Onze Voorspraak

In artikel 83 van deze reeks schreef ik het volgende.

Een christen heeft te dealen met twee typen praktische problemen, die hij niet in eigen kracht kan klaren: onze gedachtenwereld en onze zwakheid betreffende verleidingen.

  1. We hebben het Woord nodig om onze gedachten en overleggingen in goede banen te leiden.

Want het woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot verdeling van ziel en geest, zowel van gewrichten als van merg, en oordeelt de gedachten en overleggingen van het hart. (Hebreeën 4:12)

  1. We hebben de Hogepriester nodig om goed te kunnen omgaan met onze zwakheden en de verleidingen om ons heen.

14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij de belijdenis vasthouden.

15 Want wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan meelijden, maar Een die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde.

16 Laten wij dus met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot hulp op de juiste tijd. (Hebreeën 4:14-16)

Bovenstaande beschrijving van het werk van de Hogepriester leert ons dat Hij ons troost en bemoedigt zodat we staande blijven in ons geloof in Hem, Jezus, de Zoon van God.

Eenvoudig gesteld: we hebben een Hogepriester, die ons helpt voorkomen dat we zondigen, want de Hogepriester wil niets liever dan dat onze relatie met de Vader intact blijft.

Maar zoals bekend, we zondigen allemaal. Niet omdat de Hogepriester faalde ons te helpen, maar omdat we nalieten hulp bij Hem te zoeken. Het gevolg is dat de relatie met de Vader verbroken is. Nu kan de Hogepriester ons niet langer helpen. We hebben een andere Helper nodig: de Voorspraak. Hij zorgt voor het herstel, Hij spant Zich in om onze relatie met de Vader te herstellen. Johannes schrijft in zijn eerste brief over onze Voorspraak.

Mijn kinderen, ik schrijf u deze dingen opdat u niet zondigt. En als iemand zondigt, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. (1 Johannes 2:1)

Een voorbeeld

Petrus had driemaal geloochend dat hij de Here Jezus kende, en dat hij bij Hem hoorde. Een ernstige zaak, een zonde waarvan een mens in zijn wanhoop kan menen dat dit niet vergeven kan worden. Gelukkig liggen de zaken anders. In het slothoofdstuk van het evangelie van Johannes zien we hoe de Here Jezus Petrus tot herstel voert.

Petrus had in zijn overmoed dingen gezegd, waarvan hij onmogelijk kon weten of hij wel in staat zou zijn dat waar te maken.

Hij (SK: de Here Jezus) echter zei: Ik zeg je, Petrus, de haan zal vandaag niet kraaien voordat je driemaal hebt geloochend Mij te kennen. (Lukas 22:34)

En inderdaad, Petrus faalde, zoals de Here Jezus dat had voorzegd. Precies op het juiste moment, toen de haan tijdens het verhoor van de Here Jezus had gekraaid, keek de Heer Petrus doordringend aan.

61 En de Heer keerde Zich om en keek Petrus aan; en Petrus herinnerde zich het woord van de Heer, hoe Hij tot hem gezegd had: Voordat de haan vandaag kraait, zul je Mij driemaal verloochenen.

62 En hij ging naar buiten en weende bitter. (Lukas 22:61-61)

Petrus kwam met een geweldige schok tot zichzelf. Dat kwam omdat de Here Jezus Hem van tevoren gewaarschuwd had. Hij had die woorden echter in de wind geslagen.

Hij (SK: Petrus) sprak echter zeer nadrukkelijk: Al moest ik met U sterven, ik zal U geenszins verloochenen. (Markus 14:31)

Let op de volgorde. Jezus’ woorden, Petrus’ eigenwijsheid, de zondige daad, en Jezus’ herinnering aan de woorden die Hij eerder had gesproken. Petrus’ geweten werd onontkoombaar aangesproken. Hij weende bitter. Hij had gefaald, alles leek nu verloren. Zou dit ooit nog goed kunnen komen? De Here zij dank, ja.

Wat heel belangrijk is dat we zien dat de Here Jezus steeds het initiatief neemt. De Here zoekt Petrus op, en helpt hem in een pastoraal gesprek zichzelf beter te kennen. Kern daarbij is de betekenis van het woordje liefde.

De Schrift spreekt op talloze plaatsen van Gods liefde.

Nu kent het Grieks – het Nieuwe Testament is in het Grieks geschreven – verschillende woorden voor liefde (eros, filia, agapè) die in de Nederlandstalige Bijbel allemaal met liefde worden vertaald. Wil je de tekst goed begrijpen, dan moet je weten welk woord voor liefde wordt gebruikt.

  1. Eros – heeft te maken met aantrekkingskracht tussen mannen en vrouwen, iets wat God heeft geschapen, een zaak van het hart, het overkomt je, je hebt er maar weinig controle over.
  1. Filia – liefde uit genegenheid. Meer een liefde van het verstand dan van het hart. Je ziet jezelf in de ander, er is sprake van geestverwantschap, van wederzijdse herkenning. Twee christenen die elkaar nooit eerder hebben ontmoet merken onmiddellijk de aanwezigheid van filia – alsof ze elkaar al jaren kennen.
  1. Agapè – Liefde in actie. Dit is een zaak van de wil. ‘Voor iemand zorgen’ is een goede omschrijving. Voor iemand zorgen betekent dat je hem aandacht geeft en iets voor hem doet. Dus geen reactie op grond van aantrekkelijkheid, geen reactie op wederzijdse herkenning, maar een respons op andermans behoeften. Natuurlijk zijn ook hier gevoelens: gevoelens van medelijden. Een prachtig voorbeeld geeft Jezus in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Hier geen filio, de Samaritaan kende de man niet eens. Wel was er agapè. Op grond van medelijden bewees de Samaritaan de gewonde liefde: hij gaf hem aandacht en zorgde voor hem.

In het evangelie van Johannes vinden we een leerzame illustratie van het verschil tussen filia en agapè.

15 Toen zij dan hadden ontbeten, zei Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Johannes, heb je Mij meer lief dan dezen? Hij zei tot Hem: Ja Heer, U weet dat ik van U houd. Hij zei tot hem: Weid mijn lammeren.

16 Hij zei opnieuw tot hem, voor de tweede keer: Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief? Hij zei tot Hem: Ja Heer, U weet dat ik van U houd. Hij zei tot hem: Hoed mijn schapen.

17 Hij zei tot hem voor de derde keer: Simon, zoon van Johannes, houd je van Mij? Petrus werd bedroefd omdat Hij voor de derde keer tot hem zei: Houd je van Mij? En hij zei tot Hem: Heer, U weet alles, U weet dat ik van U houd. Jezus zei tot hem: Weid mijn schapen. (Johannes 21:15-17)

Petrus had gezegd dat hij alles voor Jezus over had. Hij was zelfs bereid voor Hem te sterven. Petrus had – zo dacht hij zelf – de hoogste liefde voor Jezus. Wat vergiste hij zich.

Zoals Petrus zijn Heer driemaal verloochende, zo vraagt Jezus Petrus drie keer naar zijn liefde voor Hem. Tweemaal vraagt de Heer of Petrus ook agapè-liefde voor Hem heeft. Tweemaal antwoordt Petrus dat hij genegenheid (phileō) voor Jezus voelt. De derde maal neemt Jezus het woord phileō over. En dan pas kan Petrus bevestigend antwoorden. Hij heeft zijn lesje geleerd! Hij durft niet meer te zeggen dat hij alles voor Jezus overheeft (agapè). Hij kan wel zeggen dat hij genegenheid voelt voor Jezus (filia). Jezus is alles voor hem, hij houdt van zijn Heer en Heiland. Zo leert Petrus zichzelf beter kennen, en wordt de relatie hersteld.