Groei
De vorige keer zagen we dat het Gods bedoeling is het Lichaam van Christus – de gemeente – te laten groeien. Niet alleen in grootte maar ook in ‘kwaliteit’. Als we spreken over het Lichaam, dan denken we aan de gaven die aan de gemeente zijn toevertrouwd. Als apostel, profeet, evangelist, herder of leraar heeft elk zijn taak bij te dragen aan de groei. De groei ziet op het elkaar in liefde verdragen, en de eenheid van de Geest bewaren – opdat we ons als volwassen gelovigen zullen gedragen.
Paulus voegt in Efeze 4 een belangrijk punt toe. Niet alleen ons gedrag dient zich positief te ontwikkelen, ook de kennis moet groeien.
(…) opdat wij geen jonge kinderen (nepios) meer zouden zijn, heen en weer geslingerd door de golven en meegesleurd door elke wind van leer, door het bedrog van de mensen om op listige wijze tot dwaling te verleiden (Efeze 4:14)
De apostel spreekt hier over het tegenbeeld van volwassenheid: jonge kinderen. Jonge kinderen zijn kwetsbaar, en goedgelovig (het Griekse woord nepios kan worden vertaald met onnozel!). Ze zijn geneigd elk verhaal voor waar aan te nemen. Sprekende dieren en voorwerpen, allerlei fantasiewezens als kabouters en elfjes, voor een kind leidt het geen twijfel dat het echt is. Veel christenen bevinden zich nog in dat kind-stadium. En dat maakt hen kwetsbaar. Ze worden heen en weer geslingerd op de onbetrouwbare golven van verzinsels, meegesleurd door de wind van valse leer.
Valse leer wordt met doortrapte sluwheid gebracht door mensen met het doel te verleiden, om medegelovigen opzettelijk tot dwaling te brengen. Maar pas op, het is niet de vijandelijke wereld die dit doet. Het gevaar komt van binnenuit! Daartoe gebruikt Paulus het beeld van een huis en de zich daarin bevindende voorwerpen.
Maar in een groot huis zijn niet alleen voorwerpen van goud en van zilver, maar ook van hout en aardewerk. Sommige zijn voor eervol, maar andere voor oneervol gebruik. (2 Timotheüs 2:20)
Uit het verband blijkt dat Paulus hier spreekt over dwaalleraars (zie Timotheüs 2:14-19). Hij legt uit dat in een huis verschillende voorwerpen zijn, die van kostbaar, dan wel van goedkoop materiaal gemaakt zijn. Zo is het ook een gegeven feit dat in het huis van God (beeld van de gemeente!) zich dwalende broeders en dwaalleraars bevinden.
Een paar voorbeelden. Bij zijn afscheid van de gemeente te Efeze geeft Paulus een scherpe waarschuwing:
dat uit uw eigen midden mannen zullen opstaan die de waarheid verdraaien om de discipelen weg te trekken achter zich aan. (Handelingen 20:29-30)
De gemeente te Korinte wordt door hem gewezen op de grote verantwoordelijkheid ten aanzien van de Tafel van de Heer:
Want er moeten ook afwijkingen in de leer onder u zijn, opdat wie beproefd blijken te zijn, in uw midden openbaar komen. (1 Korinte 11:19)
Bouwen
Het duidelijkste beeld vinden we in 1 Korinte 3:9-15. Daaruit eerst alleen het 12de vers.
(…) Of nu iemand op dit fundament (Christus) bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro (…) (1 Korinte 3:12)
Het fundament is het onderwijs aangaande het kruis en de opstanding van Jezus Christus. Bouwen op dat fundament houdt in dat men aanvullend onderwijs geeft. Aanvullend onderwijs met het oog op de verdere opbouw van de gemeente. De kwaliteit van dit onderwijs kan sterk verschillen. Het maakt immers nogal wat uit als bouwmaterialen als goud, zilver en edelstenen worden gebruikt, of hout, hooi of stro.
De vraag is enerzijds wiens onderwijs bij het oordeel van de Here Jezus de toets kan doorstaan, wiens onderwijs in Gods ogen werkelijk een bijdrage heeft geleverd aan de geestelijke opbouw van de gemeente, en anderzijds of sommigen de gemeente hebben onderwezen met holle frasen van wereldse wijsheid zonder waarde voor God en met als resultaat verdeeldheid en geloofsondermijning. (StudieBijbel, Centrum voor Bijbelonderzoek)
Wie zal uitmaken met welk materiaal gebouwd wordt? Dat kan alleen maar de Here Jezus zijn. Heeft de bouwer zich in alles laten leiden door de Heilige Geest en de door de Geest verstrekte gaven? Heeft de bouwer zich beperkt tot wat de Schrift zegt, en de eigen fantasie onder controle gehouden? Heeft de bouwer zich niet laten verleiden tot een zichzelf op de voorgrond plaatsen, maar in plaats daarvan uitsluitend en alleen aandacht gevraagd voor de Here Jezus, het Hoofd van de gemeente? Paulus laat er geen twijfel over bestaan. Ieders werk zal worden beoordeeld.
13 ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven.
14 Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen.
15 Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen. (1 Korinte 3:13-15)
Beoordelen en weerleggen
Maar ook nu al heeft de Here ons instrumenten gegeven om te bepalen in hoeverre onderwijs en prediking voldoen aan Bijbelse norm. Als de samenkomst werkelijk geleid wordt door Gods Geest, zal de verkondiging in orde zijn. De controle daarop dient een breed gedragen gemeenschappelijke verantwoordelijkheid te zijn.
En laten twee of drie profeten spreken, en laten de anderen het beoordelen. (1 Korinte 14:29)
De een spreekt, de ander beoordeelt. Hoe staat het met hun beider gezindheid? Staan de voorgangers, de Bijbeluitleggers, de onderwijsgevenden open voor vragen, opmerkingen of correcties? Het is van harte te hopen. En hoe zit het met de beoordelaars? Schieten die in het wilde weg om zich heen? Of hebben ze van de Here Jezus geleerd hoe de voeten van hun broeders en zusters te wassen?
Als er sprake is van onderwijs dat de toets niet kan doorstaan, wordt van de beoordelaars gevraagd een en ander te weerleggen.
7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een beheerder van het huis van God, niet eigenzinnig, niet opvliegend, niet verslaafd aan wijn, niet vechtlustig, niet uit op oneerlijke winst,
8 maar gastvrij, goedwillend, bezonnen, rechtvaardig, heilig, beheerst,
9 iemand die zich houdt aan het betrouwbare woord, dat overeenkomstig de leer is, zodat hij bij machte is anderen te bemoedigen door het gezonde onderwijs en ook de tegensprekers te weerleggen. (Titus 1:7-9)
24 Een dienstknecht van de Heere moet geen ruzie maken, maar vriendelijk zijn voor allen, bekwaam om te onderwijzen, en iemand die de kwaden kan verdragen.
25 Hij moet met zachtmoedigheid hen onderwijzen die zich verzetten. Misschien geeft God hun eens bekering, zodat zij tot erkenning van de waarheid komen. (2 Timotheüs 2:24-25)
Ingrijpen
Als de brenger van verkeerde leer zich niet laat gezeggen, is het aan de gemeente in te grijpen. Dat vereist inzicht en geestelijke kracht. De meest voor de hand liggende maatregel is een spreekverbod.
3 Ik herinner u eraan hoe ik u, toen ik naar Macedonië reisde, ertoe opgeroepen heb in Efeze te blijven om sommigen te bevelen geen andere leer te onderwijzen,
4 zich ook niet bezig te houden met verzinsels en eindeloze geslachtsregisters, die meer twistgesprekken opleveren dan door God gewerkte opbouw in het geloof. (1 Timotheüs 1:3,4)
10 Want er zijn ook veel opstandigen (Telos: weerspannige zwetsers), mensen die zinloos praten en misleiders, vooral die van de besnijdenis zijn.
11 Men moet hun de mond snoeren. Zij brengen hele huisgezinnen in verwarring, door te leren wat onbehoorlijk is, om schandelijke winst.
(…)
13 Dit getuigenis is waar. Wijs hen daarom streng terecht, opdat zij gezond zullen zijn in het geloof,
14 en zich niet zullen bezighouden met Joodse verzinsels en geboden van mensen die zich van de waarheid afkeren. (Titus 1:10,11,13,14)
Teneinde de oorzaak te vinden, waardoor de huidige christenheid zo weinig gelijkenis vertoont met het door de Schrift zo duidelijk vertoonde beeld der gemeente als lichaam van Christus, is het noodzakelijk, in de Schriften het verschil te zien tussen de Gemeente, lichaam van Christus, een geestelijk huis dat Christus zelf bouwt, en het huis Gods, zoals dit aan de arbeid van verantwoordelijke, maar menselijke bouwers is toevertrouwd. Telkens als God de mens een werk toevertrouwde, heeft de mens dit geheel en al verknoeid. Zo is het ook met de bouw van het huis Gods. Met de mens kwam er een zekere hoeveelheid eigenwil en ontrouw, waardoor het huis Gods spoedig tot verval kwam en een ‘groot huis’ werd, maar zedelijk (de praktische levenswandel betreffende) en leerstellig zodanig verdorven, dat er geen gelijkenis overbleef met de ‘heilige tempel in de Heer’. Weldra zal dit verdorven ‘grote huis’ verworden tot het grote Babylon, en door Gods oordeel verteerd worden.
D.J.Christiaanse (1908-1990)