Eerbied
Eerbied voor God komt voort uit een diep respect en ontzag. Het zal ons leiden tot een heilige levenswandel. Elke gelovige die voor God verschijnt moet rein zijn. Psalm 24 geeft een inkijkje in Gods eisen op dit punt. Daarbij valt meteen op dat het niet gaat om wetten die we zouden moeten houden, maar om onze gezindheid, onze oprechtheid.
3 Wie mag de berg des Heren beklimmen, wie mag staan in zijn heilige stede?
4 Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert. (Psalm 24:3-4)
We vinden vier voorwaarden:
- Rein van handen zijn;
- Zuiver van hart;
- Geen afgoderij plegen (niets vereren behalve God);
- Niet ten onrechte in Gods Naam zweren, Gods Naam dus niet ijdel gebruiken.
Samengenomen: rein van handen zijn ziet op daden, zuiver van hart ziet op de motieven die tot die daden hebben geleid. Rein van handen betekent dat van geen praktische zonde sprake is. Zuiver van hart betekent dat alles wat we doen om rein te zijn voor God, gedaan wordt uit eerbied voor God, en niet om de mensen om ons heen te imponeren.
De Voorspraak
Het christenleven kent positie en praktijk. In positie zijn we al rein en die positie is onaantastbaar.
Door die wil zijn wij geheiligd door middel van de offerande van het lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd. (Hebreeën 10:10)
Onze dagelijkse levenspraktijk is uiteraard een ander verhaal. Een slordige levenshouding kan leiden tot zonde en verontreiniging. De Here Jezus – onze Voorspraak – ziet er op toe dat we in praktische zin rein zijn en blijven.
Het initiatief ligt dus bij de Here Jezus. Denk bijvoorbeeld aan de treurige geschiedenis van Petrus’ verloochening. Na de opstanding vinden we de discipelen bij het meer van Galilea. Petrus is er ook bij. Dan verschijnt de Here Jezus die met Petrus in gesprek gaat. Op liefdevolle wijze en zonder het te benoemen brengt de Here Petrus tot een waar begrip van zijn falen en vestigt Hij de aandacht op dat wat hersteld moet worden.
Zo gaat het ook in ons leven. Eerst maakt de Here ons attent op de zonde die we gedaan hebben. Vervolgens is er aandacht voor het belijden van die zonde.
(…) als iemand zondigt, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. (1 Johannes 2:1)
In dit vers zien we verschillende opmerkenswaardige zaken. Johannes begint met het gebruik van het woordje als (of: indien). Het woordje als zegt ons dat Johannes niet leert dat zondigen normaal is voor een gelovige. Nee, hij gaat uit van een overwinnend leven. Maar in zo’n leven zou het toch kunnen voorkomen dat de gelovige zondigt. We lezen dan dus voor ‘als‘ ‘stel het geval dat‘.
In het Oude testament vinden we een prachtig beeld van wat Johannes ons voorhoudt. Het gaat om het ontzondigingswater. Zie voor een uitgebreide bespreking mijn De rode vaars (1) en De rode vaars (2). Ik licht hier een klein gedeelte toe.
In het beeld van het ontzondigingswater gaat het om zonde. De procedure is er op gericht de overtreder zijn reinheid te hergeven. Daartoe is het nodig dat hij wordt ontzondigd.
Hij zal zich op de derde dag ermee ontzondigen, en op de zevende dag zal hij rein zijn. Maar indien hij zich op de derde dag niet ontzondigt, zal hij op de zevende dag niet rein zijn. (Numeri 19:12)
Opmerkelijk is dus dat het proces zich in twee delen voltrekt: op de derde dag en op de zevende dag. De bedoeling hiervan is dat de overtreder zich eerst bewust wordt van de zonde. Daarna volgt de belijdenis.
Bijzonder is dat ontzondiging plaatsvindt met reinigingswater dat bereid van de as van een offerdier. Anders gezegd, het offer is al gebracht! Zo is het ook in ons geval. De Here Jezus is al gestorven – voor onze zonden. Zijn offer heeft alle zonden weggedaan, dus ook de zonde die nu begaan is. Lezen we nogmaals 1 Johannes 2:1
(…) als iemand zondigt, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. (1 Johannes 2:1)
En vervolgens 1 Johannes 1:9.
Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. (1 Johannes 1:9)
Belangrijk is hier onderscheid te maken.
Als iemand tot geloof komt belijdt hij een verloren zondaar te zijn, vraagt vergeving en ontvangt die op grond van het volbrachte werk van Christus. Deze vergeving is eens voor altijd en geldt ook voor de zonden die na de bekering worden gedaan.
Als een gelovige tot besef van zonde komt mag hij weten dat al zijn zonden al zijn vergeven. Zijn geweten is gereinigd. Maar hij beseft dat een ander aspect nu van belang is. Hij is verontreinigd. De verloren zondaar heeft geen besef van rein of onrein. Die weet alleen maar dat hij schuldig staat voor God en die kennis is voor dat moment voldoende.
Na de bekering is de verloren zondaar aangenomen tot kind van God. Hij mag leven in relatie met zijn hemelse Vader. Als hij dan zondigt laadt hij niet een nieuwe schuld op zich, want al zijn zonden zijn al voor eeuwig weggedaan. Wel raakt hij verontreinigd. En dat is in de ogen van de Vader een ernstige zaak. Deze verontreiniging maakt dat de omgang van de Vader met Zijn kind verstoord wordt. Wanneer wij nu onze zonden belijden (man en paard noemen dus!) zal de Vader ons reinigen van alle ongerechtigheid. Hij doet dat omdat Hij getrouw en rechtvaardig is. De zonde is sowieso vergeven, want Christus offerde Zichzelf voor ook die ene zonde. Maar het kind van God zal verlangen rein te worden want hij ervaart verlies van vreugde en vrede. Logisch, want er is verlies van gemeenschap. Let er tevens op dat Johannes spreekt van onze Voorspraak bij de Vader, niet onze Voorspraak bij God. Hij gaat hier immers niet om bekering, maar herstel van gemeenschap. Daarvoor is het nodig onze zonden te belijden (!), iets wat in zichzelf moeilijker is dan vragen om vergeving van zonden …
Conclusie
De dienst van Christus als Voorspraak is er op gericht ons op onze zonden opmerkzaam te maken en te doen beseffen wat Gods gedachten over de zonde zijn. Hij helpt ons onszelf te veroordelen en de zonde te haten, daarna te belijden wat we gedaan hebben.