de aarde zullen rouw over Hem bedrijven. Ja, amen. (Openbaring 1:7)

Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, ten oosten ervan. Dan zal de Olijfberg in tweeën gespleten worden naar het oosten en naar het westen. (Zacharia 14:4)

VI. De Bijbel zegt ook duidelijk, dat als de volken niet in het geloof blijven, zij, zoals nu de Joden, zullen worden afgekapt van de wortel.

Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart. (Romeinen 11:21)

En inderdaad, de volken (christenvolken) zijn niet bij de goedertierenheid van God gebleven en zij worden eenmaal terzijde gesteld nadat de ware gemeente opgenomen is.

VII. Dit alles betekent dat God eerst een volk uit de heidenen aanneemt, waarna (als dat werk voltooid is) God de draad met Israël weer oppakt. Lees wat hij de heidenen voorhoudt.

25 Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan.

26 En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. (Romeinen 11:25-26)

Nogmaals: het volk van Israël is door God tijdelijk terzijde geschoven. Die toestand blijft gehandhaafd totdat het uit de heidenen aangenomen volk is binnengegaan (middels de Opname!). Israël zal dus niet altijd verhard blijven. Nauwkeurig lezen maakt duidelijk dat we het hier over één en hetzelfde moment hebben.

– De genadetijd wordt afgesloten op het moment van de Opname.

– De bedekking van Israël wordt op datzelfde moment weggenomen

14 Simeon heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen.

15 En hiermee stemmen de woorden van de profeten overeen, zoals geschreven staat:

16 Hierna zal Ik terugkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen, en wat daarvan is afgebroken, weer opbouwen en Ik zal hem weer oprichten,

17 opdat de mensen die overgebleven zijn, de Here zouden zoeken, en alle heidenen over wie Mijn Naam uitgeroepen is, spreekt de Here, Die dit alles doet. (Handelingen 15:14-17)

VIII. De genadetijd betekent dus verharding over Israël en volheid van genade voor de christenheid. Op het moment van de Opname worden deze posities omgewisseld. Straks ontvangen degenen die het heil in Christus verworpen hebben op hun beurt een verharding door de werking van de dwaling.

11 En daarom zal God hun een krachtige dwaling zenden, zodat zij de leugen geloven,

12 opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een behagen hebben gehad in de ongerechtigheid. (2 Thessalonica 2:1-12)

Israël zal in de jaren daarna alsnog gaan inzien dat Jezus van Nazareth wel degelijk de beloofde Messias is en tot geloof komen. Israël krijgt deze kans tot bekering omdat ze geliefden zijn om der vaderen wil. In die weg zal God ook alle beloften in het O.T. aan Israël gegeven inlossen, want Hij is de Getrouwe.

Zij zijn weliswaar wat het Evangelie betreft vijanden vanwege u, maar wat de verkiezing betreft geliefden vanwege de vaderen. (Romeinen 11:28)

De Opname

Alle ware christenen – de Gemeente (bestaande uit heidenen en Joden) – worden opgenomen. Ze worden geëvacueerd, dat in de eerste plaats. Maar de Opname doet veel meer. Paulus schrijft dat ‘ons lichaam zal worden veranderd tot een onvergankelijk lichaam’ (1 Korinte 15:41-52), zodat het ‘gelijkvormig wordt aan het verheerlijkte lichaam van de Here Jezus’ (Filippi 3:21). We gaan ‘de Here Jezus tegemoet in de lucht’ en ‘zullen vanaf dat moment altijd bij Hem zijn’ (1 Thessalonica 4:17). De wegvoering zal ons naar een wonderschone plaats brengen: ‘het Vaderhuis met de vele woningen om daar samen met de Here Jezus te zijn’ (Johannes 14:1-3).

Een flink deel van de totale wereldbevolking zal in een ondeelbaar moment verdwenen zijn. Het grootste deel blijft echter achter. Wie zijn dat eigenlijk?

1. Alle volken die Christus niet kennen, omdat ze nog nooit het evangelie hebben gehoord. 

2. Alle mensen uit deze groep die bovendien God als Schepper niet kennen.

3. Het volk Israël, dat niet langer onder de bedekking is.

4. Alle mensen die ‘het evangelie van Jezus Christus hebben afgewezen, omdat ze geen liefde tot de waarheid hebben opgevat. Zij hebben bewust hun vreugde gevonden in de ongerechtigheid. Het evangelie hebben ze afgedaan als dwaasheid’ (1 Korinte 1:18).

Van deze vier categorieën kunnen de eerste drie alsnog tot geloof komen. De vierde groep niet. Over hen heeft Paulus het als hij vertelt hoe God hun een krachtige dwaling zal zenden, zodat zij de leugen geloven. Er is dus geen tweede kans! Nogmaals, let op de ruil. De bedekking van Israël wordt weggenomen, de weigerachtigen uit de volken kunnen na de Opname niet alsnog tot geloof komen!

Het feit dat ‘God hun een krachtige dwaling zal zenden’ hoeft ons niet te verbazen. In diverse geschiedenissen uit het Oude Testament valt op te maken dat God gebruik kan maken van boze geesten om Zijn doelen te bereiken. In Job 1 lezen we dat satan God uitdaagt. Job zou alleen maar God dienen omdat hij door God zo rijk gezegend is. Neem dat van hem weg, en Job zal afvallig worden, redeneert de satan. Daarop geeft God satan beperkte ruimte om Job te treffen. Eeuwen later heeft Koning Achab de les op de Karmel niet in praktijk gebracht. Hoewel onomstotelijk kwam vast te staan dat er maar één God is, bleven hij en zijn vrouw Izebel Israël voorgaan in het dienen van de afgoden. Als hij voor de vraag komt te staan op te trekken tegen een vijand ja of nee, raadpleegt hij profeten. De meesten van die (valse) profeten vertellen Achab dat hij zeker moest gaan, en dat God hem de overwinning zal geven. Alleen de profeet Micha laat een ander geluid horen. Hij geeft ons en passant een inkijkje in hemelse zaken.

19 (…) Ik zag de Here op Zijn troon zitten, en heel het hemelse leger stond bij Hem, aan Zijn rechter- en aan Zijn linkerzijde.

20 En de Here zei: Wie zal Achab misleiden, zodat hij zal optrekken en bij Ramoth in Gilead zal vallen in de strijd? De een nu zei dit, en de ander zei dat.

21 Toen trad er een geest naar voren en ging voor het aangezicht van de Here staan. Hij zei: Ík zal hem misleiden. En de Here zei tegen hem: Waarmee?

22 Hij zei: Ik zal eropuit gaan en een leugengeest zijn in de mond van al zijn profeten. En Hij zei: U mag misleiden, en u zult er ook toe in staat zijn. Vertrek en doe het zo.

23 Welnu, zie, de Here heeft een leugengeest in de mond van al deze profeten van u gegeven, en de Here heeft onheil over u uitgesproken. (1 Koningen 22:19-23)

Zo zal het ook gaan na de Opname. God zal maken dat degenen die het evangelie van Jezus Christus afwezen niet alsnog tot bekering kunnen komen. God zendt een krachtige dwaling. Of dat net als bij de profeten van Achab een boze geest zal zijn, wordt niet duidelijk. Het maakt ook niets uit. Het resultaat zal hetzelfde zijn. De leugen waarover wordt gesproken zal zeer geraffineerd zijn. Ze zullen worden bedrogen door de antichrist, die zal beweren dat hij god is. Bovendien zullen ze van hem valse informatie krijgen aangaande de Opname. Natuurlijk zal de antichrist niet onthullen dat de Opname een evacuatie is, dat de Gemeente door de Here Jezus naar het Vaderhuis is gebracht, enzovoorts.

Hoe zal het de mensen vergaan die nog wel een kans krijgen?

Velen van hen zullen tot geloof komen. Van deze velen noemen we om te beginnen degenen die als martelaar zullen sterven.

9 En toen het Lam het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren omwille van het Woord van God, en omwille van het getuigenis dat zij hadden.

10 En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?

11 En aan ieder van hen werd een lang wit gewaad gegeven. En tegen hen werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het aantal van hun mededienstknechten en hun broeders, die evenals zij gedood zouden worden, volledig zou zijn geworden. (Openbaring 6:9-11)

Het gaat hier om mensen die vermoord zijn om hun geloof. De inhoud van hun geloof wordt gelijkgesteld aan het Woord van God. Tevens blijkt dat ze zijn gedood om hun getuigenis. Verderop in Openbaring wordt ons verteld dat ‘het getuigenis van Jezus de geest van de profetie is’ (Openbaring 19:11). Zij beleden dus in het openbaar dat Jezus van Nazareth de in de profetieën beloofde Messias is. Openbaring 6:11 vertelt ons nog een opmerkelijk detail. Waar Paulus in de Romeinenbrief uitlegt dat er een moment komt dat ‘de volheid van de heidenen is binnengegaan’, lezen we hier opnieuw over een aantal dat volledig moet worden. De volheid van de heidenen uit Romeinen 11:26 zegt ons dat er een moment komt dat de laatste persoon uit de volken tot geloof zal komen, waarna de Opname volgt. Hier in Openbaring lezen dat het moment komt dat het door God vooraf gestelde aantal martelaren wordt bereikt. Is dat het geval, dan zal de ‘heilige en waarachtige Heerser, hun bloed wreken aan hen die op de aarde wonen’. 

De tweede groep bekeerlingen zijn de 144.000 verzegelden uit de stammen van Israël. De stammen worden letterlijk genoemd, wat aantoont dat het wel om bekeerlingen uit het volk Israël moet gaan. Het bewijst ook dat na de Opname de Here de bedekking die op het gelaat van Israël ligt zal wegnemen (2 Korinte 3:13-16). We lezen in Openbaring zelfs dat de voortgang van de oordelen wordt onderbroken ten behoeve van deze 144.000. Zij moeten eerst verzegeld worden.

2 En ik zag een andere engel opkomen vanwaar de zon opgaat, met het zegel van de levende God. En hij riep met luide stem tegen de vier engelen aan wie het gegeven was de aarde en de zee schade toe te brengen,

3 en zei: Breng geen schade toe aan de aarde, en ook niet aan de zee en de bomen, totdat wij de dienaren van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben. (Openbaring 7:2-3)

De derde groep wordt ook in Openbaring 7 genoemd.

9 Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam, bekleed met witte gewaden en palmtakken in hun hand.

10 En zij riepen met een luide stem: De zaligheid is van onze God, Die op de troon zit, en van het Lam!

13 En een van de ouderlingen antwoordde en zei tegen mij: Dezen, die bekleed zijn met witte gewaden, wie zijn zij en waar zijn zij vandaan gekomen?

14 En ik zei tegen hem: U weet het, mijn heer. En hij zei tegen mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen. (Openbaring 7:9, 13-14)

Het ‘uit alle naties, stammen, volken en talen’ laat zien dat dit bekeerlingen uit de heidenen, uit de volken zijn. Aanvankelijk zien we ze onder het altaar, zij roepen om wraak, zijn nog ongekleed, en pas na hun roep om wraak ontvangen zij hun witte kleed. Naderhand staat deze groep voor de troon en voor het Lam, is bekleed met witte gewaden en hebben palmtakken in hun hand. Zij roepen niet om wraak, maar brengen luidkeels hulde aan God en aan het Lam. Het ‘hierna’ uit vers 9 zal derhalve inhouden dat Johannes dezelfde groep als uit hoofdstuk 6 op een later tijdstip ziet. Eerst als zielen, daarna als opgestane mensen.

Hiermee lijkt het overzicht compleet. 

Prijs de Schepper!

Toch is er nog een tekst, die iets anders doet vermoeden.

En ik zag een andere engel, die hoog aan de hemel vloog. En hij had het eeuwige Evangelie, om dat te verkondigen aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie, stam, taal en volk. (Openbaring 14:6)

Deze engel vliegt ‘hoog aan de hemel’. Dat maakt dat hij voor iedereen zichtbaar is, en: hoorbaar(!). Zijn boodschap is gericht aan de gehele mensheid: elke natie, stam, taal en volk.

Hoewel het woord ’evangelie’ valt, blijkt het niet te gaan om de boodschap aangaande de dood en opstanding van de Here Jezus. Wat dan wel? Uit de context valt af te leiden dat het oordeel van God nabij is. Voor de gelovigen goed nieuws, want hun lijden loopt dus op zijn eind. Voor ongelovigen is het de allerlaatste oproep om tot berouw en bekering te komen. Wat behelst nu dit evangelie?

En hij zei met een luide stem: Vrees God en geef Hem eer, want het uur van Zijn oordeel is gekomen. En aanbid Hem Die de hemel, de aarde, de zee en de waterbronnen gemaakt heeft. (Openbaring 14:7)

Om deze tekst goed te kunnen begrijpen, eerst enige uitleg over de verschillende ‘evangeliën’. We kennen er drie: het evangelie van het koninkrijk der hemelen, het evangelie van de genade van God en het eeuwig evangelie.

I. Het evangelie van het koninkrijk der hemelen

Wat is de inhoud van de verkondiging? Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen (Mattheüs 3:2).
Welke verlossing wordt toegezegd? 70 zoals Hij gesproken had bij monde van Zijn heilige profeten, die er door de eeuwen heen geweest zijn,

71 namelijk verlossing van onze vijanden en bevrijding uit de hand van allen die ons haten,

72 om barmhartigheid te bewijzen aan onze vaderen en te denken aan Zijn heilig verbond,

73 de eed die Hij aan Abraham, onze vader, gezworen heeft om ons te geven,

74 dat wij, verlost uit de hand van onze vijanden, Hem zouden dienen zonder vrees,

75 in heiligheid en gerechtigheid voor Hem alle dagen van ons leven. (Lukas 1:70-75)

Wie zijn de verkondigers? Personen uit het volk Israël
Waarom zijn zij de verkondigers? De profetieën spreken tot Israël, dus wordt de prediking door Joden aan Joden verricht.

II. Het evangelie van de genade van God

Wat is de inhoud van de verkondiging? 46 En Hij zei tegen hen: Zo staat er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag.

47 En in Zijn Naam moet onder alle volken bekering en vergeving van zonden gepredikt worden, te beginnen bij Jeruzalem. (Lukas 24:46-47)

Welke verlossing wordt toegezegd? In de naam van Jezus Christus wordt vergeving van zonden geschonken aan een ieder die zich bekeert en in Hem gelooft.
Wie zijn de verkondigers? Personen uit de Joden en de heidenen: Iedereen die zich bekeerd heeft en aldus de genade van God heeft leren kennen.
Waarom zijn zij de verkondigers? God wil het heil laten verkondigen door mensen, die zelf dat heil hebben ervaren. Een engel kan veel beter dan wij spreken over de grootheid en de majesteit van God, maar hij kan niet spreken over het verloren zijn voor God, en van de vergeving van zonden weet hij evenmin.

III. Het eeuwig evangelie

Wat is de inhoud van de verkondiging?   God als Schepper te eren, een getuigenis, dat vanaf de Schepping gegeven is. 
Welke verlossing wordt toegezegd? Erken dat God een toornende God is vanwege de zonde. 

Erken dat ook jouw zonden onder Gods oordeel vallen.

Erken dat God rechtvaardig is als Hij je tot de hel zou veroordelen.

Erken dat God rechtvaardig is als Hij de wereld tuchtigt met rampen en plagen. 

Ieder mens die dat erkent, komt niet in het oordeel, maar gaat van de dood over in het leven (Johannes 5:24)

Wie zijn de verkondigers? Mensen, engelen en de schepping. Meestal in combinatie met de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk der hemelen en het evangelie van de genade van God.
Waarom is de laatste verkondiger een engel? Een engel kan veel beter dan wij spreken over de grootheid en de majesteit van God.

Een engel beschikt over vermogens die verre uitgaan boven die van een mens, en kan zodoende de gehele mensheid in een keer bereiken.

Gods eer vanwege de schepping

Gods eer, of ook wel Gods heerlijkheid wordt zelden gezien. En de keren dat het wel zichtbaar is, blijkt het voor de mens zo overweldigend te zijn, dat elke menselijke activiteit er bij verbleekt, ja, zelfs onmogelijk wordt. Neem nu Mozes …

(…) zodat Mozes de tent van ontmoeting niet kon binnengaan, omdat de wolk daarop bleef en de heerlijkheid van de Here de tabernakel vervulde. (Exodus 40:35)

of Jesaja …

Toen zei ik: Wee mij, want ik verga! (…) Mijn ogen hebben namelijk de Koning, de Here van de legermachten, gezien. (Jesaja 6:5)

Toch is Gods heerlijkheid vanaf het allereerste begin voor een ieder zichtbaar. Niet direct, maar indirect. 

De hemel vertelt Gods eer, het gewelf verkondigt het werk van Zijn handen. (Psalm 19:2)

De hemel verkondigt Zijn gerechtigheid en alle volken zien Zijn heerlijkheid. (Psalm 97:6)

Niet alleen op aarde wordt er aan gerefereerd, ook de in de hemel zelf – voor Gods troon! – krijgt het alle aandacht.

U bent het waard, Here, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen. (Openbaring 4:11)

Alle volken zien het. Maar willen ze het ook doorgronden, de betekenis van al die pracht? Niet dus.

18 Want de toorn van God wordt geopenbaard vanuit de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen, die de waarheid in ongerechtigheid onderdrukken,

19 omdat wat van God gekend kan worden, hun bekend is (1). God Zelf heeft het hun immers geopenbaard (2).

20 Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien (3), namelijk én Zijn eeuwige kracht (4) én Zijn Goddelijkheid (5), zodat zij niet te verontschuldigen zijn.

21 Want zij hebben, hoewel zij God kennen, Hem niet als God verheerlijkt of gedankt (6), maar zij zijn verdwaasd (7) in hun overwegingen en hun onverstandig hart is verduisterd. (Romeinen 1:18-21)

De mens kan (moet!) weten dat God bestaat (1), want God heeft het hun bekend gemaakt (2). Maar niet allen Zijn bestaan is ons mensen aangezegd, ook Zijn eeuwige kracht (4) én Zijn Goddelijkheid (5). Hoe kunnen ze dat weten? Vanaf de schepping tot aan de dag van vandaag is aan Gods schepping af te lezen Wie Hij is (God!)(4 en 5). Helaas, ondanks dit alles geeft de mens God niet de eer en de dank die Hem toekomt (6). Ze gedragen zich als dwazen (7).

Petrus zegt hetzelfde, maar dan in andere bewoordingen, en vanuit een ander perspectief. 

3 Dit moet u allereerst weten, dat er in het laatste der dagen spotters zullen komen, die naar hun eigen begeerten zullen wandelen

4 en zeggen: Waar is de belofte van Zijn komst? Want vanaf de dag dat de vaderen ontslapen zijn, blijven alle dingen zoals vanaf het begin van de schepping.

5 Want willens en wetens is het hun onbekend dat door het Woord van God de hemelen er reeds lang geweest zijn, evenals de aarde die uit water oprijst en in water vaststaat.

6 Daardoor is de wereld die er toen was, vergaan, overspoeld door het water. (2 Petrus 3:3-6)

Petrus benadrukt dat de mens willens en wetens, dus opzettelijk ontkent dat God hemel en aarde geschapen heeft. Bijzonder is bovendien dat Petrus tevens verwijst naar de zondvloed. Ook die ingreep van God wordt in alle toonaarden ontkend.

Terug naar Paulus in Romeinen 1. We lazen hierboven dat hij vaststelt dat de mens God niet wenst te eren. Dat leidt tot Gods toorn. Ontering van God betekent dan ook onvermijdelijk ontering van de mens. En dat niet zozeer als een ‘natuurlijk’ gevolg van hun onwil, maar als een actieve daad van God, want …

– God heeft hen in de begeerten van hun hart overgegeven aan de onreinheid (Romeinen 1:24);

– God heeft hen overgegeven aan schandelijke hartstochten (Romeinen 1:26);

– God heeft hen overgegeven aan verwerpelijk denken, om dingen te doen die niet passen. (Romeinen 1:28)

Kortom, God levert de mens over aan zijn eigen zonde. Zij zoeken niet Gods wil, maar doen wat ze zelf willen, ze zijn eigenwijs, denkend dat ze alles beter weten (dan God), niet bereid om naar raad te luisteren, want ze zijn zichzelf tot norm. Zij komen terecht ‘in onreinheid’. En dat alles leidt tot een afschuwwekkend portret van de autonome, moderne, ruimdenkende mens [1].

29 Ze zijn vervuld van allerlei ongerechtigheid, hoererij, boosaardigheid, hebzucht, slechtheid. Ze zijn vol afgunst, moord, ruzie, bedrog, kwaadaardigheid.

30 Kwaadsprekers zijn het, lasteraars, haters van God, smaders, hoogmoedigen, grootsprekers, bedenkers van slechte dingen, ongehoorzaam aan hun ouders,

31 onverstandigen, trouwelozen, mensen zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, onbarmhartig. (Romeinen 1:29-30)

We zien hier een voorafbeelding van wat straks meteen na de Opname zal gebeuren. Er is op dat moment sprake van een grote groep mensen die ‘de liefde voor de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden’ (2 Thessalonica 2:10). Ze hebben het aanbod van Gods liefde in de Here Jezus afgeslagen. Daar komt bij dat ze ‘behagen hebben gehad in de ongerechtigheid’ (2 Thessalonica 2:12). Konden de mensen uit Romeinen 1 nog op hun schreden terugkeren, nu is alles anders. God zorgt er voor dat ze zich niet meer kunnen bekeren. God zal hun een krachtige dwaling zenden, zodat zij de leugen geloven. Het is voor hen te laat …

Na de Opname zal het nog minstens zeven jaar duren voordat ‘de toorn van God tot een einde gekomen zal zijn’ (Openbaring 15:1). Als dat moment aanbreekt geldt voor allen die tijdens de Grote Verdrukking niet tot geloof zijn gekomen eenzelfde angstwekkende realiteit – het eeuwige verderf. Daarom roept God nog een keer op tot bekering. De engel smeekt als het ware de mensheid ‘laat u met God verzoenen’ (zie ook 2 Korinte 5:20). Daartoe verkondigt hij ‘het eeuwig evangelie’. Als ze zich nu niet alsnog bekeren zal het ook voor hen te laat zijn, net zoals het voor die andere groep van zeven jaar eerder te laat was.

En ik zag een andere engel, die hoog aan de hemel vloog. En hij had het eeuwige Evangelie, om dat te verkondigen aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie, stam, taal en volk. (Openbaring 14:6)

Het eeuwig evangelie is een evangelie dat losstaat van een bepaalde periode. Het is altijd en voor iedereen geldig. Het komt voor de laatste keer tot ‘hen die op de aarde wonen’ [2]. Het maakt daarbij niet uit tot welke groep zij behoren, Jood of heiden. Ze moeten zich bekeren voordat God gaat oordelen. 

Toen zag ik een grote witte troon, en ook degene die daarop zat. De aarde en de hemel verdwenen toen hij zich liet zien, ze waren niet meer terug te vinden. Ik zag de doden voor de troon staan, van groot tot klein, en de boeken werden opengelegd. Er werd ook nog een ander boek opengeslagen: de lijst van de levenden. 

Al naar wat er in die boeken stond werden de doden beoordeeld, ieder naar zijn levenswandel. De zee gaf haar doden terug, en ook de dood en het verderf gaven hun doden terug, en ook die werden beoordeeld, ieder naar zijn levenswandel. Toen werden de dood en het verderf in de vuurvijver gegooid. Die vuurvijver is de tweede dood; daar werd iedereen ingegooid die niet geschreven bleek te staan op de lijst van de levenden. 

(Openbaring 20:11-15)(Vertaling Anne de Vries)

1 Zie ook ‘De Bijbel mag niet worden verminkt‘.

2 Zie voor de betekenis van ‘hen die op de aarde wonen’ ‘Komt er nu wel of niet een Opname?