De zondvloed
Het was een van de meest dramatische momenten in de wereldgeschiedenis. God kreeg berouw dat Hij de mens op de aarde gemaakt had. De goddelijke gevolgtrekking was ontzagwekkend.
En de HEERE zei: Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, van de aardbodem verdelgen, van de mens tot het vee, tot de kruipende dieren en tot de vogels in de lucht toe, want Ik heb er berouw over dat Ik hen gemaakt heb. (Genesis 6:7)
Honderdtwintig jaar later was het zover. God voerde het oordeel uit dat Hij Zich had voorgenomen.
Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, van mens tot dier, tot kruipende dieren en vogels in de lucht; verdelgd werden zij van de aarde. (Genesis 7:23a)
Zoals bekend had God een voorziening getroffen voor de enige man die genade had gevonden. De Ark.
(…) de HEERE zei tegen Noach: Ga in de ark, u en heel uw gezin, want Ik heb gezien dat u te midden van uw tijdgenoten voor Mijn aangezicht rechtvaardig bent. (Genesis 7:1)
God alles verdelgde alles wat op aarde was – mens en dier. Bijna alles, zo blijkt uit een zinnetje.
Alleen Noach bleef over, en wat met hem in de ark was. (Genesis 7:23b)
De verdere geschiedenis is bekend. Uiteindelijk valt de gereinigde aarde droog, en kan Noach met zijn gezin en al de dieren de ark verlaten.
En toen? Ging het vanaf dat moment beter? Zouden Noach en zijn nageslacht niet weer in de fouten van de vernietigde mensheid vervallen? God wist dat dat inderdaad opnieuw zou gebeuren.
(…) de HEERE zei in Zijn hart: Ik zal de aardbodem voortaan niet meer vervloeken vanwege de mens; de gedachtespinsels van het hart van de mens zijn immers slecht, van zijn jeugd af; (Genesis 8:21)
We hebben geen idee hoe rampzalig de toestand voor de zondvloed moet zijn geweest – ‘de hel op aarde’ kon wel eens een terechte kwalificatie zijn. En na de zondvloed zou hetzelfde weer gebeuren. De mens was immers geen spat veranderd. God wist dat, en gaf in Zijn genade voorzieningen om althans het allerergste te voorkomen. De belangrijkste maatregel vinden we meteen na de zondvloed.
Vergiet iemand het bloed van de mens, door de mens zal diens bloed vergoten worden; (Genesis 9:6a)
Op moord en doodslag kwam de doodstraf te staan. Een straf die niet door God, maar door de mens zelf zou moeten worden voltrokken. De mens kreeg dus de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid deze inzetting van God te realiseren. Je zou kunnen stellen dat hier het begin van de overheid wordt gevonden. Het zal immers niet Gods bedoeling zijn geweest dat iedereen op eigen gezag een moord zou beantwoorden met een nieuwe doodslag. Dat zou hebben betekend dat bloedwraak (opnieuw?) de norm werd.
God geeft niet alleen aan dat op moord de doodstraf dient te staan, ons wordt ook verteld waarom dat zo is. De Studiebijbel geeft de volgende, belangwekkende toelichting.
De doodstraf die voltrokken wordt door mensen weerspiegelt Gods recht over leven en dood. De verwijzing naar het beeld van God geeft aan dat die notie nog steeds van toepassing is, ondanks de zonde die verwoestend doorwerkt in de mens. Op deze bepaling kan de huidige medische ethiek de beschermwaardigheid van het leven funderen. Elk mens, in welke omstandigheden of met welke gebreken ook, is kostbaar in Gods oog. Geen menselijke bruikbaarheid, nuttigheidsdenken of economische waarde bepaalt de eigenlijke waarde van de mens. Door christenen wordt verschillend gedacht over de huidige toepassing van de doodsstraf, maar het onderliggende principe is nog steeds geldig: compensatie voor aantasting van het door God gegeven menselijke leven.
Conclusie: God bepaalt de waarde van het menselijk leven, niet de mens zelf.
Denk niet dat iets dat zoveel duizenden jaren geleden is gezegd, niet meer van kracht kan zijn. De psalmist schrijft niet voor niets dat er geen verwrikken is aan de eis van God moord en doodslag te vergelden.
Want Hij eist vergelding voor vergoten bloed, Hij denkt daaraan (Psalm 9:13)
Een menselijke overheid
Het is Gods beschikking om door middel van overheden de wereld te besturen. Doorheen de hele Schrift vinden we daar bewijzen van. Hier volgen een paar van de vele Schriftplaatsen.
15 Door Mij regeren koningen, verordenen vorsten gerechtigheid.
16 Door Mij heersen vorsten, en edelen, alle rechters op aarde. (Spreuken 8:15-16)
Ík heb de aarde gemaakt, de mens en het vee die op het aardoppervlak zijn, door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekte arm, en Ik geef haar aan wie het in Mijn ogen goed is. (Jeremia 27:5)
Hij verandert de tijden en tijdstippen, Hij zet koningen af en stelt koningen aan, Hij geeft de wijsheid aan wijzen, de kennis aan wie verstand hebben. (Dan 2:21)
Jezus antwoordde: U zou geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet van boven gegeven was; (…)(Johannes 19:11a)
Het meest uitgebreide gedeelte over de Bijbelse leer aangaande de overheid vinden we bij Paulus.
1 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagsdragers die over hem gesteld zijn, want er is geen gezag dan van God, en de gezagsdragers die er zijn, zijn door God ingesteld,
4 Zij is immers Gods dienares, u ten goede. Als u echter kwaad doet, vrees dan, want zij draagt het zwaard niet zonder reden. Zij is namelijk Gods dienares, een wreekster tot straf voor hem die het kwade doet. (Romeinen 13:1,4)
Het totale deel over de overheid omvat zes verzen. In die verzen geeft Paulus een grondige verhandeling aangaande dit onderwerp met de van hem bekende informatiedichtheid. Vers 4 bevat het uitdagende ‘u ten goede’. Jaap Fijnvandraat merkt hierover het volgende op.
De vraag is nu hoe een overheid, die haar gezag misbruikt om gelovigen te vervolgen, toch een dienares van God kan zijn en ten goede van de gelovigen functioneert. We moeten bedenken dat zelfs de slechtste overheid nog beter is dan geen overheid. In het laatste geval zijn we overgeleverd aan de anarchie, en dat betekent dat het recht van de sterkste geldt. Onder een anarchie is er totaal geen rechtszekerheid. Diefstal, plundering en moord tieren zonder dat er iets tegen gedaan wordt, behalve dan dat men zich probeert te wreken.
Is er echter een overheid, dan heeft zij belang bij rust. Ze geeft regels ter bescherming van de persoonlijke veiligheid, eigendom enz. Ze zal misdadigers, die de burgerlijke orde verstoren oppakken. Zo beschermt ze haar onderdanen. Onder die onderdanen rekent zij ook de christenen, ook al beschouwen die zich als vreemdelingen en bijwoners in hun eigen vaderland. Ook voor de rechtszekerheid van de christenen draagt ze dus zorg, ook al zal men verachtelijk over het christelijk geloof spreken en de christenen om hun geloof uitlachen. De overheid functioneert zo ten goede ook voor de christenen.
Voor het onderhavige artikel zijn drie zaken uit Romeinen 13 relevant.
Ieder mens – jong, oud, man, vrouw, gelovig, ongelovig. Niemand is uitgezonderd.
Onderwerpen – alle mensen moeten het gezag van de overheid erkennen en doen wat zij beveelt (zolang die eisen niet strijdig zijn met wat God opdraagt).
De zwaardmacht – de overheid is bevoegd recht te spreken, vonnis te vellen en dit uit te voeren.
Nogmaals, deze positie en deze bevoegdheden heeft God aan de overheid gegeven. Hoe krom het soms ook lijkt, de overheid treedt hier op als zaakgelastigde van God.
Moord en doodslag
Sinds Noach weten we dat op het doden van een ander mens de doodstraf staat. En met ‘een ander mens’ wordt letterlijk ‘elk menselijk leven’ bedoeld, dus ook ongeboren leven.
Wie iemand zó slaat dat hij sterft, moet zeker gedood worden. (Exodus 21:12)
Ook als iemand welke mens dan ook om het leven brengt, moet hij zeker gedood worden. (Leviticus 24:17)
De Nederlandse wet stelt dat ‘hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie‘. Veel landen hebben variaties op deze omschrijving. Andere landen hanteren de doodstraf als zwaarste straf.
Ongeboren leven
Vaak hoor je zeggen dat je in de Bijbel niets vindt over het al of niet mogen toepassen van abortus. Nee, de term zul je niet vinden. Maar de zaak – afbreken van een zwangerschap – wel degelijk. We vinden het in Exodus 22 als onderdeel van een nadere uitleg van de Tien Geboden.
22 Wanneer mannen vechten en daarbij een zwangere vrouw zó treffen dat haar kind geboren wordt, maar er geen dodelijk letsel is, dan moet de schuldige zeker een boete betalen, zo groot als de echtgenoot van de vrouw hem oplegt. Hij moet die betalen via de rechters.
23 Maar als er wel dodelijk letsel is, moet u geven leven voor leven,
24 oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet,
25 brandwond voor brandwond, wond voor wond, striem voor striem. (HSV)(Exodus 21:22-25)
God stelt twee gevallen strafbaar als een kind voortijdig geboren wordt:
1. het kind wordt voortijdig geboren zonder dodelijk letsel (het kind blijft in leven);
2. het kind wordt voortijdig geboren met dodelijk letsel (het kind sterft).
In het eerste geval wordt aan de veroorzaker van de voortijdige bevalling een boete opgelegd. In het tweede geval moet de veroorzaker ter dood gebracht worden volgens het principe ‘een leven voor een leven’. Dus: het doden van zowel geboren als ongeboren leven wordt door God beoordeeld als het toebrengen van dodelijk letsel.
De situatie die geschetst wordt is zeer leerrijk. Het gaat om vechtende mannen. Ze hebben ruzie, zoveel is duidelijk. Ook duidelijk is dat de vechtpartij niet tot doel heeft de zwangere vrouw te treffen. Toch gebeurt dat en het gaat mis. Het kind wordt voortijdig geboren.
Laat dit toch goed tot ons doordringen. Als het niet-opzettelijk veroorzaken van een te vroege bevalling door God als doodslag wordt beschouwd, wat moeten we dan denken van het opzettelijk beëindigen van een zwangerschap? Wat zou God daarvan vinden?
Om dat te begrijpen moeten we kijken naar de motivatie die geeft God als Hij verbiedt een ander mens te doden. Ook dat staat in Genesis.
Vergiet iemand het bloed van de mens, door de mens zal diens bloed vergoten worden; want naar het beeld van God heeft Hij de mens gemaakt. (Genesis 9:6)
De mens is gemaakt naar het beeld van God. We lezen dat bij de schepping.
En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; (Genesis 1:26)
De mens is zeer waardevol in Gods ogen. Die waarde zit hem echter niet in zijn prestaties, ook niet in zijn bezittingen en al evenmin in de waardering van andere mensen. De waarde van de mens wordt bepaald door het feit dat God hem schiep. En bij dat scheppen hanteerde God niet een of ander creatief proces, alsof Hij ter plekke ‘iets leuks verzon’. Nee, bij dat scheppen keek Hij naar Zichzelf. In elk mens is iets van God herkenbaar. Je zou tegen ieder mens kunnen zeggen dat hij of zij op ‘Vader’ lijkt. Die gelijkenis maakt dat God verbiedt een mens te doden, ja dat die misdaad zo groot is, dat de dader zelf ter dood moet worden gebracht. En, zoals we zagen, slaat dat op al het menselijk leven, zelfs als dat nog niet geboren is.