Geloofshelden
In mijn De Bijbel bewijst zichzelf zagen we hoe het Woord van God ruim voldoende is als fundament onder het geloof van hen die behouden worden.
In dit artikel probeer ik de kracht van het geloof verder uit te werken. Ik doe dat aan de hand van Hebreeën 11. In dat hoofdstuk vinden we de zogenoemde geloofshelden. Het zijn mensen die leefden in de tijd van het Oude Testament, en die door de Heilige Geest als voorbeeld worden genoemd, om het uitgangspunt – geformuleerd in het eerste vers van Hebreeën 11- te illustreren. Dit uitgangspunt ziet op de kracht van het geloof.
Het geloof nu is de zekerheid van wat men hoopt, de overtuiging van wat men niet ziet. (Hebreeën 11:1)
De Here Jezus formuleerde deze waarheid in vorm van een zaligspreking.
Gelukkig zij die niet gezien en toch geloof hebben. (Johannes 20:29)
Geloof geeft zekerheid en overtuiging. Voor wie gelooft in de Bijbelse zin van het Woord, vervalt elke twijfel. Waarom? Omdat het God Zelf is die ons zegt wat moet, of zal gebeuren. Daarbij moeten we bedenken dat God – anders dan een mens – niet kán liegen.
(…) in de hoop van het eeuwige leven dat God, die niet kan liegen, beloofd heeft voor de tijden van de eeuwen; (…) (Titus 1:2)
God heeft het eeuwige leven beloofd. Die belofte stamt al van voor de tijd van de schepping. Alles wat nodig was om die belofte waar te maken, moest toen nog gebeuren. In onze tijd is veel van dat noodzakelijke inmiddels tot stand gekomen, maar nog niet alles. Gods belofte van eeuwig leven staat nog steeds overeind. Een belofte die ons kracht tot volharding zal geven. In Hebreeën 11 wordt met voorbeelden uiteengezet welke kracht vrij komt als we God op Zijn Woord vertrouwen. In dat hoofdstuk wordt eens te meer waargemaakt dat het gehele Oude Testament dient om van te leren. Een leerproces dat niet in de eerste plaats bestemd is om kennis te vergaren, maar om ons te helpen vol te houden.
Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben. (Romeinen 15:4)
Geloven – vertrouwen – wil dus zeggen: vast overtuigd zijn dat je hoop in vervulling zal gaan, zeker weten dat wat je niet ziet, toch bestaat. Heel hoofdstuk 11 uit de Hebreeënbrief is aan deze fundamentele waarheid gewijd. We maken kennis met figuren uit het Oude Testament die juist vanwege dat geloof bekend zijn. Toch begint het hoofdstuk niet bij een persoon. Na de definitie van geloof in vers 1, volgt een uitwerking daarvan in het derde vers. De geloofshelden zijn er niet zomaar, ze zijn geschapen door God, en leefden in Gods schepping. Vandaar dat eerst onze aandacht wordt gericht op het verband tussen Gods Woord en de stoffelijk werkelijkheid waarin we leven.
Door het geloof begrijpen wij dat de werelden door Gods woord bereid zijn, zodat wat men ziet, niet ontstaan is uit wat zichtbaar is. (Hebreeën 11:3)
Het complete toneel – heelal, sterren en planeten, en dus ook de aarde – is door God geschapen. Het bestond ooit niet, maar ontstond omdat God wilde dat het kwam. Het toneel bleef niet leeg. God schiep leven. Planten, dieren en de mens. Dus ook de geloofshelden konden alleen maar bestaan omdat God dat wilde. God heeft om zo te zeggen zelfs het geloof geschapen. Daarom moeten we vaststellen dat de basis onder alle geloof, het geloof moet zijn dat God de Schepper is van alle dingen. Alleen door te geloven worden we gewaar dat het heelal door het woord van God ontworpen is, dat het zichtbare een onzichtbare oorsprong heeft (AdV). Wie dat geloof niet bezit, kan onmogelijk in geloof wandelen. Want, staat in vers 6, zonder geloof is het onmogelijk te leven zoals God het wil, want ieder die bij God wil komen moet vertrouwen, dat Hij bestaat en dat Hij mensen beloont als ze naar Hem zoeken (AdV).
Zonder geloof echter is het onmogelijk Hem te behagen; want wie tot God nadert, moet geloven dat Hij is en dat Hij een beloner is van hen die Hem zoeken. (Hebreeën 11:6)
Schepping of evolutie
En zo komen we opnieuw uit bij de controverse schepping of evolutie. Ik wijd hier even over uit, omdat de actualiteit daartoe aanleiding geeft. Dezer dagen verscheen namelijk een boek dat luistert naar de naam ‘Oer’. Cees Dekker, Corien Oranje en Gijsbert van den Brink schreven een verhaal waarin geloof en evolutie samenkomen. De ondertoon is ‘zo zou het gegaan kúnnen zijn’. In het boek wordt verteld hoe in miljarden jaren sterren, planeten, dieren en mensen ontstonden, niet toevallig, maar bedacht en gewild door een Schepper. De bedoeling van de schrijvers is geloof en wetenschap met elkaar in harmonie te brengen, en beide kanten het volle pond te geven. Maar zoals het altijd gaat, is het ook nu weer. De wetenschap blijft inhoudelijk ongeschonden, Gods Woord moet inleveren. De meest in het oog lopende aanslagen op Gods Woord zijn tevens de bekende, die altijd het onderspit ‘moeten’ delven.
God schiep hemel en aarde in zes dagen. Nee, zeggen de auteurs van ‘Oer’, dat waren miljoenen jaren. Als dat zo is, wat moeten we dan aan met een tekst als deze?
Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde die. (Exodus 20:11)
Dood, ziekte en lijden zijn een onmisbaar element in het mechanisme van de evolutie. Geen evolutie zonder een ‘survival van de fittest’ (het overleven van de best aangepaste soort). De dood bestaat dus al miljoenen jaren lang, en niet pas sinds het eerste mensenpaar zondigde. Trouwens, er was ook nooit één eerste mensenpaar. Paulus zat er naast met zijn stelling dat zonde en dood door één mens in de wereld kwamen.
Daarom, zoals door een mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, en zo de dood tot alle mensen is doorgegaan, doordat allen gezondigd hebben (…) (Romeinen 5:12)
Lukas geeft in zijn evangelie het geslachtsregister van de Here Jezus. Helemaal aan het eind van de lange rij voorouders wordt Adam genoemd. Maar ook Adam heeft nog een ‘Voorvader’: hij is de zoon van God!
23 En Hij, Jezus, begon ongeveer dertig jaar oud te worden, en was, naar men meende, een zoon van Jozef, de zoon van Eli, (…)
38 De zoon van Enos, van Seth, van Adam, van God. (Lukas 3:22, 38)
Maar dat blijkt toch niet zo te zijn, de schrijvers volgen immers de evolutietheorie, die ons vertelt dat mensen en apen dezelfde voorouders hebben, waardoor het niet anders kan dan dat Adam en Eva – als ze überhaupt al bestaan hebben – (primitieve) primaten als ouders hadden.
Hoe anders leert de Bijbel. We lezen in Genesis dat God Adam en Eva schiep. Hij deed ze niet geboren worden uit voorouders, maar schiep hen ‘eigenhandig’. Paulus baseert zelfs een stuk onderwijs op deze gang van zaken.
Want Adam is eerst geformeerd, daarna Eva; (1 Timotheüs 2:13)
Helaas Paulus, je hebt het alweer mis, en dus is je onderwijs over de plaats van man en vrouw in de gemeente ook nergens op gestoeld. Menselijke wijsheid, kennis en inzichten krijgen zodoende groter gewicht dan Gods Woord. En dat terwijl Gods Woord van zichzelf getuigt dat het onwankelbaar is, en eeuwig zal blijven bestaan.
Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand. (Jesaja 40:8)
Geloof is de basis
Hebreeën 11 verzekert ons dat God hemel en aarde schiep. Ons geloof vertelt ons dat de werelden door Gods Woord bereid zijn. Dat heeft als consequentie dat dat wat we zien niet is ontstaan uit iets wat al bestond! De evolutieleer doet voortdurend het tegenovergestelde. Elke nieuwe ontwikkeling is alleen maar mogelijk omdat er al iets was dat zich kon ontwikkelen. Die opvatting staat haaks op de Bijbel.
6 Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer.
9 Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er. (Psalm 33:6,9)
Als het waar is dat God sprak en het er onmiddellijk stond, dan zijn al die miljarden jaren niet nodig. Dan zijn zes dagen ruim voldoende. Wie dat niet wil geloven moet gewoon eerlijk zijn en toegeven dat het zijns inziens onbestaanbaar is. Het is of het een of het ander. Hoe belangrijk dit alles is leren we uit Openbaring. Zelfs tijdens de allerzwartste dagen van de menselijke geschiedenis klinkt nog dit eeuwig evangelie.
6 En ik zag een andere engel vliegen in het midden van de hemel, die het eeuwig evangelie had, om het te verkondigen aan hen die op de aarde wonen en aan elke natie en geslacht en taal en volk,
7 en hij zei met luider stem: Vreest God en geeft Hem heerlijkheid, want het uur van zijn oordeel is gekomen; en aanbidt hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen heeft gemaakt. (Openbaring 14:6-7)
Het eeuwig evangelie verkondigt dat God de Schepper is van hemel en aarde. Het verkondigt ook dat God de schepping tot stand heeft gebracht op de manier zoals Hij dat in Zijn Woord heeft beschreven. Dit eeuwig evangelie wordt tijdens de Grote Verdrukking nogmaals verkondigd aan ‘elke natie en geslacht en taal en volk’. Hier wordt het oordeel van God en het onloochenbare feit van Zijn schepping met elkaar in verband gebracht.
Noach
Alle genoemde ‘geloofshelden’ in Hebreeën 11 hebben gemeenschappelijk dat hun geloof – in iets wat nog niet kon worden gezien – hen motiveerde om God te gehoorzamen. Eigenlijk is motiveren een ongeschikt woord, het betekent immers zoiets als ‘enthousiast maken voor iets’. Natuurlijk heeft enthousiast zijn een plaats in het gehoorzamen van God. Maar enthousiasme is vaak als een strovuurtje. Heel even brandt het fel, maar na enkele ogenblikken dooft het al weer uit. Als enthousiasme het enige was dat gelovigen kan aanzetten tot handelen, dan zouden velen voortijdig afhaken. Het Bijbelse woord ‘volharden’ komt dan in gedachten. Lang nadat het ‘enthousiasme’ is vervlogen, maakt volharding dat de gelovige doorzet, ondanks alles. We lezen het in het Hebreeën hoofdstuk 10.
Want u hebt volharding nodig, opdat u na de wil van God gedaan te hebben de belofte ontvangt. (Hebreeën 10:36)
Welnu, volharding is precies dat wat zo kenmerkend is voor de geloofshelden. Neem Noach. Van hem staat het volgende geschreven.
Door het geloof heeft Noach, toen hij een Goddelijke aanwijzing (NBG: een godsspraak) ontvangen had over de dingen die nog niet gezien werden, eerbiedig een ark gereed gemaakt tot behoudenis van zijn huis, waardoor hij de wereld veroordeelde en een erfgenaam werd van de gerechtigheid die naar het geloof is. (Hebreeën 11:7)
In Genesis 6 leren we meer over Noachs geloofsleven. We mogen rustig aannemen dat Noach een van de weinige nog levende gelovigen was. Tegen de tijd dat de ark gereed was, en de vloed kwam, waren die anderen hoogstwaarschijnlijk ook al gestorven.
Als we zeggen dat Noach een gelovige was, dringt zich de vraag op wat de inhoud van dat geloof was. Daarvoor moeten we nog verder terug in de tijd: de Hof van Eden. Meteen na de zondeval doet God een belofte die alle navolgende eeuwen heeft standgehouden. De belofte van de Messias.
En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen. (Genesis 3:15)
Adam en Eva zullen hun kinderen uitvoerig hebben verteld over de gang van zaken rond de zondeval (hoe beschamend dat voor hen ook was). Gelukkig konden ze ook getuigen van Gods belofte: God zou uiteindelijk alles goed doen komen. Vele eeuwen later zal Noach datzelfde ‘evangelie’ hebben gehoord en geloofd. Hij wachtte op de belofte van God. Hij geloofde dat God zou waarmaken wat Hij had beloofd. Noach geloofde dat als een van de weinigen. En dat in een wereld waarin God nog maar weinig goeds vond:
- De boosheid des mensen was groot op de aarde;
- Al wat de overleggingen van het hart van de mens voortbrachten was te allen tijde slechts boos;
- De aarde was verdorven voor Gods aangezicht;
- De aarde was vol geweldenarij;
- Al wat leeft had zijn weg op de aarde verdorven.
In zo’n wereld leefde Noach (zie mijn artikel Nephilim). Paulus zou later schrijven over het gedrag van de christen in een zondige wereld.
17 Dit zeg ik dan en betuig ik in de Here, dat gij niet langer moogt wandelen zoals ook de heidenen wandelen, in de ijdelheid van hun denken,
18 verduisterd in hun verstand, vervreemd van het leven Gods om de onwetendheid, die in hen heerst, om de verharding van hun hart.
19 Zij hebben zich immers in hun verdoving overgegeven aan de losbandigheid om gretig winst te slaan uit allerlei onreinheid.
20 Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen. (NBG)(Efeze 4:17-20)
De maatschappelijke ontwrichting was in de tijd van Noach ongetwijfeld veel erger dan wat Paulus in zijn dagen waarnam. Het moet verschrikkelijk zijn geweest, als gelovige in zo’n maatschappij te verkeren. Gelukkig kan van Noach worden gezegd, wat Paulus in het algemeen van gelovigen zegt: Gij geheel anders. En dat blijkt.
8 Maar Noach vond genade in de ogen des Heren.
9 Dit is de geschiedenis van Noach. Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God. (Genesis 6:8-9)
Van de gelovige in onze tijd kan worden gezegd ‘Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen’. Van Noach kon worden gezegd ‘Maar Noach geheel anders: hij wandelde met God’. Geve God dat dit ook van ons gezegd kan worden.
Het verband met de schepping
Wat vinden we nog meer in Genesis 6? We vernemen dat God een koppeling legt tussen de zonde van de mens en de schepping.
En de Here zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. (Genesis 6:7)
Ondanks de zondeval was in Noachs dagen nog altijd veel van de oorspronkelijke pracht van de schepping zichtbaar. Noach hoorde nu van de Schepper Zelf, dat al dat moois zou worden vernietigd. Zou Noach – als Abraham in het geval van Sodom en Gomorra – hebben gepleit voor de mensheid? We weten het niet. Wel kunnen we ons voorstellen dat de aankondiging van dat vreselijke oordeel hem voor een paar pittige problemen plaatste. Als de gehele mensheid zou worden vernietigd, hoe kwam het dan met de beloofde Messias? Of nog anders, als de mensheid zou worden verdelgd, was er dan überhaupt wel een Messias nodig? Uit de beknopte tekst in zowel Genesis als Hebreeën blijkt slechts dat Noach gehoorzaamde en eerbiedig (!) de ark gereedmaakte. Mogelijk heeft hij gedacht als Abraham, die Izak moest offeren. Abraham overwoog dat God in staat was Izak uit de dood terug te brengen. Noach moet hebben beseft, dat het oordeel niet het definitieve einde zou zijn. De bouw van de ark vormde daarvoor toch wel een krachtige aanwijzing.
Hier vinden we nu geloofsgehoorzaamheid in verband met een vreselijke taak. Noach was op de hoogte van het oordeel dat komen zou. Maar om zich heen was daar niets van te zien. De tekst in Genesis lijkt er op te duiden dat hij 120 jaar lang bezig is geweest. Hij bouwde een gigantisch vaartuig op aanwijzing van God onder een – bij wijze van spreken – staalblauwe hemel. Hij zag niets, maar geloofde wel.
Door het geloof heeft Noach, toen hij een Goddelijke aanwijzing (NBG: een godsspraak) ontvangen had over de dingen die nog niet gezien werden, eerbiedig een ark gereed gemaakt tot behoudenis van zijn huis, waardoor hij de wereld veroordeelde en een erfgenaam werd van de gerechtigheid die naar het geloof is. (Hebreeën 11:7)
Hebreeën vertelt ons dat God tot hem sprak – hij ontving een godsspraak. Wat God zei ging over dingen die nog niet gezien werden – vergelijk de definitie van geloof uit vers 1: ‘Het geloof is de zekerheid van wat men niet ziet’. Maar Noach geloofde, hij was volkomen overtuigd en bouwde de ark. Eerbiedig, staat er. Dus niet met een houding van ‘het mot dan maar’. Eerbiedig wil zeggen dat hij zo nauwkeurig mogelijk te werk ging, alles moest precies zo worden als God gezegd had. Dit doet denken aan de bouw van de tabernakel. Mozes krijgt de opdracht tot bouwen – niet zomaar, maar precies zoals God het hem had laten zien (Exodus 25:40). Het eerbiedig bouwen van de ark was gelijk aan het veroordelen van de wereld. Zijn gelovige gedrag maakte dat het goddeloze gedrag van de mensheid nog duidelijker zichtbaar werd. Al deze dingen – maar toch vooral zijn geloof, zijn vertrouwen – leidden ertoe dat Noach de eerste persoon in de Bijbel is die rechtvaardig wordt genoemd. Het zal de hele Bijbel door steeds weer klinken.
(…) de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. (Habakuk 2:4)
Ook Petrus heeft nog iets te melden over Noach.
(…) Hij heeft de oude wereld niet gespaard, maar Noach, een prediker van de gerechtigheid, een van de acht, behoed toen Hij de zondvloed over de wereld van de goddelozen bracht; (2 Petrus 2:5)
Het bouwen van de ark was een aanklacht tegen de mensheid, een getuigenis van Noach. Het zal hem veel hoon en spot opgeleverd hebben. Noach blijkt bovendien een man van woord én daad te zijn. Petrus noemt hem ‘prediker van de gerechtigheid’. Dat wil zeggen dat hij de mensheid opriep zijn voorbeeld te volgen. Noach vond zijn houvast in de toekomst. Hij was iemand die niet zag, en toch geloofde.
De 21ste eeuw
We leven in de laatste dagen voor de terugkomst van de Here Jezus voor de gemeente: de opname. Daarmee zeggen we tevens dat we leven in de eindtijd. Paulus maakt aan de gelovigen te Thessalonica duidelijk dat de komst van de antichrist wordt tegengehouden door de aanwezigheid van de Heilige Geest op aarde. Als de gemeente wordt opgenomen, verlaat de heilige Geest (die in de gemeente woont) de aarde: de weg voor de antichrist is daarmee geopend.
Want de verborgenheid van de wetteloosheid werkt al. Alleen hij (SK: hij(!), dus een Persoon) die nu tegenhoudt, blijft totdat hij weggenomen wordt. (1 Thessalonica 2:7)
Verbinden we dit met een profetie van de Here Jezus, dan ontstaat een beeld dat ons veel heeft te zeggen.
37 Want zoals de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn.
38 Want zoals zij waren in die dagen voor de zondvloed, etend en drinkend, trouwend en uithuwelijkend, tot op de dag dat Noach in de ark ging,
39 en zij het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. (Mattheus 24:37-39)
Uit de tekst van Genesis 6 blijkt dat de gevallen engelen vrij spel hadden. Paulus op zijn beurt profeteert dat de antichrist in het laatst der dagen ongehinderd zijn gang kan gaan. De mensen in de tijd van Noach hadden uitsluitend aandacht voor de dagelijkse dingen in het leven van de mens. Oog (oor!) voor wat stond te gebeuren, hadden ze niet. En toen het zover was, werden ze er compleet door overvallen. We zien hetzelfde in onze dagen. De mens heeft overal tijd voor, maakt zich over van alles en nog wat druk, maar bezig zijn met de dingen van God (en dus van de toekomst), ho maar.
1 Maar weet dit, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen zijn;
2 want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldzuchtig, grootsprekers, hoogmoedigen, lasteraars, de ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig,
3 liefdeloos, onverzoenlijk, kwaadsprekend, onbeheerst, ruw, zonder liefde tot het goede,
4 verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers van genot dan liefhebbers van God. (2 Timotheüs 3:1-4)
Genesis 3 leert ons dat het gedrag van de mens gevolgen heeft voor de gehele schepping. Je kunt planten en dieren niet verantwoordelijk houden. Toch vielen ook zij onder het oordeel van God nadat de mens gezondigd had. Hetzelfde beeld zien we bij de zondvloed. De mens heeft alles bedorven, de gehele schepping valt onder Gods oordeel. Ook dat is in onze dagen weer het geval (zie mijn De klimaatcrisis in het licht van de Bijbel).
Paulus schrijft ook over deze dingen, maar draait in het licht van de toekomst de gang van zaken om. De droevige toestand waarin de schepping zich tegenwoordig bevindt is de schuld van de mens (God heeft haar aan de vruchtloosheid onderworpen; de gehele schepping zucht). Maar als straks de gelovigen in hun verheerlijkte lichamen met de Here Jezus terugkeren (beschreven als de openbaarwording van de zonen van God) zal de schepping meedelen in die nieuwe heerlijke toestand. De schepping zal worden hersteld in volle glorie. De val van de mens bracht de val van de schepping. De heerlijkheid van de gelovigen brengt de heerlijkheid van de schepping.
Die belofte is een van de vele aspecten van de hoop van de gelovige. Maar ook hier geldt: we zien er nog niets van. En dus zeggen we het opnieuw: zalig zij die niet zien en toch geloven.
24 Want wij zijn behouden geworden in de hoop. Een hoop nu die men ziet, is geen hoop; want wie hoopt er op wat hij ziet?
25 Maar als wij hopen op wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding. (Romeinen 8:24-25)
Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die naar zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren doen worden tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden (1 Petrus 1:3)
Er is nog een reden om vast te houden aan Gods beloften. Alle redenen die genoemd worden in verband met de nieuwe schepping, met ons verheerlijkte lichaam, met het wegnemen van ziekte, zonde en dood, het komende Duizendjarige Rijk, zijn niet de belangrijkste. Onze hoop is niet in de eerste plaats gevestigd op allerlei heerlijke beloften (hoe mooi ze ook zijn), maar op een Persoon. Petrus schreef het. We zijn wedergeboren tot een levende hoop. Waarom? Omdat de Here Jezus uit de doden is opgestaan! Onze hoop is op de Here Jezus. Alles draait om Hem. Vandaar ook dat we niet worden opgeroepen te zien op beloften, maar op Gods Zoon. We zien Hem nu niet, maar met het oog van het geloof zien we Hem wel.
(…) wij zien Jezus, die een weinig minder dan de engelen gemaakt was vanwege het lijden van de dood met heerlijkheid en eer gekroond, opdat Hij door de genade van God voor alles de dood smaakte. (Hebreeën 2:9)
Hij is nu al daar waar wij ook eens zullen zijn. We worden daarom opgeroepen, aangespoord op Hem te zien. Zien op Hem omdat Zijn aanwezigheid in de hemel onze toekomstige positie bevestigd, maar ook zien op Hem in Zijn leven hier op aarde. In de Hebreeënbrief vinden we daar voorbeelden van. De Heilige Geest gebruikt er zelfs verschillende woorden voor: beschouwen, zien en letten op.
Daarom, heilige broeders, deelgenoten van de hemelse roeping, beschouwt de apostel en hogepriester van onze belijdenis, (Hebreeën 3:1)
(…) wij zien op Jezus, de overste leidsman en de voleinder van het geloof, die om de vreugde die voor Hem lag, het kruis heeft verdragen, terwijl Hij de schande heeft veracht, en die is gaan zitten aan de rechterzijde van de troon van God. (Hebreeën 12:2)
(…) let op Hem die zo’n tegenspraak door de zondaars tegen Zich heeft verdragen, opdat u niet moe wordt en in uw zielen bezwijkt. (Hebreeën 12:3)
Slot
Petrus schrijft dat de hedendaagse niet-wedergeboren mens ‘verblind’ en ‘bijziend’ is.
Want hij bij wie deze dingen (SK: geloof, deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godsvrucht, broederliefde en liefde) niet zijn, is blind, kortzichtig, en is de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten. (2 Petrus 1:9).
De aartsvaders (zie Hebreeën 11) daarentegen hadden, net als Mozes bij zijn levenseinde, een helder oog en waren in het bezit van hun volle levenskracht.
Mozes was honderd twintig jaar oud, toen hij stierf; zijn oog was niet verduisterd en zijn kracht was niet geweken. (Deuteronomium 34:7)
Wat de wereld niet ziet, zagen zij wel: God maakt Zijn beloften waar. Hij heeft een hemels rustoord voor Zijn kinderen heeft bereid.
In het geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften te hebben ontvangen, maar zij zagen het in de verte en begroetten het, en beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren. (Hebreeën 11:13)
Zij hadden een ’thuis’ in de hemel en voelden zich daarom vreemdelingen op aarde. De aartsvaders zagen Gods beloften als ‘uit de verte’. Onze positie echter is – o wonder – niet veraf, maar dichtbij!
Maar nu, in Christus Jezus, bent u die vroeger veraf was, nabij gekomen door het bloed van Christus. (Efeze 2:13)
We zijn niet alleen dichtbij gekomen, in Christus hebben wij zelfs al deel gekregen aan Gods beloften. De oudtestamentische gelovigen voelden zich niet thuis op aarde, omdat ze wisten dat God iets beter met hen voor had. Wij voelen ons eveneens niet thuis in deze wereld (is dat zo?), en mogen bovendien weten van het Vaderhuis, en van het burgerschap in de hemelen.
In het huis van mijn Vader zijn vele woningen; (…) Ik ga heen om u plaats te bereiden. (Johannes 14:2)
(…) ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als Heiland verwachten (Filippi 3:20)
De oudtestamentische gelovigen worden ons als voorbeeld getoond in de Hebreeënbrief. Zij hielden vol, gaven niet op, wisten van geen wijken want ze wisten van Gods beloften. Wij hebben zelfs nog betere beloften gekregen dan zij.
39 En deze allen (SK: de oudtestamentische gelovigen) die door hun geloof getuigenis hebben verkregen, hebben de belofte niet ontvangen,
40 daar God voor ons iets beters had voorzien, opdat zij niet zonder ons tot volmaaktheid zouden komen. (Hebreeen 11:39-40)
Laat er in ons iets zijn als heimwee naar de toekomst. Moge het geloof in de beloften van God ook ons de kracht geven volhardend te zijn. Maranatha!