Aanleiding

Ter gelegenheid van Pasen verscheen op 17 april 2022 in het Nederlands Dagblad een essay van Hendro Munsterman. Het stuk was getiteld ‘Hoe de opstanding van Christus ons heelt en heiligt’. Hij vraagt zich af wat wij mensen – gelovigen in de eerste plaats – nu eigenlijk aan de opstanding van Christus hebben. Kern van het verhaal is dat de opstanding van Christus niet in woorden, maar in metaforen kan worden begrepen en verbeeld.  

Het gaat me nu niet om die metaforen. Die worden helder beschreven, en er worden zinvolle dingen over gezegd. De steen mijns aanstoots is een passage uit het begin van het artikel. Ik kan me namelijk niet aan de indruk onttrekken dat daar in plaats van te verduidelijken, iets veronduidelijkt (excusez le mot) wordt. Eerst het citaat.

(…) De Schrift zwijgt in alle talen over de opstanding. Wat we te horen en te lezen krijgen, betreft slechts de gevolgen van de opstanding. Jezus’ leerlingen ervaren Hem na zijn dood als de Levende. Zij ontwaren zijn aanwezigheid. Zij zien Hem als Opgestane aanwezig onder ons. 

De auteur stelt hier vijf zaken.

1 De Schrift zegt niets over de opstanding.

2 We krijgen alleen informatie over de gevolgen van de opstanding.

3 De discipelen ervaren de Here Jezus na Zijn dood als de Levende.

4 Zij ontwaren zijn aanwezigheid.

5 Zij zien Hem als Opgestane aanwezig onder ons.

Punt 1 en 2 zijn waar. Geen informatie over de opstanding, wel over de gevolgen van de opstanding. Munsterman noemt deze gevolgen ‘wat de mens aan de opstanding heeft’. Maar dat klopt mijns inziens niet. De eerste mededelingen van na de opstanding tonen ons eerder de moeite die de Here Jezus doet om de Zijnen ervan te overtuigen dat Hij inderdaad is opgestaan. En dan schuren de woorden van Munsterman wel heel erg. Wat moet ik met ‘ervaren de Here Jezus na Zijn dood als de Levende’, met ‘ontwaren zijn aanwezigheid’ of ‘zien Hem als Opgestane aanwezig onder ons’? Het komt op mij over als supervoorzichtig taalgebruik. Iemand die niet durft na te spreken wat de discipelen elkaar enthousiast toeroepen.

De Heer is werkelijk opgewekt en is aan Simon verschenen. (Lukas 24:34)

Verschijnen

Essentieel in dit alles is een juist verstaan van het woord ‘verschijnen’. Verschijnen houdt in dat iemand (engel of mens) plotseling zichtbaar aanwezig is en net zo plotseling weer verdwijnt. Deze ‘vaardigheid’ is normale mensen niet gegeven. Van de opgestane Here Jezus lezen daarentegen verschillende keren dat Hij ergens ‘verscheen’.

(…) en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf. (1 Korinte 15:5)

Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen. (1 Korinte 15:6)

Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. (1 Korinte 15:7)

En als laatste van allen is Hij ook aan mij (Paulus) verschenen, als aan de ontijdig geborene. (1 Korinte 15:8)

Duidelijk is dat ‘het verschijnen’ samenhangt met ‘opgestaan zijn’. Nu onderscheiden we twee soorten van opstaan. Er is een opstaan tot verder leven als ‘sterfelijk mens’, en er is een opstaan tot verder leven als ‘onsterfelijk mens’. Van de eerste categorie zijn in het Nieuwe Testament het dochtertje van Jaïrus, de jongeling van Naïn, Lazarus, Dorcas en Eutychus voorbeelden. Van geen van deze personen lezen we dat ze ‘verschenen aan’. Wel kregen de opgewekten aan de lopende band bezoek.

(…) en zij kwamen niet alleen vanwege Jezus, maar ook om Lazarus te zien, die Hij uit de doden opgewekt had. (Johannes 12:9)

 De uitdrukking ‘verschijnen’ vertelt ons dus dat het om een opstanding tot onsterfelijkheid gaat. De opgestane heeft een nieuw lichaam gekregen dat niet gebonden is aan de wetten van de natuur. Zo iemand is dus in staat zomaar ergens te verschijnen.

Verschijnen is geen vaag gebeuren

De door Munsterman gebruikte aanduidingen ‘ontwaren’, ‘ervaren’ en ‘Hem zien als’ suggereren dat het getuigenis van de opstanding niet veel meer kan zijn dan uiting geven aan een gevoel. Zo spreekt de Schrift niet. Laat ik het concreet maken. Had men een foto van de opgestane Heer Jezus kunnen maken? Iemand grapte eens ‘nee’, want de foto zou zijn mislukt wegens overbelichting. Niettemin schrijft Johannes aan het begin van Openbaring Zie, Hij komt met de wolken, en elk oog zal Hem zien (…) (Openbaring 1:7). Dit pleit voor gewone zichtbaarheid. Talrijke Schriftplaatsen bevestigen die indruk.

Maria Magdalena en de andere Maria

Op weg van het lege graf naar de discipelen ontmoetten de beide Maria’s de opgestane Heer Jezus. Hij groette hen. Zij gingen naar Hem toe, knielden neer, grepen Zijn voeten vast en aanbaden Hem. Niets wijst erop dat de voeten van de Heer half doorzichtig waren, of dat hun handen door Zijn voeten heengingen, alsof Hij een geestverschijning was.

Toen zij weggingen om het aan Zijn discipelen bekend te maken, zie, Jezus kwam hun tegemoet en zei: Wees gegroet! Zij gingen naar Hem toe, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem. (Mattheüs 28:9)

Emmaüsgangers 

Deze beroemde geschiedenis zit vol aanwijzingen aangaande de aard van het lichaam van de opgestane Heer Jezus. Hij verscheen ineens naast hen, en liep met hen mee.

En het gebeurde, terwijl zij met elkaar spraken en van gedachten wisselden, dat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen meeliep. (Lukas 24:15)

De Heer benaderde beide mannen op de van Hem bekende liefdevolle manier. Hij sprak met hen, lezen we driemaal.

En Hij zei tegen hen (Lukas 24:17, 19, 25)

Het bleef daar echter niet bij. Al wandelend gaf de Here Jezus een uitgebreide Bijbelstudie! 

En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was. (Lukas 24:27)

Zijn gedrag was ‘duidelijk leesbaar’. Zo duidelijk dat de beide mannen zelfs onderkenden dat Hij ‘deed alsof …’.

En zij kwamen dicht bij het dorp waar ze naartoe gingen en Hij deed alsof Hij verder zou gaan. (Lukas 24:28)

De twee mannen wezen op het late tijdstip. Volgens de regels van de gastvrijheid boden ze de ‘vreemde’ onderdak aan. Eenmaal binnen hielden ze maaltijd. De Here Jezus nam het initiatief. Het was een wonderlijke herhaling van het laatste avondmaal, nog maar zo kort geleden. Plotseling herkenden ze Hem, waarop Hij ineens verdween.

29 En zij drongen er bij Hem op aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is gedaald. En Hij ging naar binnen om bij hen te blijven.

30 En het gebeurde, toen Hij met hen aan tafel aanlag, dat Hij het brood nam en het zegende. En toen Hij het gebroken had, gaf Hij het aan hen.

31 En hun ogen werden geopend, en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. (Lukas 24:29-31)

Te midden van de elf apostelen op de opstandingsdag

De Emmaüsgangers waren terug gegaan naar Jeruzalem en deelden hun ervaringen met de apostelen. Terwijl ze daar mee bezig waren, verscheen de Here Jezus in hun midden. Het imponerende plotselinge verschijnen maakte de discipelen bang en onzeker. Ze dachten een geest te zien. De Here Jezus komt hen tegemoet en bewijst het tegendeel. ‘Ik heb vlees en beenderen; een geest niet’.

36 En toen zij over deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in hun midden en zei tegen hen: Vrede zij u.

37 En zij werden angstig en zeer bevreesd en dachten dat ze een geest zagen.

38 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u in verwarring en waarom komen zulke overwegingen op in uw hart?

39 Zie Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf. Raak Mij aan en zie, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb.

40 En terwijl Hij dit zei, liet Hij hun de handen en de voeten zien. (Lukas 24:36-40)

De discipelen konden het niet geloven. Wat is het toch ontroerend dat Here Jezus alle moeite deed om Zijn vrienden te overtuigen. Hij vroeg om iets eetbaars. Was Hij een geest geweest, dan waren vis en honingraat dwars door het lichaam van de Opgestane heen op de vloer gevallen … Dat gebeurde echter niet!

41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zei Hij tegen hen: Hebt u hier iets te eten?

42 En zij gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honingraat.

43 En Hij nam het aan en at het voor hun ogen op. (Lukas 24:41-43)

Te midden van de elf apostelen (met Thomas)

Thomas maakte er een beslissend punt van. ‘Als ik in Zijn handen niet het litteken van de spijkers zie, en mijn vinger niet steek in het litteken van de spijkers, en mijn hand niet steek in Zijn zij, zal ik beslist niet geloven’. Ook hem kwam de Here Jezus te hulp. Hij bood Thomas aan te doen waarom hij vroeg. Had Thomas dat gedaan dan had hij het lichaam van de Opgestane gevoeld.

25 De andere discipelen dan zeiden tegen hem: Wij hebben de Here gezien. Maar hij zei tegen hen: Als ik in Zijn handen niet het litteken van de spijkers zie, en mijn vinger niet steek in het litteken van de spijkers, en mijn hand niet steek in Zijn zij, zal ik beslist niet geloven. 

26 En na acht dagen waren Zijn discipelen weer binnen en Thomas was bij hen. Jezus kwam terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zei: Vrede zij u.

27 Daarna zei Hij tegen Thomas: Kom hier met uw vinger en bekijk Mijn handen, en kom hier met uw hand en steek die in Mijn zij; en wees niet ongelovig, maar gelovig. (Johannes 20:25-27)

Dit alles maakt aanduidingen als ‘ontwaren’, ‘ervaren’ en ‘Hem zien als’ tot een farce. Er is geen spoortje van onzekerheid. Geen ‘volgens mij is Hij opgestaan’, niet een ‘ik heb gehoord dat iemand Hem gezien heeft’, of ‘Hij was er! Ik heb Zijn aanwezigheid gevoeld’, en meer van dat soort vaagheden. Het is als met het beroemde lied van Johannes de Heer:

Daar juicht een toon, daar klinkt een stem 

die galmt door gans’ Jeruzalem

een heerlijk morgenlicht breekt aan

de Zoon van God is opgestaan

Nu jaagt de dood geen angst meer aan

want alles, alles is voldaan

wie in geloof op Jezus ziet

die vreest voor dood en duivel niet

Want nu de Heer is opgestaan 

nu vangt het nieuwe leven aan

een leven door Zijn dood bereid

een leven in Zijn heerlijkheid

Het openen van ogen (1), Schrift (2) en verstand (3)

Een andere zaak is dat de Here Jezus niet altijd meteen wordt herkend. We mogen daar echter niet uit afleiden dat de Opgestane sterk is veranderd ten opzichte van voor Zijn kruisdood. Er speelt iets anders. Laten we eerst naar de Emmaüsgangers kijken. De Here Jezus voegt Zich bij hen. En dan lezen we het volgende. 

Maar hun ogen werden gesloten gehouden, zodat zij Hem niet herkenden. (Lukas 24:16)

Hier is geen sprake van ongeloof, of onvermogen in welk opzicht dan ook. Het betreft hier een goddelijke ingreep. De Here Jezus komt niet slechts om Zichzelf te tonen, Hij komt om de Schrift uit te leggen. 

25 En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben!

26 Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan?

27 En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was. (Lukas 24:25-27)

De Here Jezus zou binnenkort worden opgenomen in de hemel. De discipelen zouden Hem dan niet meer zien. Het was dus nodig dat ze de Schriften kenden, die van Zijn lijden, dood en opstanding getuigden. Na dit onderwijs werd de verblinding dan ook opgeheven.

En hun ogen werden geopend (1), en zij herkenden Hem (…) (Lukas 24:31)

Op weg terug naar Jeruzalem realiseren de twee mannen zich dat het onderwijs van de Here Jezus wel heel bijzonder was geweest. Het had hun diep geraakt. Geen wonder, de Here Jezus had de Schriften voor hen geopend.

En zij zeiden tegen elkaar: Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak en voor ons de Schriften opende (2)? (Lukas 24:32)

Ook bij Zijn verschijnen aan de elf apostelen bereidt de Here Jezus Zijn volgelingen voor op een bestaan als gelovige. Ook zij zouden op de Schrift zijn aangewezen. Daartoe opende Hij hun verstand.

Toen opende Hij hun verstand (3) zodat zij de Schriften begrepen. (Lukas 24:45)

Nu konden ze begrijpen dat in de Schriften staat dat Hij moest lijden en uit de doden opstaan.

En Hij zei tegen hen: Zo staat er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag. (Lukas 24:46)

Thomas ontvangt een week later van de Here Jezus dezelfde les.

Jezus zei tegen hem: Omdat u Mij gezien hebt, Thomas, hebt u geloofd; zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven. (Johannes 20:29)

Spreken in termen als ‘ontwaren’, ‘ervaren’ en ‘Hem zien als’ is als het bezigen van een understatement. Met die manier van uitdrukken lijkt iets geringer, minder belangrijk, minder duidelijk dan het is. Dit klemt des te meer als we beseffen dat een apostel in de eerste plaats een getuige van de opstanding van de Here Jezus moet zijn.

21 Het is dus nodig dat een van de mannen die met ons omgegaan zijn gedurende heel de tijd dat de Heere Jezus onder ons in- en uitging,

22 te beginnen met de doop van Johannes tot op de dag waarop Hij van ons opgenomen werd, met ons getuige wordt van Zijn opstanding. (Handelingen 1:21-22)

Hoe weinig overtuigend, ja, hoe nietszeggend zou dan een belijdenis gebaseerd op ‘ontwaren’, ‘ervaren’ en ‘Hem zien als’ zijn. Gelukkig is er alle reden tot een krachtig getuigenis, want onze eeuwige toekomst is direct verbonden met het feit van de opstanding van Christus!

20 Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn.

21 Want omdat de dood er is door een mens, is ook de opstanding van de doden er door een Mens.

22 Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. (1 Korinte 15:20-22)

Slot

Het was niet mijn bedoeling Hendro Munsterman te diskwalificeren. Zoals ik aan het begin van dit artikel al aangaf, werd ik door het begin van zijn artikel getriggerd. Het deed als het ware een rood lichtje branden. Want is het niet zo dat men in veel theologische geschriften dit ‘wazige’ spreken tegenkomt? Je leest het, je herkent de bewoordingen, en toch haakt er iets. Het doet denken aan de beroemde woorden van Martinus Nijhoff uit zijn gedicht Awater: ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’. Of, het staat er wel, maar wordt ook bedoeld wat er staat?

Laat men liever klare wijn schenken, ja, rechte voren trekken bij het brengen van Gods Woord!