In deze artikelen heb ik getracht te laten zien dat de rede van de Here Jezus in Mattheus 24 aangaande de toekomende dingen geheel in het boek Openbaring vanaf hoofdstuk 6 past. Anders gezegd, de Here Jezus spreekt in Mattheus 24 over de (Grote) Verdrukking.
Problemen met uitleg
Er zijn drie elementen in deze rede die m.i. met grote regelmaat verkeerd worden uitgelegd, waardoor er onnodige verwarring ontstaat.
De eerste is de uitspraak van de Here Jezus over de verkondiging van het evangelie van het Koninkrijk.
En dit evangelie van het koninkrijk zal over het hele aardrijk worden gepredikt tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde komen. (Mattheus 24:14)
Men meent dan dat dit slaat op de verkondiging van het evangelie zoals dat in deze tijd – de genadetijd – wordt verkondigd. Dat is een misvatting. In onze tijd wordt het evangelie van de genade van God gebracht. Het is de goede boodschap dat God ons het heil aanbiedt uit genade, niet op grond van onze werken (verdiensten). Uit de onverdiende goedgunstigheid van God worden wij, als wij in de Here Jezus geloven, behouden. Luister naar de apostel Paulus.
Maar ik reken mijn leven niet als kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop volbreng en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, om het evangelie van de genade van God te betuigen. (Handelingen 20:24)
De inhoud van het evangelie van het Koninkrijk is geheel anders. Het is de goede tijding dat het Koninkrijk van God nabij is gekomen. Het was de prediking van Johannes de Doper en de Here Jezus Zelf.
17 Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
23 En Hij trok in heel Galilea rond, leerde in hun synagogen, predikte het evangelie van het koninkrijk en genas elke ziekte en elke kwaal onder het volk. (Mattheus 4:17, 23)
Aangezien deze gebeurtenissen inmiddels zo’n 2000 jaar achter ons liggen, is de vraag gerechtvaardigd hoe we ‘nabijgekomen’ moeten interpreteren. Welnu, het koninkrijk was nabij. De Koning was gekomen, het volk diende Hem in geloof te aanvaarden, waarna het Koninkrijk zou aanvangen. Helaas liep het anders. Israël verwierp zijn Koning. Daarom moest het worden uitgesteld. Dáárom wordt het Koninkrijk in deze tijd niet verkondigd zoals dat in de tijd van het Nieuwe Testament het geval was. Het Koninkrijk is immers niet langer nabij. Pas na de Opname van de gemeente zal de verkondiging van de komst van het Koninkrijk worden hervat: in de laatste jaarweek, dat is de tijd van de (grote) verdrukking. En dan worden de woorden van de Here Jezus in Mattheus 24 begrijpelijk. Als het evangelie van het koninkrijk wereldwijd is verkondigd aan de volken, dan zal het einde komen.
Het tweede element betreft de vertaling van en de betekenisverlening aan het woordje ‘genea’ in vers 34.
Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht (genea) zal geenszins voorbijgaan voordat al deze dingen zijn gebeurd. (Mattheus 24:34)
Telos, NBG, Statenvertaling en Herziene Statenvertaling vertalen ‘genea’ met geslacht. NBV en Willibrord-vertaling vertalen het met generatie. De consequenties van het kiezen voor een van beide vertaling zijn enorm.
Kies je voor geslacht, dan kom je uit bij het volk Israël, te beginnen bij Abraham en voortgezet tot in het Duizendjarig Rijk. Is dit de juiste vertaling dan zegt de Here Jezus in feite dat het volk Israël zal blijven bestaan, ook temidden van verdrukking en vervolging. De consequentie is dat het afleiden van tijdstippen uit profetieën onmogelijk is.
Kies je voor generatie, dan suggereer je dat dat het mogelijk is te weten wanneer profetieën zullen worden vervuld, bijvoorbeeld de Opname. Een generatie heeft immers een afgebakende tijdsduur. Welke lengte zou de Here Jezus dan bedoelen? 40 jaar? 50 jaar? 70 jaar? 100 jaar? En wanneer begin je met tellen? Velen kiezen daarvoor het jaar 1948, het jaar van de stichting van de staat Israël. Een aantrekkelijke en begrijpelijke keuze. Maar met het voortschrijden van de tijd levert dit een praktisch probleem op. 1948 + 40 jaar brengt ons in 1988. We weten van geen vervulde profetieën in dat jaar. 1948 + 50 jaar en 1948 + 70 jaar voeren ons naar respectievelijk 1998 en 2018. Opnieuw, geen vervulde profetieën. Is 1948 dan toch niet het juiste startpunt voor het aftellen? Mogelijk, maar ook dan houd je hetzelfde probleem. ‘Generatie’ is geen goede vertaling, het moet ‘geslacht’ zijn.
Het derde element uit de rede van de Here Jezus betreft het herkennen van de tekenen. We vinden het in de verzen 32 tot en met 36.
32 Leer van de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is.
33 Zo ook u, wanneer u al deze dingen zult zien, weet dan dat het nabij is, voor de deur.
34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal zeker niet voorbijgaan, totdat al deze dingen gebeurd zijn.
35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen zeker niet voorbijgaan.
36 Maar die dag en dat uur is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel niet, maar alleen aan Mijn Vader. (Mattheus 24:32-26)
De vijgenboom is een beeld van Israël. Op grond daarvan leest men bovenstaande verzen als volgt. De takken van de vijgenboom worden zacht, de bladeren spruiten uit. Nu er weer een staat Israël is, en veel Joden terugkeren naar het land, kun je dat interpreteren als het zacht worden van de takken en het uitspruiten van de bladeren. Ik denk dat deze toepassing denkbaar is. De komst van de staat Israël is inderdaad een aanwijzing dat de Dag des Heren nabij is. En toch geloof ik dat in de verzen 32 tot en met 36 iets anders wordt bedoeld.
Om dat te begrijpen nemen we eerst een andere uitspraak van de Here Jezus, en wel een uit het boek Lukas.
54 En Hij zei ook tegen de menigte: Wanneer u een wolk ziet opkomen vanuit het westen, zegt u meteen: Er komt regen. En zo gebeurt het.
55 En als er een zuidenwind waait, zegt u: Er komt hitte. En het gebeurt.
56 Huichelaars, de aanblik van de aarde en van de hemel weet u te duiden. Hoe kan het dan dat u deze tijd niet weet te duiden? (Lukas 12:54-56)
‘Hoe kan het dan dat u deze tijd niet weet te duiden?’, vraagt de Here Jezus aan de mensenmenigte om Hem heen. Hij spreekt over tekenen die iedereen blijkbaar kan opmerken en interpreteren. Elke dag opnieuw zijn er allerlei verschijnselen aan de hemel te zien. Die verschijnselen zijn het teken dat een bepaald type weer op komst is. Het is zo gewoon dat iedereen dat wel een beetje kan. Maar, ‘hoe kan het dan dat u deze tijd niet weet te duiden?’. De Here spreekt dan over de tekenen die de komst van het Koninkrijk zouden aankondigen. Die werden in het boek Jesaja genoemd.
1 Geest van de Heere HEERE is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen. Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om voor de gevangenen vrijlating uit te roepen en voor wie gebonden zaten, opening van de gevangenis;
2 om uit te roepen het jaar van het welbehagen van de HEERE (…) (Jesaja 61:1-2)
Het was de Here Jezus Zelf die deze woorden op Zichzelf en de tijd van Zijn komst toepaste. Hij deed dat in synagoge van Nazareth.
16 En Hij kwam in Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging naar Zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge, en Hij stond op om te lezen.
17 En aan Hem werd het boek van de profeet Jesaja gegeven, en toen Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats waar geschreven stond:
18 De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft; Hij heeft Mij gezonden om aan armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen wie gebroken van hart zijn,
19 om aan gevangenen vrijlating te prediken en aan blinden het gezichtsvermogen, om verslagenen weg te zenden in vrijheid, om het jaar van het welbehagen van de Heere te prediken.
20 En toen Hij het boek dichtgedaan en aan de dienaar teruggegeven had, ging Hij zitten, en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gevestigd.
21 Hij begon tegen hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren in vervulling gegaan. (Lukas 4:16-21)
Jesaja had dus over de tijd van de Here Jezus geprofeteerd. Hij had nauwkeurig vermeld waaraan te zien zou zijn dat het zo ver was. Het beloofde koninkrijk zou thans komen, want de Koning was gekomen. En dat dat waar was bleek uit wat gebeurde. De genoemde tekenen vonden inderdaad plaats. Als Johannes de Doper vanuit de gevangenis laat vragen of Jezus van Nazareth Degene was Die komen zou, antwoordt de Here door te wijzen op… diezelfde tekenen!
4 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ga heen en bericht Johannes wat u hoort en ziet:
5 blinden worden ziende en kreupelen kunnen lopen; melaatsen worden gereinigd en doven kunnen horen; doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd; (Mattheus 11:4-5)
En inderdaad, dit waren de tekenen die de Here Jezus voortdurend verrichtte, iedereen wist ervan. Maar Israël zag het niet, hoorde het niet, begreep het niet en geloofde het niet. Verbaasd over zoveel ongeloof wijst de Here op al deze tekenen. En om te verduidelijken wat Hij bedoelde gebruikte Hij een gelijkenis – iets wat er op lijkt. De tekenen aan de hemel waaraan je kunt zien welk weer op komst is. Die tekenen zagen ze wel, en ze konden de juiste betekenis geven. Maar de tekenen uit Jesaja zagen ze niet, hoewel die voor hun ogen plaatsvonden.
Wat doet de Here Jezus dus? Zegt Hij dat zodra de mensen een wolk zullen zien opkomen in het westen en er een zuidenwind opsteekt, ze kunnen weten dat het Koninkrijk op punt staat te komen? Natuurlijk niet. Hij gebruikt het weer als voorbeeld om hen te attenderen op het herkennen van de tekenen, de echte tekenen.
Zo zit het ook met de gelijkenis van de vijgenboom. Laten we de verzen nogmaals lezen.
32 Leer van de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is.
33 Zo ook u, wanneer u al deze dingen zult zien, weet dan dat het nabij is, voor de deur.
34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal zeker niet voorbijgaan, totdat al deze dingen gebeurd zijn.
35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen zeker niet voorbijgaan.
36 Maar die dag en dat uur is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel niet, maar alleen aan Mijn Vader. (Mattheus 24:32-26)
In het eerdere voorbeeld legde de Here Jezus eerst in een gelijkenis uit hoe weertekenen werken. Nu wijst Hij op tekenen die in de natuur zichtbaar zijn. Als de tak van de vijgenboom zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet je dat de zomer nabij is. Dat is het voorbeeld. Let nu op wat de Here zegt in vers 33. ‘Zo ook u, wanneer u al deze dingen zult zien, weet dan dat het nabij is, voor de deur.’ ‘Zo ook u’, dat wil zeggen, ‘op dezelfde manier’. ‘Wanneer je al deze dingen zult zien’. ‘Al deze dingen?’ Welk dingen? Het uitlopen van de vijgenboom? Nee, want dat was het voorbeeld! ‘Deze dingen’ slaat op al de tekenen en gebeurtenissen die de Here eerder in Mattheus 24 heeft uitgesproken. Als je die dingen zult zien, weet dan dat het nabij is, voor de deur. Wat lezen velen er echter in? Als je ziet dat de tak van de vijgenbom al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, weet dan dat het nabij is, voor de deur. Wat is nabij, wat is voor de deur? De tijd van de grote oordelen over de wereld en over Israel, gevolgd door de terugkomst van de Here Jezus! Maar dat zie je niet aan de vijgenboom (hoewel dat op zich best van betekenis is), dat zie je aan de tekenen die de Here Jezus Zelf in Zijn grote toespraak heeft genoemd.
Samengevat
- Met de verkondiging van het evangelie van het Koninkrijk wordt bedoeld de verkondiging door de 144.000 tijdens de laatste jaarweek van Daniel (= de (grote) verdrukking).
- De vertaling van en de betekenisverlening aan het woordje ‘genea’ wijst niet op een specifieke generatie en is dus geen beperkte tijdsperiode, maar hint op het bestaan en voortbestaan van het gehele nageslacht van Abraham.
- De tekenen die de Here Jezus aanwijst wanneer Hij in vers 32 spreekt over de vijgenboom, slaan niet op de vijgenboom zelf (in de betekenis van Israël), maar op alle profetische tekenen (‘deze dingen’) uit de rede over de laatste dingen in Mattheus 24.
De conclusie van dit alles moet dan ook zijn dat Mattheus 24:4-31 overeenkomt met Openbaring hoofdstuk 6-19. Daar komt nog bij dat de opmerking van de Heer in vers 33 (‘het is nabij, voor de deur’), alleen juist kan worden begrepen als het wordt toegepast op de laatste jaarweek. Pas dan kan de mensheid aan het herkennen van de tekenen weten dat het resterende aantal jaren nooit meer dan 7 kan zijn. In onze tijd kunnen we dat onmogelijk vaststellen, en dus niet weten of ‘het nabij is, voor de deur’.
Slot
Als de tekenen uit Mattheus 24 inderdaad pas gezien en herkend worden in de periode van de laatste jaarweek, kunnen ze niet tegelijkertijd ook op onze tijd slaan. Dat wil niet zeggen dat er geen grote rampen kunnen plaatsvinden, integendeel. Juist in onze dagen zien we veel catastrofes gebeuren: aardbevingen (nog niet zo lang geleden ruim 200.000 slachtoffers in Haiti), stormvloeden, gigantische vuurzeeën en besmettelijke ziekten. Voeg daarbij allerlei ontwikkelingen in de wereldwijde maatschappij, en je kunt begrijpen dat men wel degelijk aan ‘het begin der weeën’ denkt. Daarom nog het volgende.
Het is in de eerste plaats goed te bedenken dat een teken niet zomaar een gebeurtenis is. Een teken is pas een teken als het een rechtstreeks ingrijpen van God betreft. Men heeft recentelijk het verschijnsel van de bloedmanen wel geïnterpreteerd als een teken van God. Maar wat is de zin van een teken als van tevoren kan worden berekend wanneer de volgende zal plaatshebben? Bovendien zijn de bloedmanen een volkomen natuurlijk verschijnsel, waar op zich niets bijzonders mee is.
Neem nu het werk van de Here Jezus. In de evangeliën lezen we over de tekenen, wonderen en krachten die Hij deed. Elk van die handelingen waren ingrepen in het natuurlijke verloop van de dagelijkse gang van zaken. Water werd wijn, broden werden vermenigvuldigd zodat duizenden er van konden eten, de stormwind werd gestild, etc. Een teken is dus dermate bijzonder dat het wel van God moet komen! Zo wordt later het doen van tekenen door de apostelen ook beschreven als iets dat door God werd gedaan.
God heeft er bovendien mede getuigenis aan gegeven door tekenen, wonderen en allerlei krachten, en gaven van de Heilige Geest, overeenkomstig Zijn wil. (Hebreeën 2:4)
God maakt tekenen, wonderen en krachten mogelijk. Laten we daarom allerlei catastrofale gebeurtenissen niet te snel het karakter van tekenen geven. In Openbaring is het zonneklaar dat God de bewerker is van alle daar beschreven rampen. Bovendien zijn de bazuinen, weeën en schalen onderdelen van het oordeel. Ook daarom moeten we niet te snel klaarstaan met onze conclusies. Wat er in onze tijd ook gebeurt, we kunnen het niet zomaar de lading van Gods oordelen geven. Huidige rampen zijn geen oordelen van God. De Here Jezus maakt dat duidelijk in Lukas 13.
1 Er waren juist op dat tijdstip enigen bij Hem, die Hem berichtten over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met hun offers vermengd had.
2 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Denkt u dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, omdat zij zulke dingen geleden hebben?
3 Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen.
4 Of die achttien, op wie de toren in Siloam viel en die daardoor gedood werden, denkt u dat zij meer schuld hebben gehad dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen?
5 Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen. (Lukas 13:1-5)
We zijn vaak geneigd dergelijk gedeelten uit de context te halen. Maar laat in dit geval nu juist het hierboven besprokene over het herkennen van de tekenen der tijden aan dit gedeelte voorafgaan! Zie nogmaals Lukas 12:54-56. De Here Jezus was nog bezig met het spreken over die tekenen, toen een paar mensen de Here vertelden over wat in Jeruzalem was gebeurd. Let op wat er staat: juist op dat tijdstip, of, op dezelfde tijd. Het kan haast niet anders of deze mensen stonden naar de woorden van de Heer te luisteren, en nog vol van de verschrikkelijke verhalen uit Jeruzalem, concludeerden ze dat die gebeurtenis dan vast zo’n teken van de tijd moest zijn! Maar nee, de Here bevestigt dat niet, Hij trekt een geheel andere conclusie. Deze dingen gebeuren, helaas. En ze gebeuren nog steeds. Tallozen verliezen het leven door natuurrampen of door menselijke geweldpleging. Maar het zijn geen tekenen der tijden.
Wat dan, ging het om grote zondaars, misdadigers, die hun verdiende loon ontvingen? Ook niet. De Here Jezus interpreteert het als een waarschuwing. Goed of slecht, gelovig of ongelovig, het kan iedereen overkomen. Maar wee degene die nog niet geknield heeft bij het kruis van Golgotha. Wee degene die nog niet behouden is voor de eeuwigheid. Zo iemand gaat onherroepelijk verloren. Een daarom, wees wijs, neem deze les ter harte. Elke ramp, elke geweldpleging is daarom een waarschuwing. Daarom ook zegt de Here: ‘als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen’. Alzo? Ja, onverwacht, onaangekondigd, plotseling en onherroepelijk. Het kan iedereen zomaar overkomen, zorg dus dat je in ieder geval voorbereid bent op de aanvang van je verblijf in de eeuwigheid.
Geen tekenen voorafgaand aan de Opname
Christgelovigen uit deze genadetijd hebben geen tekenen te verwachten. De Opname is waar ze naar mogen uitzien. Die komt echter onverwacht en onaangekondigd. Dat we gedurende de tijd dat we nog op aarde zijn allerlei ontwikkelingen zien die vooruitwijzen naar de laatste jaarweek hoeft ons niet te bevreemden. Je zou een en ander kunnen omschrijven als het in gereedheid brengen van het toneel voor de laatste acte. God stuurt alles richting ‘de dag des Heren’. Satan zet allerlei ontwikkelingen in gang die er uiteindelijk toe zullen leiden dat hij de gehele mensheid in zijn macht krijgt – daar is die controle! Hij zal een waterdicht systeem realiseren.
16 En het maakt dat men aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken geeft op hun rechterhand of op hun voorhoofd;
17 en dat niemand kan kopen of verkopen dan wie het merkteken heeft. (Openbaring 13:16-17)
We zien het gebeuren, stap voor stap. Niemand kan het keren, want God heeft satan de ruimte gegeven dit allemaal te doen. God heeft echter grenzen bepaald. Satan mag veel, maar alleen dat wat God hem toestaat te doen. Want: uiteindelijk is het God Zelf die al deze ontwikkelingen voor Zijn eigen doelstellingen gebruikt. Nogmaals: het toneel voor de oordelen over de mensheid wordt in gereedheid gebracht.
Maar er is meer. God heeft eerder oordelen over deze wereld gebracht. Denk aan de zondvloed, denk aan Sodom en Gomorra. In beide gevallen zien we dat God alvorens het oordeel uit te voeren eerst de gelovigen in veiligheid brengt. Noach moet een ark bouwen. Zo worden hij en zijn gezin dwars door de rampen van de zondvloed heen bewaard. God stuurt engelen om Lot en de zijnen uit Sodom te halen. Letterlijk wordt tegen Lot gezegd dat het uitvoeren van de oordelen wacht tot hij in veiligheid is.
Haast u, vlucht daarheen, want ik zal niets kunnen doen, voordat gij daar aangekomen zijt. (Genesis 19:22)
Evacuatie dus. Ook in onze tijd staat een dergelijke evacuatie op stapel. We noemen die operatie ‘de Opname’. God haalt alle gelovigen van deze wereld weg, voordat de grote verdrukking van start kan gaan.
Sommige christenen menen er goed aan te doen te waarschuwen voor allerlei ontwikkelingen, alsof de christenen de laatste jaarweek zouden moeten doorstaan. Anderen gaan nog verder en brengen allerlei in stelling om de gewraakte ontwikkelingen tegen te gaan. Ik zou zeggen, laat het rusten. En als u uw familie, vrienden en kennissen wilt waarschuwen, wijs dan op de naderende Opname en het dreigende oordeel. De ontwikkelingen die u meent te zien krijgen dan veel meer zeggingskracht. Er tegen in gaan heeft geen zin. U kunt God niet keren.
38 Daarom zeg ik u: houd u afzijdig van deze mensen en laat hen begaan, want als het mensenwerk is wat ze nastreven, zal het op niets uitlopen,
39 maar als het Gods werk is, zult u niets tegen hen kunnen uitrichten, of het zou weleens kunnen blijken dat u tegen God strijdt.’ (Handeling 5:38-39)
Wel aanwijzingen dat de tijd vordert
Geen tekenen dus die moeten worden waargenomen alvorens de Opname kan plaatsvinden. Dat wil niet zeggen dat we in het Nieuwe Testament geen aanwijzingen vinden die ons helpen te bepalen hoever het (ongeveer) is op Gods kalender. Opvallend daarbij is dat er regelmatig een verband wordt gelegd tussen het naderen van de dag van de Opname en het gedrag van gelovigen. Paulus schrijft aan de Romeinen dat de tijd al ver is gevorderd. De dag van de Opname is nabij. Tijd dus om te stoppen met wat niet hoort, en te doen wat wel goed is. Zie Romeinen 13:12-14.
Aan de Thessalonicenzen schrijft hij ook over een dag die spoedig zal komen. Dit maal niet de dag van de Opname, maar de Dag des Heren. Voor wie dat zal meemaken is het geweldig schrikken. Volkomen onverwacht zal die dag aanbreken. Voor de ongelovigen, tenminste. Voor de gelovigen – bijvoorbeeld die te Thessalonica – geldt dat niet. Niet omdat zij wél weten wanneer de Dag des Heren precies zal aanbreken, maar omdat zij dat niet zullen meemaken. Wie de Dag des Heren gaat meemaken, zal vallen onder Gods toorn, Gods oordelen. Maar de gelovigen in deze genadetijd worden in veiligheid gebracht, nog voor het zover is. Want, zegt Paulus, God heeft ons immers niet voorbestemd om veroordeeld te worden, maar juist om gered en behouden te worden door onze Heer Jezus Christus. Lees het in 1 Thessalonica 5:1-11.
Er zijn verschillende redenen te geven waarom God ons niet precies heeft verteld wanneer Opname en Wederkomst zullen plaatsvinden. Het zou mensen tot de gedachte kunnen brengen dat bekering niet meteen nodig is. Pas als het zover is, zullen ze zich gauw nog wel even bekeren. Duidelijk is dat zoiets geen echte bekering is. Men heeft er een zondig leven op nagehouden, en nu, op het laatste moment, wendt men zich tot de Here Jezus. Het is een schijnbekering. Anders gezegd, het niet bekend maken van de dag van de Opname en de wederkomst zal meer mensen tot echte bekering brengen, dan het wel weten van datums.
De tweede reden hangt met de eerste samen. Iemand die wacht tot het allerlaatste moment, is geen goede getuige. Hij of zij die een waarachtige gelovige is, daarentegen wel. Het is dus in het belang van het getuigenis en van de verkondiging dat niemand weet wanneer het zover is.
De Bijbel laat ons duidelijk zien dat dit verband bestaat. Paulus schrijft de Romeinen over de positie van het volk Israël in deze genadetijd. Duidelijk legt hij uit dat het volk tijdelijk terzijde is gesteld. Het kan vanwege de afwijzing van hun Koning niet langer fungeren als getuige in deze wereld. Maar dat blijft niet zo, er komt een dag dat God de draad met Israël weer zal oppakken.
25 Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan.
26 En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. (Romeinen 11:25-26)
Hier lezen we dat het niet langer Gods getuige in deze wereld zijn van Israël een ’totdat’ kent. Paulus schrijft ’totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan’. Elke dag komen wereldwijd duizenden mensen tot geloof. God heeft een aantal vastgesteld. Als dat aantal is bereikt is de volheid van de heidenen binnengegaan. Dat binnengaan kun je uitleggen als ’tot geloof komen’. Maar dat is maar de helft van het verhaal. Binnengaan ziet tegelijkertijd op de Opname: alle gelovigen worden het Vaderhuis binnengebracht. We zien dus dat er een dag komt waarop de laatste mens wedergeboren wordt tot kind van God. Daarmee is het aantal ‘vol’. Niets staat dan de Opname nog in de weg, want allen die bestemd zijn om mee te gaan, zijn bekend en staan (geestelijk gesproken) klaar. De Gemeente wordt in zijn geheel van deze aarde weggenomen. Niets staat nu de laatste jaarweek met al zijn verschrikkingen nog in de weg. Maar ook staat niets het wegnemen van de verharding over Israël nog in de weg. Maar wanneer? Alleen God – de hartenkenner – weet wanneer de laatste wedergeboorte plaatsvindt. Derhalve weet alleen God wanneer de dag van de Opname zal aanbreken. Gelukkig maar.