Problemen
Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament vinden we voorbeelden van gelovigen in grote problemen, die een beroep doen op God en worden gered, behouden, bewaard. Het gaat dan om problemen die bij het leven in een gebroken wereld horen, zoals ziekte, rampen en oorlog. In de meeste gevallen betreft het een individuele gelovige, soms zijn er meerdere personen bij betrokken. Wat veel minder vaak voorkomt is de uitredding van een compleet volk. En als het dan al voorkomt, handelt het meestal om Israël.
Als we over redding voor de eeuwigheid spreken, gaat het in eerste instantie altijd om individuen. Immers, een mens wordt behouden langs de weg van wedergeboorte. Een weg die elk mens alleen moet gaan. We zeggen immers met recht dat God wel kinderen heeft, maar geen kleinkinderen. Toch vinden we ook met het oog op de eeuwigheid aanduidingen van grote(re) groepen. Dat gebeurt in gelijkenissen van de Here Jezus. Hij spreekt daarin over verschillende kudden. Hij noemt ‘schapen van deze stal’, maar ook ‘schapen die bij een andere stal horen’. Een duidelijke verwijzing naar gelovigen uit de Joden en gelovigen uit de heidenen. Paulus spreekt in zijn brieven ook over dit onderscheid. Hij noemt daarin Joden en Grieken (waarmee alle niet-joden worden bedoeld, alle heidenen).
Want ik schaam mij niet voor het evangelie; want het is Gods kracht tot behoudenis voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek. (Romeinen 1:17)
In de Efezebrief schrijft hij over ‘hen die nabij waren’ (het Joodse volk) en ‘u die veraf waart’ (de heidenen). Maar, schrijft Paulus, deze twee groepen zijn niet langer gescheiden. Ze zijn door wedergeboorte tot één groep geworden, en beiden hebben in één Geest toegang tot de Vader.
17 En Hij is gekomen en heeft vrede verkondigd aan u die veraf was, en vrede aan hen die nabij waren.
18 Want door Hem hebben wij beiden in een Geest de toegang tot de Vader. (Efeze 2:17-18)
Op een andere plaats vertelt hij ons dat de mensheid geestelijk in drie groepen uiteen valt. Je hebt de Joden, je hebt de heidenen en je hebt de gemeente van God. Drie onderscheiden groepen, die elk hun eigen verantwoordelijkheid tegenover God hebben. Daarbij is het goed in gedachten te houden dat de gemeente dus bestaat uit ‘ex-joden’ en ‘ex-heidenen’.
Weest geen struikelblok voor Joden en voor Grieken en voor de gemeente van God; (1 Korinte 10:32)
Leven in een gebroken wereld
Zowel het volk Israël in het Oude als de gemeente in het Nieuwe Testament leven in een wereld die gekenmerkt wordt door veel leed. Niet voor niets spreken we van ‘het aardse tranendal’. Als er een ramp gebeurde in Oudtestamentische tijd dan vielen er ook onder Israël slachtoffers, en die slachtoffers werden zowel onder de ‘rechtvaardigen’ als onder de ‘onrechtvaardigen’ gevonden. Een aantal van de plagen die Egypte troffen omdat de farao het volk Israël niet wilde laten gaan, raakten ook het volk Israël. Zo is het ook met de gemeente. De huidige pandemie treft Joden, heidenen en leden van de gemeente van Jezus Christus. Ze raken besmet, worden (ernstig) ziek, en komen soms zelfs te overlijden. Er is geen onderscheid. De Here Jezus wijst daar met nadruk op als Hem de vraag wordt gesteld hoe het zit bij rampen. Is dat een straf van God? Met andere woorden, kregen de slachtoffers hun verdiende loon? Nee, zegt de Here Jezus, zo zit het niet. Ja, ze waren allemaal schuldig. Maar ze waren niet schuldiger dan de mensen die niet door de ramp werden getroffen. De vraag is of ze behouden zijn, ja of nee. En dan zegt de Here Jezus:
(…) Ik zeg u, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen. (Lukas 13: 3 en 5)
Natuurlijk is sterven ten gevolge van een ramp vreselijk. Maar pas echt vreselijk is zo’n dood als dat betekent dat het slachtoffer voor eeuwig verloren is. En dus, zorg dat je geknield hebt bij het kruis van Golgotha. Zorg dat je de Here Jezus hebt aangenomen als je Heer en Heiland. Ook dan is het mogelijk dat je door een ramp omkomt, maar je bent wel voor eeuwig behouden.
Een groep die roept om hulp
Ik zie een belangrijke bemoediging in het handelen van God met het volk Israël. De vrijmoedigheid om deze parallel te trekken ontleen ik aan de Bijbel. Paulus verzekert ons, dat we lessen mogen en moeten trekken uit dat wat in het Oude Testament staat geschreven. Het kan ons helpen belangrijke lessen te leren, vol te houden, troost te ontvangen en de hoop levendig te houden.
Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben. (Romeinen 15:4)
De samenstelling van het volk Israël dat in slavernij in Egypte was, zal in principe weinig verschild hebben van de huidige wereldbevolking. Er waren goede en slechte Israëlieten, gelovige en ongelovige. Het volk als geheel verkeerde in grote problemen. Het voortbestaan van Israël stond op het spel, de slavernij was bikkelhard, men was de wanhoop nabij. En dus keken ze omhoog. Er waren er die God smeekten om verlossing, anderen zullen juist woedend hebben geroepen waarom God dit allemaal toeliet, weer anderen beloofden van alles en nog wat als God zou ingrijpen en nog weer anderen waren apathisch en concludeerden dat er geen God is en als er al een is, het Hem blijkbaar niets interesseerde. En misschien bestond de grootste groep onder de Israëlieten wel uit diegenen die er normaalgesproken ‘niets aan deden’, en nu ineens wel tot God riepen. Nood leert bidden, nietwaar?
We zien hetzelfde doorheen de gehele geschiedenis. Mensen zijn wanhopig, sommigen bidden omdat ze gelovig zijn, anderen bidden omdat ze ‘niet iets beters weten te doen’, weer anderen worden opstandig, cynisch, en ga zo maar door. En zo ontstaat steeds hetzelfde beeld van een grote groep mensen, of een volk, dat in ieder geval gedeeltelijk de blik naar boven richt, en bidt om uitkomst. Het is vandaag de dag niet anders.
En God?
God verhoort gebeden die in overeenstemming zijn met zijn wil, schrijft de apostel Johannes. Dat slaat in de eerste plaats op het gebed van individuele gelovigen.
14 En dit is de vrijmoedigheid die wij jegens Hem hebben, dat als wij iets bidden naar zijn wil, Hij ons hoort.
15 En als wij weten dat Hij ons hoort, wat wij ook bidden, dan weten wij dat wij de beden hebben die wij van Hem hebben gebeden. (1 Johannes 5:14-15)
Als meerdere gelovigen samen zijn en samen bidden, dan heeft dat extra kracht, vertelt de Here Jezus ons.
Voorwaar, Ik zeg u tevens, dat als twee van u overeenstemmen op de aarde over enige zaak die zij maar zouden vragen, het hun ten deel zal vallen van mijn Vader die in de hemelen is. (Mattheus 18:19)
Je kunt dit echter niet zomaar van toepassing verklaren op een heel volk. Het is uitgesloten dat een volk in zijn geheel bidt in overeenstemming met de wil van God. Evenmin zal het voorkomen dat zo’n geheel het eens is over het te bidden gebed. Beide bovenstaande voorbeelden wekken tevens de indruk, dat God ‘pas’ in actie komt, als Hij gebeden is. Hoe goed is het dan de Bijbel te lezen, en te vernemen hoe God werkt. Nemen we het boek Exodus. Mozes beschrijft in Exodus 2 hoe God getuige is van alles wat er gebeurt.
23 In die lange tijd stierf de koning van Egypte; en de Israëlieten zuchtten nog steeds onder de slavernij en schreeuwden het uit, zodat hun hulpgeroep over de slavernij omhoog steeg tot God.
24 En God hoorde hun klacht en God gedacht aan zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob.
25 Zo zag God de Israëlieten aan en God had bemoeienis met hen. (Exodus 2:23-25)
In het navolgende hoofdstuk vertelt Mozes ons dat God hem op de hoogte brengt van Zijn bemoeienis met het volk Israël in slavernij (bij de brandende braamstruik).
7 En de Here zeide: Ik heb terdege gezien de ellende van mijn volk, dat in Egypte is, en hun gejammer over hun drijvers gehoord, ja, Ik ken hun smarten.
8 Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden en uit dit land te voeren (Exodus 3:7-8)
Als we enkele woorden uit de verzen uit hoofdstuk 2 van opmaak voorzien, valt iets heel bijzonders op. Dat werkt het beste in de Herziene Statenvertaling.
23 Het gebeurde vele dagen daarna, toen de koning van Egypte gestorven was, dat de Israëlieten zuchtten en het uitschreeuwden vanwege de slavenarbeid. En hun hulpgeroep vanwege de slavenarbeid steeg omhoog tot God.
24 Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob.
25 En God zag naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen. (Exodus 2:23-25)
Nu zien we dat er vier uitingen zijn die van het volk Israël afkomstig zijn. Ze zuchtten, ze schreeuwden het uit, er was hulpgeroep en gekerm. Vier manieren om uiting te geven aan hun ellende. Duidelijk is dat de nood hoog was. Dan zijn er ook vier ‘reacties’ van God. De eerste reactie is dat God ‘hoorde’. Wat hoorde Hij? Hun zuchten, hun schreeuwen, hun hulpgeroep en hun gekerm. Toen God dit allemaal hoorde, moest Hij denken aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. God had hen beloofd dat ze een groot nageslacht zouden krijgen. Bovendien was hun beloofd dat ze zouden wonen in het land Kanaän. Echter, onder de huidige omstandigheden zou van beide beloften niets terecht kunnen komen. Tenzij …
God vindt zoals zo vaak reden in Zichzelf om in te grijpen. God is geen mens dat Hij liegen zou, en dus is Hij betrouwbaar. Je kunt op Hem aan, geen enkele belofte zal loos blijken te zijn. Dus zag God naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen. Dit omzien naar en ontfermen van God was al bezig. We lezen immers meteen aan het begin van Exodus al over wonderlijke zaken.
(…) hoemeer men hen onderdrukte, des te meer vermenigvuldigden zij zich en breidden zij zich uit,
zodat men bevreesd werd voor de Israëlieten. (Exodus 1:12)
De vroedvrouwen echter vreesden God en deden niet wat de koning van Egypte haar gezegd had, maar lieten de jongens in leven. (Exodus 1:17)
En God deed de vroedvrouwen wel; het volk vermenigvuldigde zich en werd zeer talrijk. (Exodus 1:20)
Het is bijzonder om te zien dat het ingrijpen van God al begonnen was, terwijl de Israëlieten nog in grote nood waren. Die nood was waarschijnlijk daarom ook zo groot, omdat ze dachten er alleen voor te staan. Ze voelden zich machteloos en de situatie leek uitzichtloos. Hoe anders ziet het er uit als je oog hebt voor en weet hebt van Gods handelen. Bij de brandende braamstruik vertelt God Mozes dat Hij zal ingrijpen.
7 En de Here zeide: Ik heb terdege gezien de ellende van mijn volk, dat in Egypte is, en hun gejammer over hun drijvers gehoord, ja, Ik ken hun smarten.
8 Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden en uit dit land te voeren (Exodus 3:7-8)
Ook hier weer hetzelfde beeld. God weet ervan. Hij ziet de ellende, Hij hoort hun gejammer, Hij kent de nood van hun hart. Maar dan vers 8! GOD ZEGT DAT HIJ DAAROM IS NEDERGEDAALD! God kwam op aarde om de verlossing van Israël uit Egypte tot stand te brengen!
Hier zien we eens te meer hoe schitterend Gods Woord is. We weten allemaal van de typologie rond het volk Israël. In slavernij in Egypte (beeld van de verloren mens in de door satan beheerste wereld), het bloed van een lam aan de bovendorpel en de deurposten (beeld van het bloed van hét Lam, dat voor onze zonden is gestorven), de uittocht door de Schelfzee (beeld van de doop, ons afsterven aan de oude mens, en opstaan in nieuwheid des levens), de woestijnreis, etc. etc. etc. En nu lezen we dat om deze bevrijding te bewerkstelligen God is neergedaald op aarde. Dit afdalen is vaker gebeurd. Kent u die ene regel uit het oude kerkgezang nog? Om haar als bruid te werven, kwam Hij ten hemel af. De Here Jezus is God, Die neerdaalde op aarde om het verlossingswerk tot stand te brengen. Tegenover Pilatus getuigde Hij:
(…) Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik van de waarheid zou getuigen. (…) (Johannes 18:37)
Terug naar Israël in Egypte. Al deze gebeurtenissen – de wonderlijke toename in aantal, het ontvouwen van Gods plannen aan Mozes – zijn aan de waarneming van Israël in Egypte voorbijgegaan. Ze wisten er niets van. Ze dachten dat ze er alleen voor stonden, dat niemand hen kwam helpen. Ze riepen, ze huilden, ze schreeuwden om hulp. En dat terwijl die hulp al onderweg was!
Vandaag
Wat heeft ons dit nu te zeggen? Wereldwijd is er veel angst en verdriet vanwege de inmiddels duizenden slachtoffers. Ook het tot stilstand komen van de samenleving en de economie baart velen ernstige zorgen. En terecht. Israël in Egypte zal het idee hebben gehad dat wat hen overkwam onverdiend was. Ze hadden toch niets misdaan, ze waren er gewoon. Maar er is meer. God had een nog groter doel met de verlossing van Israël. God laat Mozes de volgende boodschap overbrengen aan farao.
15 Reeds nu had Ik mijn hand kunnen uitstrekken om u en uw volk met de pest te slaan en zoudt gij van de aarde weggevaagd zijn;
16 Doch hierom laat Ik u bestaan, om u mijn kracht te tonen, opdat men mijn naam verkondige op de gehele aarde. (Exodus 9:15-16)
En opnieuw, is het niet frappant? Nadat de Here Jezus is geofferd als hét Lam, staat Hij op uit de dood. De overwinning is behaald, de verlossing is een feit. Dit is wereldnieuws, dit moet iedereen weten!
En Hij zei tot hen: Gaat heen in de hele wereld en predikt het evangelie aan de hele schepping. (Markus 16:15)
Uiteindelijk draait het in deze tijd daar nog steeds om. Gods eer is het allerhoogste. Hem komt alle lof toe. En dus moet iedereen het weten. Het is ook nog steeds genadetijd. Het goede nieuws moet verspreid worden, opdat nog veel mensen gered kunnen worden. Paulus zet alles op een rij. Jood en Griek, iedereen heeft nodig zich te bekeren. Wie gelooft, zal behouden worden. Maar hoe zal iemand geloven, als hij de boodschap niet heeft ontvangen? Er moet dus gepredikt worden! En dus stuurt God predikers op pad.
11 Want de Schrift zegt: ’Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden’.
12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek, want dezelfde Heer van allen is rijk jegens allen die Hem aanroepen:
13 ‘want ieder die de naam van de Heer zal aanroepen, zal behouden worden’.
14 Hoe zullen zij nu Hem aanroepen in Wie zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij geloven in Hem van wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt?
15 En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden zijn? (Romeinen 10:11-15)
Gods wil is duidelijk, schrijft Petrus.
De Heer (…) wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen. (2 Petrus 3:9)
Stel nu eens dat deze pandemie geen straf is. Maar dat God het wil gebruiken om de evangelieprediking een extra boost te geven. Hoe zullen we dan bidden? Vragen we voor onszelf om bescherming, vragen we of de Here de dreiging wil wegnemen? Dat mag, niets verkeerds mee. Maar met het bovenstaande in gedachten zouden we er waarschijnlijk beter aan doen te bidden of God de pandemie zó wil stoppen dat het voor de hele wereld duidelijk is, dat het Gods ingrijpen is. Stel je eens voor dat God Zijn kracht in het wegnemen van de pandemie toont, opdat men Zijn naam verkondigt in de hele wereld. Opdat er nog velen tot geloof komen. Zou dat niet geweldig zijn?