Als we spreken over Jezus Christus, de Leraar, dan kunnen we niet blijven staan bij louter leerstelligheden, constateerden we aan het begin van de vorige aflevering. Daarom nu opnieuw aandacht voor Jezus’ onderricht aangaande de gesteldheid van ons hart.
Van onszelf af zien
Het thema dat ons nu voor ogen staat is wellicht het moeilijkste van alle mogelijke praktische consequenties van het christenzijn. We vinden deze aanwijzing o.a. in het evangelie van Lukas.
26 Als iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn broers en zijn zusters, ja, zelfs ook zijn eigen leven, kan hij mijn discipel niet zijn.
27 Wie zijn kruis niet draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn. (Lukas 14:26-27)
Wat is de betekenis van deze woorden van de Here Jezus? Gaat het erom dat we een lijstje maken van alles wat we voor de Heer hebben gedaan of nagelaten? Nee, dat niet. In de eerste plaats is dat een zaak tussen de Here Jezus en de gelovige. Daar loop je niet mee te koop. Maar wat meer is, de Here vraagt geen lijstje, de Here vraagt een bepaalde toestand van het hart. Hij vraagt van ons Hem boven alles te stellen. Niets mag ons meer waard zijn dan Hij. Het zou dus kunnen dat we een moeilijke keuze moeten maken. Maar dat hoeft niet altijd. Het gaat in eerste instantie om de bereidheid. Iedereen die Hem wil volgen moet bereid zijn voor Hem te kiezen ten koste van al het andere.
In het hierboven staande citaat zegt de Here Jezus dat we alles (!) moeten haten (inclusief ons eigen leven) als we discipelen van Jezus willen zijn. Haten wil hier zeggen ‘van minder belang achten’. Het is een keuze tussen Christus en de behoudenis aan de ene kant, en al het andere aan de andere kant.
Wie net tot geloof gekomen is, ziet helder wat de Here Jezus voor hem of haar heeft gedaan, en is meer dan bereid een vervolgkeuze te maken die de Here welbehaaglijk zal zijn. De Here gaf Zijn leven voor mij, en vraagt nu niets minder dan dat ik mijn leven toewijd aan Hem. Paulus roept ons daartoe op. Het is redelijk, gezien alles wat God voor ons heeft gedaan, dat we onze lichamen (onze levens!) zonder reserve God ter beschikking stellen.
Ik vermaan u dan, broeders, door de ontfermingen van God, dat u uw lichamen stelt tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk, dat is uw redelijke eredienst. (Romeinen 12:1)
Daarnaast zegt de Heer dat de discipel bereid moet zijn dezelfde vijandigheid van de wereld te accepteren als de Here Zelf heeft ondergaan. We kunnen er niet omheen. De behoudenis is gratis, pure genade. Discipel zijn, leerling of volgeling van Christus vergt daarentegen een hoge prijs. Ook hier heeft Paulus iets over te zeggen.
(…) allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden. (2 Timotheüs 3:12)
Over dat laatste bestaat een leerzame anekdote. Een evangelist uit een Oostblokland (van voor de val van het communisme) vroeg Anne van der Bijl eens hoeveel christenen in Nederland gevangen zaten. Tot zijn grote verbazing vernam hij dat in Nederland niemand in de cel zit vanwege zijn geloof. Een nadenkertje. Waarom zou dat zo zijn? Is het een zegen van de Heer? Of is het een teken dat we zo lauw zijn, dat satan het niet de moeite vindt Nederlandse christenen vanwege hun getuigenis te laten opsluiten?
Kennis van Gods wil
Op vele plaatsen in de brieven van Paulus lezen we hoe hij voorbede doet voor de gelovigen aan wie hij schrijft. De brief aan Kolosse is zo’n voorbeeld. Merk op dat hij als eerste vraagt of zij ‘vervuld mogen worden met de kennis van zijn wil’. Vervuld worden wil zeggen, er helemaal vol van worden.
Daarom houden ook wij, van de dag af dat wij ervan gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat u vervuld mag worden met de kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht (Kolosse 1:9)
Waarom? Wel, als iets helemaal vol is, kan er niets anders meer bij. Dus, vervuld met Gods wil, betekent automatisch dat voor de eigen wil geen ruimte is. En misschien nog wel belangrijker, er is dan ook geen ruimte om dwalingen te produceren of aan te hangen.
Nu lijkt het alsof Paulus zegt dat we Gods wil moeten volgen zonder meer. Een soort van kadaverdiscipline – alsof je een willoze machine wordt. Dat is niet de bedoeling. Bij de bede om kennis van Gods wil voegt Paulus een bede om onderscheidingsvermogen: wijsheid en geestelijk inzicht.
Neem het besprokene aan het begin van dit artikel. We lazen daar dat de Here Jezus van een discipel vraagt zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn broers en zijn zusters, ja, zelfs het eigen leven te haten. Waar wijsheid en geestelijk inzicht ontbreekt leidt dit tot geestelijke ongelukken. Veel sektarische groeperingen verbieden hun ‘leden’ contact te hebben met de (‘ongelovige’) eigen familie. De Jehova Getuigen zijn er een bekend voorbeeld van. Maar ook de veelgehoorde eis alle bezittingen af te staan leidt tot veel verdriet en spijt. Men raakt alles kwijt, zelfs de eigen woning moet dikwijls worden verkocht en de opbrengst afgedragen! Is dat Gods wil? Meestal niet, het is een vleselijke, hebzuchtige interpretatie van Gods Woord door verblinde leidslieden, zoals Paulus ergens anders schrijft.
Want indien iemand zich verbeeldt, dat hij iets is, en het niet is, dan vergist hij zich zeer. (NBG)(Galaten 6:3)
Tucht
(…) u hebt de vermaning vergeten die tot u als tot zonen spreekt: ’Mijn zoon, acht de tuchtiging van de Heer niet gering en bezwijk niet als u door Hem bestraft wordt; (Hebreeën 12:5)
Bij tucht zijn we gauw geneigd te denken dat iets wat niet in orde is, moet worden gecorrigeerd. De tucht behelst dan een vorm van straf. Dat kan uiteraard, maar een ander doel komt veel meer voor. Het gaat in dit vers om lijden vanwege vervolgingen. God bewijst Zijn liefde, doordat Hij ons behandelt als echte zonen: wij worden door Hem opgevoed. Opvoeding is altijd gericht op de komende volwassenheid. In dit geval gaat het om geestelijke volwassenheid en een voorbereiding op de hemelse heerlijkheid.
Een gevaar dat alle gelovigen bedreigt, en zelfs gemeenten als geheel, is dat zij afglijden terug de wereld in. Dat is natuurlijk niet naar de wil van God. In de gemeente te Korinte was bijvoorbeeld van alles mis. Voor God reden in te grijpen. De gemeente wordt (of leden van de gemeente worden) getuchtigd. Ze ondervinden lijden, ze vallen onder het oordeel van God. God oordeelt dat ze tuchtiging nodig hebben. Het doel is te voorkomen dat ze zo ver wegglijden dat ze met de wereld veroordeeld zouden worden. Dat Paulus deze realiteit kent blijkt uit het feit dat hij over ‘wij’ spreekt, dus ook over zichzelf. In deze dingen past een hooghartig ‘jullie’ niet. Elke gelovige wordt getuchtigd (zie nogmaals Hebreeën 12:5).
maar als wij geoordeeld worden, dan worden wij door de Heer getuchtigd, opdat wij niet met de wereld veroordeeld worden. (1 Korinte 11:32)
Paulus werd getuchtigd. Het doel was te voorkomen dat hij hoogmoedig zou worden. Dat was een reële mogelijkheid, want geen van de andere apostelen had zulke openbaringen ontvangen als hij. God tuchtigde hem om hoogmoed te voorkomen, en die tuchtiging was niet mals. Hij wist echter waarom het gebeurde, en dat maakte het voor hem draaglijk.
(…) opdat ik mij door de uitnemendheid van de openbaringen niet verhef, is mij een doorn voor het vlees gegeven, een engel van satan, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet verhef. (2 Korinte 12:7)
Tot slot nog dit. Een belangrijke wet voor het onderwijs van de Here Jezus is, dat Hij geen nader licht geeft voordat we zijn voorgaande lessen in praktijk brengen. Vooruit bladeren in Gods lesboek gaat dus niet.