Wat is de Opname?

Veel uitleggers beschouwen de Opname als een reddingsoperatie. Voordat de Verdrukking losbarst, brengt God de Gemeente in veiligheid. Andere auteurs opteren voor een meer symbolische betekenis. In die uitleg gaan de gelovigen de terugkerende Messias tegemoet. Ze begeleiden de Here Jezus op het laatste stukje van zijn komst naar de aarde. Vergelijk de intocht van onze Heer op Palmpasen. Echter, als de Opname een evacuatie is, dan moet de Gemeente in Openbaring niet te traceren zijn. Gaat het om een begeleide intocht van Koning Jezus dan blijft de Gemeente op aarde, en gaat ze door de Verdrukking. Het tegemoet gaan van Koning Jezus zou dan pas na de Verdrukking plaatsvinden.

In dit artikel probeer ik aan te tonen dat er veel Bijbelse redenen zijn om wel een Opname te verwachten. Als eerste gaan we kijken naar Daniël 9 en de implicaties die deze beroemde profetie heeft voor onze uitleg. Daarna volgen enkele opmerkingen over direct en indirect bewijs. Vervolgens vragen we ons af over welke oordelen we het hebben. Dan buigen we ons over de vraag wie mogelijk vrij zijn van de oordelen van God en wie ervoor hebben te vrezen. Na alle ellende van de Verdrukking eindigen we met Gods triomf, de bruiloft van het Lam en constateren we met eerbied dat Gods Woord wonderbaarlijk is. 

Noot: Met de aanduidingen ‘Dag des Heren’, ‘laatste jaarweek’ en ‘Verdrukking’ wordt dezelfde periode van zeven jaar bedoeld. Als we spreken over ‘Grote Verdrukking’ slaat dat op de tweede helft van de Verdrukking, de tijd van de antichrist.

Daniël 9

Laten we eerst kijken naar Daniels beroemde profetie aangaande de 70 jaarweken. Zoals bekend wordt deze onderverdeeld in een periode van 7 jaarweken, daarna een van 62 en tenslotte nog 1 jaarweek. Daniël geeft per periode de volgende karakteristieken:

 

Herbouw Jeruzalem 7 jaarweken
Vanaf de herbouw tot op de komst en de verwerping van Christus 62 jaarweken
De Verdrukking, schrikbewind van de antichrist 1 jaarweek
70 jaarweken = 490 jaar

 

Wat ons vooral moet opvallen is dat Daniël wel de laatste jaarweek onderscheidt, maar deze niet los ziet van wat er aan vooraf gaat. De laatste jaarweek volgt hier meteen na de 62 jaarweken! Dit stemt overeen met het eerste vers van de profetie.

Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad (…) (Daniël 9:24)

De zeventig jaarweken vormen derhalve één geheel. De gemeentetijd (de rode pijl) wordt niet gezien. Dit betekent dat Israël – en met hen de gehele wereld – in de laatste jaarweek terugkeert naar de bedeling van de Wet. Dit heeft grote consequenties voor een correcte uitleg van de profetieën, juist waar het de Heilige Geest en de Gemeente betreft. 

Over de Heilige Geest

In het Oude Testament was de aanwezigheid en de werking van de Heilige Geest afhankelijk van specifieke wilsbesluiten van de Here God. De Geest kwam alleen maar op iemand wanneer dit nodig was voor de taak die hem was toevertrouwd. Niet elke Israëliet kon de Heilige Geest ontvangen, zoals dit in onze tijd gebeurt bij elke wedergeboren gelovige. Dit werd pas mogelijk na de opstanding van de Here Jezus en de uitstorting van de Heilige Geest, zoals beschreven in Handelingen 2. In het Oude Testament staat alleen de belofte dat in de toekomst de Heilige Geest zou worden uitgestort op alles wat leeft.

Enkele teksten laten duidelijk zien dat de werkzaamheid van de Heilige Geest tijdens de Verdrukking gelijk is aan die van het Oude Testament.

Oude Testament

Want de ogen van de HEERE trekken over de hele aarde, om Zich sterk te bewijzen aan hen van wie het hart volkomen is met Hem. (1 Kronieken 16:9)

Die zeven zijn de ogen van de HEERE, die over heel de aarde trekken. (…)(Zacharia 4:10)

Openbaring

En ik zag, en zie: te midden van de troon en van de vier dieren en te midden van de ouderlingen stond een Lam als geslacht, met zeven hoorns en zeven ogen. Dat zijn de zeven Geesten van God, die uitgezonden zijn over heel de aarde. (Openbaring 5:6)

Dus inderdaad, tijdens de laatste jaarweek komt de Geest alleen op die personen van wie het hart volkomen aan Hem is toegewijd. Dat zijn alle gelovigen die niet willen knielen voor de antichrist.

Over de Gemeente

De Gemeente bestaat uit alle gelovigen vanaf Pinksteren tot de tijd van de opname van de Gemeente (1 Thessalonica 4:13-17). Het is ‘de Gemeente die Zijn lichaam is’ (Efeze 1:23), gevormd door de doop met de Heilige Geest (1 Korinte 12:12-13). De Gemeente is geen organisatie, maar eerder een levend geheel, een organisme. Het woord ‘Gemeenten’ wordt gebruikt om te verwijzen naar lokale bijeenkomsten van gelovigen in de naam van de Here Jezus Christus. Zij komen samen voor aanbidding en dienst.

Bewijs …

In een strafzaak kan de rechtbank twee soorten bewijs accepteren die door het openbaar ministerie zijn ingebracht om de schuld van de verdachte te bewijzen. Het ene type bewijs is direct, het andere indirect. 

Direct bewijs is een feit dat schuld vaststelt of weerlegt. Het omvat zaken als ooggetuige getuigenis, bekentenissen en DNA-bewijs.

Indirect bewijs ondersteunt een conclusie, maar bewijst het niet direct. Dit kunnen zaken zijn als motief, gelegenheid en fysiek bewijs.

Toegepast op de Opname, zagen we hierboven dat een passage als 1 Thessalonica 4:13-18 voor velen geen bewijs is dat er een Opname in de zin van een evacuatie komt. Het is mogelijk de inhoud van het Schriftgedeelte op verschillende manieren te interpreteren. Wat ons dus staat te doen is onderzoeken of de gevolgen van een Opname als evacuatie terug te vinden zijn in andere Schriftgedeelten, of juist niet. We willen het directe bewijs van de Opname (1 Thessalonicenzen 4:13-17) ondersteunen met indirect bewijs.

Oordeel

In de Schrift worden ons diverse oordelen aangezegd. Voor zover ik weet, zijn dat er vijf.

  1. Het oordeel over zonden; is reeds voltrokken aan Gods Zoon, Jezus Christus (2 Korinte 5:21);
  2. Het oordeel over de werken van de kinderen van God (2 Korinte 5, 9-10); 
  3. Het oordeel over de volken door Koning Jezus (Mattheüs 25:31-32; Joel 3:2,12); 
  4. Het oordeel over Israël (Ezechiël 20:33-35);
  5. Het laatste oordeel voor de Grote Witte Troon (Openbaring 20:11).

Voor nu zijn punt 1 en 5 van belang. Allesbepalend is onze reactie op het aanbod van genade. Als we geloven worden onze zonden vergeven, wordt onze schuld uitgewist. Toch werden onze zonden geoordeeld, want God ziet niets door de vingers. Zijn Zoon Jezus Christus heeft het oordeel over de zonden gedragen. Wie dat in geloof aanvaardt, gaat vrijuit. Zoals bekend heeft het geloof in de Here Jezus en Diens verzoeningswerk consequenties. We worden kinderen van God, ontvangen eeuwig leven en mogen in de nabijheid van God verkeren. Maar ons geloof brengt ons ook veiligheid ten aanzien van de oordelen Gods.

Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God. (Johannes 3:18)

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie mijn woord hoort en gelooft Hem die Mij heeft gezonden, die heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, maar is uit de dood overgegaan in het leven. (Telos) (Johannes 5:24)

(…) Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn. (1 Thessalonica 1:10)

Omdat u het woord van Mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, die over heel de wereld komen zal, om hen die op de aarde wonen te verzoeken. (Openbaring 3:10)

We worden niet veroordeeld, terwijl we voordien al veroordeeld waren. We komen niet in het oordeel, we zijn verlost van de komende toorn, in die zin dat die ons niet zal treffen en we komen niet in het uur van de verzoeking. Het uur der verzoeking is de 2de helft van de ‘Verdrukking’, de ‘Grote Verdrukking’. De verzoeking is of ‘zij die op de aarde wonen’ al dan niet het teken van de antichrist zullen aanvaarden.

Wat heeft de (Grote) Verdrukking nu met dit alles te maken? Wel, we moeten ons afvragen hoe letterlijk we het ‘niet veroordeeld’, ‘niet in het oordeel’, ‘verlost van de komende toorn’ en ‘bewaren voor het uur van verzoeking’ moeten nemen. Openbaring 6-18 omschrijft in niet mis te verstane bewoordingen wat de wereld staat te wachten. Barst de verzoeking ineens los, en treft die alle mensen die op dat moment op aarde leven? Gelovigen en ongelovigen? Het lijkt van niet. Bovenstaande vier teksten suggereren dat het aan de gelovigen zal voorbij gaan. Laten we eerst eens gaan kijken naar wat er al dan niet aan de gelovigen zal worden voltrokken. Nemen we de ‘Dag des Heren’. In het Oude Testament wordt door veel profeten gewaarschuwd voor deze oordeelstijd.

De Dag des Heren

Het zal een dag zijn ‘brandend als een oven’. Dan zullen ‘alle hoogmoedigen’ en ‘allen die goddeloosheid doen’ getroffen worden door de oordelen van God (Maleachi 4:1). De Here Zelf waarschuwt: ‘Ik zal de mensen benauwen, die tegen de HEERE hebben gezondigd’ (Zefanja 1:17). De dag des Heren zal ‘de dag van de toorn van de HEERE’ zijn (Zefanja 2:2). Ezechiël waarschuwt dat ‘de dag van de HEERE nabij is. Het is een dag van wolken; de tijd van de heidenvolken zal komen!’ (Ezechiël 30:3). De HEERE, de God van Israël, zei tegen Jeremia: ‘Neem deze beker van de wijn van de grimmigheid uit Mijn hand, en geef die te drinken aan al de volken’ (Jeremia 25:15). Het gaat om alle bewoners van de aarde, want ‘de HEERE heeft een rechtszaak met de volken; de goddelozen heeft Hij overgegeven aan het zwaard’, spreekt de HEERE (Jeremia 26:29-33). Ook Obadja waarschuwt: ‘de dag van de HEERE is nabij over alle heidenvolken; zoals u gedaan hebt, zal u gedaan worden; wat u verdient, zal op uw eigen hoofd terugkeren!’ (Obadja 15-16).

Israël zal in die tijd worden getuchtigd – niet geoordeeld! Dus waar de volken alleen het oordeel zonder hoop op een goede afloop wordt aangezegd, is er voor Israël uitkomst: ‘Wee! Want die dag is groot, er is er geen als hij. Het is een tijd van benauwdheid voor Jakob, toch zal hij daaruit verlost worden’ (Jeremia 30:5-7). 

De Dag des Heren is dus een toekomstige tijdsperiode waarin de Heer tenminste twee aspecten van Zijn plan zal volbrengen: 

  1. Hij zal Zijn tuchtiging van het volk Israël voltooien (Daniël 9:24)
  2. Hij zal oordelen over de ongelovige, goddeloze bewoners van de aarde (Openbaring 6-18). 

De ‘komende toorn’

Op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament wordt ook gesproken over de ‘komende toorn’. Neem nu Johannes de Doper …

Toen hij echter zag dat velen van de Farizeeën en Sadduceeën tot zijn doop kwamen, zei hij tot hen: Adderengebroed, wie heeft u een aanwijzing gegeven om de komende toorn te ontvluchten? (Mattheüs 3:7)

Paulus waarschuwt voor ‘de komende toorn’ in verband met het negeren van de waarheid van God als Schepper …

Maar in overeenstemming met uw hardheid en [uw] onbekeerlijke hart hoopt u voor uzelf toorn op tegen de dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God (Romeinen 2:5)

Paulus schrijft aan Thessalonicenzen over ‘de komende toorn’ …

(…) Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn. (1 Thessalonica 1:10)

Die verwachting is geheel in overeenstemming met wat we in het Oude Testament over de Dag des Heren lezen. Echter, het is nog niet zo ver, het is nog steeds ‘de komende toorn’. En toch, eens zal de mensheid weten dat wat ze meemaken niets anders dan de toorn van God kan zijn …

15 En de koningen van de aarde, de groten, de rijken, de oversten over duizend, de machtigen en alle slaven en vrije mensen verborgen zich in de grotten en tussen de rotsen in de bergen.

16 En zij zeiden tegen de bergen en de rotsen: Val op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam.

17 Want de grote dag van Zijn toorn is aangebroken en wie kan [dan] staande blijven? (Openbaring 6:15-17)

Tegelijkertijd mogen we ook weten dat de dag van Gods toorn niet altijddurend is.

En ik zag een ander teken in de hemel, groot en wonderbaarlijk: zeven engelen met de zeven laatste plagen. Want daarmee zal de toorn van God tot een einde gekomen zijn. (Openbaring 15:1)

Des te ernstiger de waarschuwing uit het evangelie van Johannes …

Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem. (Johannes 3:36)

Voor dezen geldt wat we lezen in de brief aan de Hebreeën …

Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God. (Hebreeën 10:31)

Wie wel en wie niet?

Het is dus duidelijk dat de Bijbel leert dat sommigen vrij zijn van de toorn van God, terwijl anderen die juist wel te vrezen hebben. Aangezien de Opname als evacuatie alleen zinvol is als die plaatsvindt voor de Verdrukking losbarst, moeten we ons afvragen wie tijdens de Verdrukking op aarde leven. Dat hangt dus af van de Opname. Vindt die nu wel of niet plaats? En als die wel plaatsvindt, vinden daar dan sporen van terug in Openbaring 6-18? Of als de Opname niet komt, zien we dan de Gemeente in deze hoofdstukken? Dus: wie leven op aarde tijdens de Verdrukking?

Stel: Er komt geen Opname:

Hierover kunnen we kort zijn. In dat geval praten we over de volledige dan in leven zijnde mensheid. Gelovigen en ongelovigen zullen alles ondergaan wat in Openbaring 6-18 wordt beschreven.

Stel: Er komt wel een Opname (voorafgaand aan de Verdrukking):

Dan hebben we het over de volledige dan in leven zijnde mensheid, minus de Gemeente van Jezus Christus.

Veronderstel dat de Gemeente inderdaad voorafgaand aan de Verdrukking wordt opgenomen. Waarom lezen we in de hoofdstukken 6 tot 18 dan toch over gelovigen? Wie zijn dat dan, als de Gemeente van de aarde is verdwenen? Welnu, de Opname zal niet onopgemerkt blijven. Je kunt miljoenen mensen niet zomaar verwijderen zonder dat iemand er iets van merkt. De Opname zal ongetwijfeld leiden tot een golf van ontzetting, plus bij velen iets in de trant van ‘had hij al die tijd toch gelijk’. Uit die achterblijvers zullen velen alsnog tot geloof komen. Bovendien is er de verkondiging door de 144.000. Hun werk zal bijzonder gezegend worden en een ‘schare (bekeerlingen opleveren) die niemand tellen kan’ (Openbaring 7:14). Ten slotte is er nog de verkondiging door de twee getuigen (Openbaring 11:1-14) en die van de speciale engel uit Openbaring 14:6-7.

Aanwijzingen

1. Blijkt uit Openbaring 6-18 dat mensen weet hebben van de (dan nog) recente Opname?

Ja, dat is zeker het geval. In Openbaring 13 worden twee beesten beschreven. Het eerste beest is de wereld-dictator, het tweede de antichrist. Beiden ontvangen hun macht van satan. Van het eerste beest wordt onder andere het volgende gezegd.

En het opende zijn mond om God (1) te lasteren, om Zijn Naam (2) te lasteren en Zijn tent (3) en hen die in de hemel wonen (4). (Openbaring 13:6)

Lasteren is slechte dingen over iemand vertellen die niet waar zijn. Dat klinkt nogal ingehouden, maar niets is minder waar. We hoeven maar de beelden van de tirades van Adolf Hitler in herinnering te roepen, om te begrijpen wat hier bedoeld wordt. Over de hele wereld zullen mensen via de televisie getuige zijn van ellenlange toespraken waarin alles en iedereen die met God te maken heeft op de meest smerige, leugenachtige manier wordt beledigd. En let op: mede tot vermaak van de toeschouwers.

Vier zaken moeten het ontgelden:

– God; 

– de Naam van God;

– Zijn tent;

– Hen die in de hemel wonen.

Wat wordt hiermee bedoeld? Onder de vele uitleggingen lijkt me het volgende het meest waarschijnlijk. 

God heeft veel namen. Bekend zijn Elohim, Jahweh, Sjaddai, Adonaj en Jahweh Zebaoth. Al deze namen (en nog vele andere) zijn geschikt om te bestuderen, om zo iets meer over God te leren. Zo niet hier. Lasteren betekent dat al het positieve wat van God kan worden gezegd zal worden misbruikt om God te onteren. En dat op de meest smerige, onheilige, brallende manier. Het zal erger zijn dan alles wat ooit op aarde uitgesproken is.

Zijn tent verwijst naar de Gemeente. Uit 2 Korinte 6:16 blijkt immers dat de Gemeente de tempel, de woning van God is. Het is een bevestiging van wat tijdens de Verdrukking in de hemel al het geval is, en een vooruitwijzing naar de eeuwigheid.

En ik hoorde een luide stem uit de hemel zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn. (Openbaring 21:3)

In deze uitleg zijn ‘die in de hemel wonen‘ de Oudtestamentische gelovigen, die gelijktijdig met de Gemeente zijn opgenomen. Dit onderscheid komt ook mooi tot uiting in de aankondiging van de bruiloft van het Lam.

En hij zei tegen mij: Schrijf: Zalig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lam. (…) (Openbaring 19:9)

Als de bruiloft van het Lam betekent dat de bruid, de Gemeente ten huwelijk wordt gegeven, dan kunnen de geroepenen tot het avondmaal niet ook leden van de Gemeente zijn. Het zijn de Oudtestamentische gelovigen, die gelijktijdig met de Gemeente zijn opgenomen.

Kortom, al dat duivelse gescheld, gevloek, geraas en gelaster tegen God, de Gemeente en de overige gelovigen die in de hemel wonen heeft alleen maar betekenis als men weet van de Opname. God, Gemeente en overige gelovigen zijn buiten het bereik van satan. Schelden is het enige wat hem nog rest.

2. Blijkt uit Openbaring 6-18 dat de Gemeente op aarde is?

Nee, de hoofdstukken 6-18 zwijgen over de Gemeente; ze lijkt niet op aarde te zijn. Dat valt des te meer op omdat het in de hoofdstukken 2-3 juist uitsluitend over de Gemeente(n) gaat. Andersoortige groeperingen van mensen worden echter wel genoemd:

– Stammen van de Israëlieten, die de Here Jezus als Messias erkennen als deel van een groter geheel (Openbaring 7:4) 

– Uw dienstknechten, de profeten, en aan de heiligen (gelovigen uit de Joden) en aan hen die Uw naam vrezen (gelovigen uit de heidenen), de kleinen en de groten (samenvattende term voor alle gelovigen)(Openbaring 11:18)

– Naties, stammen, volken en talen (alle volken van de wereld) (Openbaring 17:15)

– Heiligen (uit elke stam, taal en volk). Dit zijn de ‘overigen’ van het nageslacht van de vrouw uit Openbaring 13:7. Omdat de aanduiding ‘elke natie’ ontbreekt, moet hier wel Israël bedoeld zijn.

Er zijn dus wel gelovigen, maar het zijn individuen, het verband van het lichaam van Christus ontbreekt.

3. Blijkt uit Openbaring 6-18 dat de Heilige Geest nog op aarde is, in de tempel van de Heilige Geest, dat is de Gemeente?

Nee, de hoofdstukken 6-18 zwijgen ook over de Heilige Geest. Hoe dat zit? Wel, in Johannes 14 spreekt de Here Jezus over de Heilige Geest Die komen zou.

16 En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid,

17 namelijk de Geest van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn. (Johannes 14:16-17)

De komst van de Heilige Geest zou een volkomen nieuwe situatie tot stand brengen, zie ook hierboven. De Heilige Geest blijft volgens de Here Jezus tot in eeuwigheid bij de gelovigen, en in de gelovigen. Anders dan David bad in Psalm 51:13 ‘neem Uw Heilige Geest niet van mij weg’, zal de Heilige Geest altijd bij en in de Gemeente blijven. We kunnen de Heilige Geest wel bedroeven (Efeze 4:30), zelfs uitdoven (1 Thessalonica 5:19), maar God neemt Hem niet weg. De aanwezigheid van de Heilige Geest in de Gemeente maakt haar tot een tempel van God.

16 Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?

17 (…) want de tempel van God is heilig, en [deze tempel] bent u. (1 Korinte 3:16-17)

Maar niet alleen de Gemeente als geheel is Gods tempel, ook iedere gelovige is voor zich een tempel van de Heilige Geest.

Of weet u niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest (1 Korinte 6:19)

Als de Gemeente is opgenomen – en daar lijkt het sterk op (zie punt 2), dan moet het ons niet verbazen dat de aanwezigheid en werkzaamheid van de Heilige Geest tijdens de Verdrukking drastisch van karakter is veranderd. Denken we daarbij ook aan de wederhouder over wie Paulus schrijft aan de Thessalonicenzen. De identiteit van de wederhouder wordt niet echt duidelijk, maar wie goed nadenkt kan eigenlijk maar tot een conclusie komen.

6 En u weet wat (de Gemeente) hem (de antichrist) nu weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt.

7 Want het geheimenis van de wetteloosheid is al werkzaam. Alleen is er iemand (de Heilige Geest) die hem nu weerhoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is. (2 Thessalonica 2:6-7)

Over wie of wat de wederhouder is verschillen de meningen nogal. Er wordt wordt wel gedacht aan een overheidsmacht, of aan God en zijn evangelie, zijn plan of de Thora of aan een goede of kwade engelmacht. Het voert te ver om hier alle voors en tegens te bespreken. Ik beperk me tot de vaststelling dat natuurlijk maar één Persoon in staat is de kwade werkingen van satan tegen te houden en dat is God de Heilige Geest. De implicatie is dus dat als de Gemeente wordt opgenomen, de Heilige Geest als wederhouder tegelijkertijd verwijderd wordt. Immers, we zagen hierboven dat de Heilige Geest voor eeuwig bij en in de Gemeente blijft. Met de Opname keert de mensheid terug naar het bestel van de bedeling van de wet (opnieuw: zie hierboven).

Dit spreekt des te meer als we beseffen dat waar de hoofdstukken 6-18 zwijgen over de Heilige Geest, het wel heel opvallend is dat in Openbaring 2 en 3 de zinsnede ‘Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt’ zevenmaal wordt gebezigd. Dat verschil wordt begrijpelijk als we in aanmerking nemen dat Openbaring 2 en 3 over de Gemeentetijd gaan. Het bevel ‘Kom hier, omhoog’ (Openbaring 4:1) markeert dan de overgang van het ene tijdperk naar het andere. Deze tekst kan daarom ook gezien worden als Johannes’ persoonlijke beleving in de Geest van de toekomstige Opname.

Aangaande de Heilige Geest tijdens de Verdrukking zien we het volgende:

De (zevenvoudige) Geest is in in de hemel aanwezig voor Gods troon. 

En er stonden zeven vurige fakkels te branden vóór de troon. Dit zijn de zeven Geesten van God. (Openbaring 4:5)

Slechts eenmaal spreekt de Geest vanuit de hemel. 

En ik hoorde een stem uit de hemel tegen mij zeggen: Schrijf: Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hun inspanningen, en hun werken volgen met hen. (Openbaring 14:13)

De Heilige Geest is niet langer op aarde op de manier zoals dat was tijdens de Genadetijd. De Gemeente is weggevoerd, de Heilige Geest is mee opgevaren.

4. Blijkt uit Openbaring 6-18 dat de Gemeente in de hemel is?

Ja. Onder punt 1 zagen we dat de vermelding ’tent’ in Openbaring 13:6 wijst op de aanwezigheid van de Gemeente in de hemel. Er zijn echter meer aanwijzingen. Daarvoor kijken we eerst naar een belofte van de Here Jezus gedaan aan Zijn discipelen.

2 In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet [zo was], zou Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken.

3 En als Ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben. (Johannes 14:2-3)

Of de Here Jezus hiermee al dan niet doelt op de Opname, laat ik even rusten. Ook hierover lopen de opvattingen uiteen. Het gaat me nu om de ‘vele woningen’, ‘plaats voor u’ en ‘zult zijn waar Ik ben’. De uitspraak ‘vele woningen’ laat zien dat er plaats voor de zeer velen is, maar ook dat er voor elke gelovige een plaats apart (‘plaats voor u’) is. Het woord wonen betekent meer dan alleen een adres. Het is bovenal de plaats waar je thuishoort, waar je naartoe gaat als je op reis bent geweest, waar je je op je gemak voelt. Waar hoort de gelovige thuis? ‘Daar waar Ik ook ben’, zegt de Here Jezus. Waar is de Here nu? In de hemel, zittende aan de rechterhand van God. Zo is de hemel voor elke gelovige de natuurlijke plaats om te wonen. Dit stemt wonderlijk overeen met een van beden van de Here Jezus uitgesproken in Zijn gebed voor alle gelovigen.

Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld. (Johannes 17:24)

Ook profetie aangaande de Opname kent zo’n verbinding.

Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn. (1 Thessalonica 4:17)

Onze toekomst is dus wonen in de hemel, dicht bij de Here Jezus. En daarmee krijgen enkele zeer specifieke aanduidingen in Openbaring een diepere betekenis. Ik heb het over ‘die in de hemel wonen’ en ‘die op aarde wonen’. 

Paulus beschrijft in zijn Fillipenzenbrief de tegenstelling tussen burgers van de hemel (a) en (b) burgers van de aarde. Let op het verschil in gezindheid! 

a Burgers van de hemel

20 Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus,

21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam (…) (Fillippi 3:20-21)

Ons burgerschap is in de hemel, we horen er thuis. Gelovigen zien uit naar de dag dat de Here Jezus komt. Ze krijgen dan een verheerlijkt lichaam, geschikt om in de hemel te wonen! In de tijd van de Verdrukking is dat werkelijkheid geworden. 

Daarom, verblijd u, hemelen, en u die daarin woont! (…) (Openbaring 12:12)

En het opende zijn mond om God te lasteren, om Zijn Naam te lasteren en Zijn tent en hen die in de hemel wonen. (Openbaring 13:6)

Nergens in de Schrift wordt de tegenstelling tussen bewoners van de hemel en die van de aarde op een dergelijke manier verwoord. Dat kan maar een reden hebben: de Opname heeft alle hemelburgers naar hun bestemming gebracht! Eerst dan is de verwachting van de gelovigen werkelijkheid geworden.

b Burgers van de aarde

18 Want velen (…) wandelen als vijanden van het kruis van Christus.

19 Hun einde is het verderf, hun god is de buik en hun eer is in hun schande; zij bedenken aardse dingen. (Filippi 3:18-19)

Over dergelijke mensen gaat het als in Openbaring gesproken wordt over ‘die op de aarde wonen’. Een voorbeeld:

En ik zag en hoorde één engel, die hoog aan de hemel vloog en met een luide stem riep: Wee, wee, wee hun die op de aarde wonen, vanwege de overige bazuinstoten van de drie engelen die nog op de bazuin zullen blazen. (Openbaring 8:13)

Zie verder Openbaring 6:10; 11:10; 13:8,12,14; 17:8

Conclusie: de Gemeente is tijdens de Verdrukking in de hemel.

Triomf

Het boek Openbaring is met hoofdstuk 18 uiteraard niet afgelopen. Dat geldt echter wel voor de oordelen die God over de wereld brengt. 

En ik zag een ander teken in de hemel, groot en wonderbaarlijk: zeven engelen met de zeven laatste plagen. Want daarmee zal de toorn van God tot een einde gekomen zijn. (Openbaring 15:1)

Hoofdstuk 19 toont ons vervolgens een geheel andere situatie. 

De eerste vijf verzen beschrijven de eindoverwinning van ‘God, Die op de troon zit’. We beluisteren een luide stem van een grote menigte (!) in de hemel’ (vers 1), ‘de vierentwintig oudsten en de vier dieren’ (vers 4) en ‘een stem uit de troon’ (vers 5).

Daarna wordt de aandacht gevestigd op ‘de bruiloft van het Lam’. Nu weerklinkt er ‘iets als een geluid van een grote menigte en als een gedruis van vele wateren en een geluid als van zware donderslagen’. Een grootse proclamatie meldt dat ‘de Heere, de almachtige God, Koning is geworden’. Opgeroepen wordt tot ‘blijdschap’, tot ‘een genieten van iets geweldigs’ en het ‘geven van heerlijkheid aan Hem (de Koning)’. Waarom?

7 (…) want de bruiloft van het Lam is gekomen en Zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt.

8 En het is haar gegeven zich met smetteloos en blinkend fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen. (Openbaring 19:7-8)

Het is dus overduidelijk dat op dat moment de Gemeente zich in de hemel bevindt. Het haalt meteen ook de opvatting onderuit dat de Opname samenvalt met de terugkomst van Christus op aarde. De volgorde van de gebeurtenissen in hoofdstuk 19 is eerst de ‘aankondiging van de eindoverwinning van God’, de ‘proclamatie van het Koningschap van God’, de ’bruiloft van het Lam’ en pas daarna de wederkomst van Christus op aarde, gevolgd door ‘legers in de hemel die Hem volgden op witte paarden, gekleed in fijn linnen, wit en smetteloos’. De Gemeente, de Bruid van het Lam is dus al in de hemel, nog voordat de wederkomst van Christus plaatsvindt. Hoe is ze daar gekomen? Simpel: nog voor de Verdrukking heeft de Here Jezus haar opgenomen (geëvacueerd) zoals Paulus ons in 1 Thessalonicenzen 4 vertelt. 

Ten slotte wil ik nog wijzen op het Nieuwe Jeruzalem. Een van de engelen met de zeven schalen zorgt namelijk voor een daverende verrassing.

9 En een van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, vol van de zeven laatste plagen, kwam naar mij toe en hij sprak met mij en zei: Kom, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam, laten zien.

10 En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en liet mij de grote stad zien, het heilige Jeruzalem, dat neerdaalde uit de hemel, bij God vandaan. (Openbaring 21:9-10)

De bruid van het Lam werd getooid met ‘smetteloos en blinkend fijn linnen, want dit fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen’ (Openbaring 19:8). Een stralende bruid, zoals we plegen te zeggen. In hoofdstuk 21 zien we echter pas hoe God haar ziet: als een schitterende stad. In de verzen 11 tot en met 27 wordt de pracht en praal tot in detail beschreven. De stad is de eeuwen door onderwerp geweest van talloze lofzangen en geschriften. Maar let op: de Gemeente = de Bruid van het Lam = het Hemelse Jeruzalem. Waar is ze? In de hemel! Want er staat:

(…) het heilige Jeruzalem, daalde neer uit de hemel, bij God vandaan. (Openbaring 21:10)

Ook Israël wordt geëvacueerd!

De tegenstelling tussen de roeping van Israël en de Gemeente is heel duidelijk. Israël mag een erfenis op aarde verwachten, de Gemeente een erfenis in de hemel. Israël zal voor hun geloof en gehoorzaamheid worden beloond met aardse voorspoed, zegeningen en macht. De Gemeente zal hemelse rijkdom ontvangen, maar op aarde te maken krijgen met vervolging, armoede en haat.

Ook in de profetieën over de toekomst van Israël en de Gemeente zijn de verschillen duidelijk zichtbaar. De Gemeente zal van de aarde worden weggenomen, terwijl Israël grote aardse macht en glorie zal ontvangen.

 Gedurende de Verdrukking is de Gemeente opgenomen, het volk Israël daarentegen is nog op aarde. Voor een goed begrip: het Nieuwe Testament spreekt van een nieuwe mens, waarin geen verschil meer is tussen Jood en heiden (Efeze 2:15). Als de Opname komt zullen daar dus ook alle Christusgelovige Joden bij zijn. Joden en heidenen die tijdens de Verdrukking tot geloof komen worden duidelijk onderscheiden van Israël en van de volken. Zij zijn het geestelijk nageslacht van de vrouw uit Openbaring 12:1, zie ook vers 17.

Israël gaat dus door de Verdrukking. Maar aangezien God waakt over Israël zal Hij niet toestaan dat de antichrist het volk geheel zal vernietigen. Dat het niettemin zwaar wordt lezen we bij Zacharia.

Het zal gebeuren, spreekt de HEERE, dat in heel het land twee derde ervan uitgeroeid zal worden en de geest zal geven, en een derde ervan zal overblijven. (Zacharia 13:8)

Johannes werpt in Openbaring 12 enig licht op deze ijzingwekkende profetie. Vers 1 laat ons een vrouw zien. Zij symboliseert Israël. De vrouw is zwanger en zal bevallen van een Zoon. In vers 3 en 4 lezen we over de draak (satan) die klaar staat om meteen na de geboorte van de Zoon het Kind te doden. Vers 5 vertelt ons Wie die Zoon is: de Here Jezus. Satans opzet mislukt. Het Kind wordt weggerukt naar God en naar Zijn troon. 

We zien hier een korte samenvatting van de vier evangeliën. Israël was in de persoon van Maria zwanger. Ze beviel van een Zoon, Jezus genaamd. Satan heeft diverse pogingen gedaan het Kind voortijdig te (laten) doden. Denk aan de kindermoord te Bethlehem. Nadat de Here Jezus Zijn werk op Golgotha had volbracht, voer Hij op naar de hemel. In de woorden van Johannes: ‘weggerukt naar God en naar de troon’.

Hier vinden we iets heel bijzonders. Jezus’ hemelvaart wordt beschreven als een ‘wegrukking’. In het Grieks staat er hērpasthē, komt van het werkwoord harpazō. Het bijzondere is nu dat Paulus in 1 Thessalonicenzen 4 hetzelfde werkwoord gebruikt: harpagsometha, een andere vervoeging van harpazō. Hier in Openbaring 12 heeft men het vertaald met ‘weggerukt’, terwijl de vertaling in 1 Thessalonica 4 ‘opgenomen’ luidt. Voor iedereen is duidelijk wat de wegrukking van de Zoon betekent: Hij voer ten hemel. Waarom zou ‘opgenomen’ of ‘weggerukt’ in 1 Thessalonica 4 dan iets anders betekenen? 

Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen (weggerukt) worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn. (1 Thessalonica 4:17)

Na deze samenvatting vertelt Johannes verder. In vers 6 zijn we 2000 jaar verder in de tijd. Israël vlucht naar de woestijn. God heeft daar een plaats klaargemaakt. Daar zal het volk worden gevoed gedurende de komende twaalfhonderdzestig dagen (3½ jaar). Na een kort intermezzo over de neerwerping op aarde van satan, lezen we vanaf vers 13 hoe het verder zal gaan. Als satan op aarde is neergeworpen gaat hij eerst het volk Israël vervolgen. Vers 14 is een herhaling van vers 6. Israël vlucht, en nu wordt ons verteld hoe dat in zijn werk zal gaan. De vrouw (Israël) ontvangt twee arendsvleugels om naar de woestijn te vliegen (vergelijk Exodus 19:4). In een laatste poging Israël te treffen spuwt de satan een enorme watermassa achter het volk aan (vers 15). Het doel, het volk mee te sleuren (vergelijk recent Libië!) mislukt echter. Volgens vers 16 grijpt God in door de aarde te openen. Daarmee is Israël buiten het bereik van satan gekomen. In vers 17 zien we dat hij daarom zijn woede op andere bevolkingsgroepen richt. Zij worden omschreven als ‘de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God in acht nemen en het getuigenis van Jezus Christus hebben’. Dit zijn volgelingen van Christus uit de Joden en de heidenen.

Het wonder van Gods Woord

God is bezig met Israël en met de Gemeente. Om zicht te houden op welke Bijbelse informatie Israël betreft dan wel de Gemeente is het goed de meest elementaire verschillen in het oog te houden.

Israël Gemeente
Het is een aards volk (Genesis 12) Het is een hemels Lichaam (Filippi 3:20; 1 Korinte 12:13)
Begint bij Abraham Begint na de val van Israël (Romeinen 11:11)
Vleselijk nageslacht van Abraham, Izak, Jacob Gelovigen uit Joden en heidenen
Christus is Koning Christus is Hoofd
Geopenbaard in het Oude Testament Verborgen in het Oude Testament (Efeze 3:5) 
Aardse zegeningen (Deuteronomium 28:2-8) Hemelse zegeningen (Efeze 1:3)
Aardse toekomst (Micha 4:1-4) Hemelse toekomst (Filippi 3:20)

De Grote Verdrukking komt. Satan zal door middel van de antichrist alles op alles zetten om elke herinnering aan God de Vader, Jezus Christus de Zoon en de Heilige Geest de Trooster uit te wissen. Het zal zo erg worden dat satan dreigt zijn doel te bereiken. De Here Jezus zegt ons echter dat dit niet het geval zal zijn.

En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden (…)(Mattheüs 24:22)

Een belangrijke maatregel! God laat satan een tijd zijn gang gaan, maar niet te lang. De gelovigen ten tijde van de Verdrukking zullen hevig vervolgd worden. Miljoenen zullen sterven als martelaar (Openbaring 6:9; 7:13-14; 20:4).

En het beest werd macht gegeven om oorlog te voeren tegen de heiligen en om hen te overwinnen (…) (Openbaring 13:7)

God neemt nog twee maatregelen om zowel de Gemeente als Israël te beveiligen. Beide worden geëvacueerd. De Gemeente wordt naar de hemel gebracht om daar veilig te zijn, Israël wordt op aarde in veiligheid gebracht. Dit verschil is volkomen in overeenstemming met de karaktereigenschappen in de tabel hierboven. De Gemeente met haar hemelse bestemming, wordt opgenomen in … de hemel (!). Israël met een aardse bestemming (1000-jarig Rijk), blijft op aarde, maar wordt wel in veiligheid gebracht. 

Hoe nauwkeurig is de Schrift! En hoe waar de uitspraak van de Here Jezus Zelf:

(…) de Schrift kan niet van kracht worden beroofd 

of: 

(…) de Schrift kan niet verbroken worden (Johannes 10:35)

Het gezag van de Schrift is na zo vele eeuwen onaangetast en ook nu nog bindend (zie Mattheüs 5:19). Elke gezaghebbende uitspraak die God eens deed, staat onwrikbaar vast en kan door het verstrijken van de tijd of door het veranderen van de omstandigheden niet ongedaan gemaakt worden. (SB)

Zo ook ‘DE OPNAME‘!