Opmerking vooraf

Dit artikel is in eerste instantie gewijd aan de gang van zaken in erediensten binnen de Vergadering van Gelovigen. De geestelijke lading is echter van belang voor alle gelovigen, in welke denominatie zij zich ook bevinden. Immers, de oproep tot het brengen van lofoffers is gericht aan alle gelovigen, en is 24 uur per dag, zeven dagen per week geldig. 


Lofoffers

In het laatste hoofdstuk van Hebreeën worden gelovigen opgeroepen lofoffers te brengen. 

Laten wij dan altijd door Hem een lofoffer brengen aan God (…) (Hebreeën 13:15)

De schrijver voegt daar een nadere verklaring aan toe.

(…) de vrucht van lippen die Zijn Naam belijden. (Hebreeën 13:15)

Petrus schrijft noemt ze in zijn eerste brief geestelijke offers.

(…) wordt u ook zelf, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterschap, om geestelijke offers te brengen, die God welgevallig zijn door Jezus Christus. (1 Petrus 2:5)

Op het eerste gezicht lijkt dit nogal gemakkelijk, goedkoop. Offeren? Is (op)offeren niet iets kostbaars afstaan? Inderdaad. En daarom is het van groot belang een juist begrip te hebben van wat het betekent lofoffers te brengen. Hosea spreekt ook over lofoffers.

(…) Dan zullen wij de offers van onze lippen nakomen. (Hosea 14:3)

Letterlijk staat er echter iets anders.

(…) Dan zullen wij de jonge stieren van onze lippen nakomen. (Hosea 14:3)

En inderdaad, een jonge stier is een kostbaar offer. Als we dan iets verder graven, vinden we dat God strenge eisen stelt aan de kwaliteit van offers. Een simpele zoekactie levert in het Oude Testament al gauw 40 teksten op waarin gesteld wordt dat een offer ‘zonder enig gebrek’ moet zijn. Om bij de jonge stieren te blijven, een voorbeeld.

Als zijn offergave een brandoffer van runderen is, moet hij een mannetje zonder enig gebrek aanbieden. Hij moet dat bij de ingang van de tent van ontmoeting aanbieden om een welgevallen voor zich te vinden voor het aangezicht van de HEERE. (Leviticus 1:3)

Het omgekeerde wordt ook gevonden.

Maar als er een gebrek aan is, als het mank is of blind, of als het enig ernstig gebrek heeft, mag u het niet aan de HEERE, uw God, offeren. (Deuteronomium 15:21)

We leren hieruit dat goedkoop gebrachte lofoffers niet op prijs worden gesteld, evenmin als lofoffers waaraan van alles mankeert. Deze conclusie wordt onderstreept door een opmerkelijke tekst uit Hebreeën. 

28 Laten wij daarom, omdat wij een onwankelbaar Koninkrijk ontvangen, aan de genade vasthouden en daardoor God dienen op een Hem welgevallige wijze, met ontzag en eerbied.

29 Want onze God is een verterend vuur. (Hebreeën 13:28-29)

Ons hart

Ja, een offer kost iets. Je staat iets af dat kostbaar voor je is. Een offer dat ons onverschillig laat, is geen offer. Welke offers wil God? In het Oude Testament ging het om materiële offers die op vrijwillige basis gegeven werden. Daarbij stond niet in de eerste plaats de grootte centraal, maar wel de gezindheid van het hart. Immers,

(…) God heeft een blijmoedige gever lief. (2 Korinte 9:7)

God gaf opdracht tot de bouw van de Tabernakel. Het ontwerp vergde veel kostbare materialen. Daarbij werd gerekend met drie aspecten.

(…) ten behoeve van het werk aan de tent (1) van ontmoeting, voor al het dienstwerk (2) daarin en voor de geheiligde kledingstukken (3). (Exodus 35:21)

Maar waar haal je al dat materiaal vandaan, zo midden in de woestijn? In Exodus 35:5 lezen we dat Mozes de Israëlieten oproept een deel van hun bezit bij te dragen. Ze hoefden dus niet alles af te staan. Daarbij benadrukt Mozes dat het vrijwillig moet gebeuren. En zo geschiedde.

Alle mannen en vrouwen van wie het hart gewillig was, droegen bij aan al het werk dat de HEERE door de dienst van Mozes geboden had te doen. De Israëlieten brachten het als een vrijwillige gave voor de HEERE. (Exodus 35:29)

Er staat ‘alle mannen en vrouwen van wie het hart gewillig was’, niet ‘alle mannen en vrouwen (in het algemeen)’. Er waren dus ook ‘mannen en vrouwen van wie het hart niet gewillig was’. 

Als eeuwen later de tempel te Jeruzalem moet worden gebouwd, herhaalt zich deze gang van zaken. Hoewel David de tempel niet zelf mocht bouwen, zorgde hij er wel voor dat de benodigde kostbaarheden klaar lagen. Ook toen was het niet zonder meer het hele volk dat bijdroeg, maar in de eerste plaats ‘de hoofden van de families, met de leiders van de stammen van Israël, de leiders over duizend en over honderd, en de opzichters over het werk van de koning’. Deze mensen konden wat missen en stonden dat vrijwillig af. Zij gaven zo tevens het goede voorbeeld. En dat voorbeeld werd nagevolgd. Als David ziet wat er gebeurt is hij enthousiast. Hij dankt God.

En ik weet, mijn God, dat U het hart beproeft, en dat U behagen schept in wat billijk is. Ik heb met een oprecht hart al deze dingen vrijwillig gegeven, en ik heb nu met vreugde gezien dat Uw volk dat hier gevonden wordt, het U vrijwillig gegeven heeft. (1 Kronieken 29:17)

Het gaat hem niet in de eerste plaats om de opbrengst. Hij prijst God vooral omdat het volk vrijwillig bijdroeg. Stel je voor dat die goede gezindheid altijd in de harten van het volk was. David maakt het meteen tot onderwerp van voorbede.

HEERE, God van onze vaderen Abraham, Izak en Israël, bewaar voor eeuwig deze gezindheid in het hart van Uw volk en richt hun hart tot U. (1 Kronieken 29:18)

Zo kostbaar en verheugend is de gezindheid van het volk, dat David vraagt of God er voor wil zorgen dat die altijd zo blijft. Zo moet het ook zijn met onze lofoffers. Vrijwillig en met een blij hart. Uiteraard is het belangrijk wat de inhoud van onze lof is, maar de goede en vrijwillige gezindheid telt voor God het meest.

en spreek onder elkaar met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zing voor de Heere en loof Hem in uw hart, (Efeze 5:19)

Laat het woord van Christus in rijke mate in u wonen, in alle wijsheid; onderwijs elkaar en wijs elkaar terecht, met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Zing voor de Heere met dank in uw hart. (Kolossenzen 3:16)

Recht uit het hart dus. Niet met een zuchtend gemoed, met een stemming van ‘het moet maar’. Niet slordig, niet routineus, nee: van harte! Waarom? Van God zijn alle dingen, maar niet onze harten. Wij gelovigen staan daarom voor een steeds weer terugkerende keuze: naar Wie gaat ons hart uit? Wie geven we ons hart? Israël ten tijde van de Here Jezus is voorbeeld van hoe het niet moet.

Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan; (Mattheüs 15:8)

Onze tijd

De vraag voor Wie ons hart klopt, hangt samen met de hoeveel tijd die we met de Here Jezus willen doorbrengen. Dat kan zijn in gebed, het kan door bezig te zijn met Zijn Woord. De toegang is in ieder geval vrij voor elk kind van God.

19 Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,

(…)

22 laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water. (Hebreeën 10:19-22)

Het is als met de uitnodiging tot de grote maaltijd, die een man bereidde. Hij nodigde velen. De uitnodiging was simpel.

Kom, want alle dingen zijn nu gereed. (Lukas 14:17)

De reactie van de genodigden was zeer teleurstellend. Elk voor zich meende iets belangrijkers te doen te hebben. De Here Jezus nodigt ons in Zijn nabijheid. Hij zegt: ‘Kom, want sinds Golgotha zijn alle dingen gereed’. Hoe is onze reactie? Menen ook wij iets belangrijkers te doen te hebben? TV-kijken misschien, of Bingewatchen, Facebook, Twitter, Games, misschien Hobby’s? Onze tijd is beperkt. Hoe zelden haalt een mens de leeftijd van 100 jaar. David dicht: ‘Mijn tijden zijn in Uw hand’ (zie Psalm 31). En inderdaad, de tijd die we op aarde leven, hebben we gekregen van Hem. David beschrijft in een andere psalm hoe hij het liefste die tijd besteedt.

Eén ding heb ik van de HEERE verlangd, dát zal ik zoeken:

dat ik wonen mag in het huis van de HEERE, al de dagen van mijn leven,

Waarom?

om de lieflijkheid van de HEERE te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel. (Psalm 27:4)

Het is zoals de Here Jezus zegt:

20 (…) verzamel schatten voor u in de hemel, waar geen mot of roest ze verderft, en waar dieven niet inbreken of stelen;

21 want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. (Mattheüs 6:20-21)

Onderzoeken in de tempel, schatten verzamelen in de hemel, wie dat doet zal veel vinden waarmee God de zo gewenste lofoffers kunnen worden gebracht. Wie dat ‘verzamelen’ maar zelden doet kan heus nog wel een lied opgeven, een gebed uitspreken of iets uit de Bijbel voorlezen. Maar men loopt dan wel het risico dat het een routinezaak wordt. Soms hoor je dat er zelfs van af. Dan worden vaak dezelfde liederen opgegeven, zijn er bepaalde Schriftgedeelten die steeds maar weer gelezen worden, worden gebeden voorspelbaar, ja soms zelfs woordelijk gelijk aan de vorige keer.

Aan de andere kant is opvallen in de samenkomst ook niet de bedoeling. Als het ons daarom gaat beginnen we op zekere tijdgenoten van de Here Jezus te lijken, en dat is wel het laatste wat je wilt. Het gaat er om met een blijmoedig hart in de samenkomst te verschijnen, vol van de Here Jezus, vol van Wie Hij is en hoe Hij is, en wat Hij heeft gedaan en nog doet. Dan heb je de Here wat te vertellen – luidop, of in stil gebed. Maar nogmaals, dat gaat niet zomaar. Het vraagt de toewijding van ons hele hart, het vergt tijd. Pas dan wordt een lofoffer een echt offer, een offer dat ons wat heeft gekost.