Moet je de Bijbel een handje helpen door met archeologische vondsten aan te tonen dat wat er staat echt waar is? Soms lijkt dat aantrekkelijk, en het gebeurt ook nogal eens. Met enige regelmaat verschijnen berichten als die over archeoloog Speurneus die een potscherf heeft gevonden in de achtertuin van de ruïne van een vooraanstaand man die waarschijnlijk niet lang na de verwoesting van Jeruzalem leefde. Op die potscherf staan twee krasjes die verdacht veel lijken op een letter uit het Verweggistaanse alfabet. Nu weten we zeker dat de Koningen die de pasgeboren Here Jezus bezochten, daar ook echt zijn geweest 😉.
Enthousiaste verhalen en artikelen over de hele wereld tonen aan hoezeer christenen hunkeren naar buitenbijbelse bewijzen. Maar als we de Bijbel nauwkeurig lezen (en geloven!) dan blijkt het niet zo te werken. Wat zegt de Bijbel zelf hierover? Laten we de beroemde definitie van wat geloof is uit de brief aan de Hebreeën eens wat nader bekijken.
Het geloof nu is de zekerheid van wat men hoopt, de overtuiging van wat men niet ziet. (Hebreeën 11:1)
Wat is de zekerheid van wat men hoopt? We hopen op de komst van Christus, op de heerlijkheid die we bij Zijn komst zullen ontvangen, dat wil dus zeggen, de vervulling van Gods beloften. Bedenk daarbij dat hopen in Bijbelse zin iets anders is dan wat wij tegenwoordig onder hopen verstaan. Als iemand zegt ‘ik hoop het’, bedoelt hij eigenlijk te zeggen dat ‘hij het nog moet zien’. Niks geen zekerheid dus. Bijbelse hoop is anders. In dezelfde Hebreeënbrief staat het zo mooi omschreven.
Deze (dat is de hoop, zie vers 18!) hebben wij als een anker van de ziel, dat zeker en vast is en ingaat tot binnen het voorhangsel (Hebreeën 6:19)
Bijbelse hoop is dus als een anker. Net als het anker van een schip dat zich hecht in de veilige zeebodem, is ons anker (onze hoop) gevestigd op onwankelbare grond: de Here Jezus. Laat het nu maar stormen. Het schip zal niet afdrijven, niet op de rotsen slaan, want het ligt veilig, het ligt vast. Zo kan het in het leven van de gelovige ook stormen. Maar het is de hoop die maakt dat we niet afdrijven, dat ons geloof niet schipbreuk lijdt.
En wat is het wat men niet ziet? Dat kan niets anders zijn dan de hemelse werkelijkheid. Die kunnen wij niet zien. In vers 27 van dit hoofdstuk wordt God dan ook de ‘Onzienlijke’ genoemd.
Was het niet de Here Jezus Zelf die wees op het werkelijke karakter van geloof?
Gelukkig zij die niet gezien en toch geloof hebben. (Johannes 20:29)
Hoeveel miljoenen gelovigen zijn er in de afgelopen 20 eeuwen geweest? Ontzettend veel. Van al die gelovigen (en ook wij horen daar bij) moet worden vastgesteld dat ze nimmer de Here Jezus hebben gezien. Van slechts een heel klein groepje kan worden gezegd dat zij wél de Here Jezus hebben gezien en daarom geloven. Van nagenoeg alle andere christenen geldt dat ze geloven zonder te hebben gezien. We zijn geneigd ‘jaloers’ te zijn op de ooggetuigen die de Here Jezus hebben meegemaakt. Onze Heiland prijst echter niet de ooggetuigen zalig (hoewel ze dat wel zijn – als ze geloven tenminste), maar de oorgetuigen! Als inhoud van het geloof niet tot je komt door wat je ziet, dan moet het tot je komen door wat je hoort (prediking) of leest (Bijbelstudie). Dat ooggetuige zijn heeft trouwens ook zijn beperkingen. De Here Jezus zet Zijn discipelen op hun nummer als ze niet kunnen (willen?) geloven wat de vrouwen hebben verteld. De ooggetuigen – die ze al jaren kennen en hebben leren waarderen – worden niet geloofd.
Later nu openbaarde Hij Zich aan de elven terwijl zij aanlagen, en verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, omdat zij hen die Hem hadden gezien nadat Hij was opgewekt, niet hadden geloofd. (Markus 16:14)
Zeg nu zelf. Welke archeologische vondst zou hier iets aan kunnen toevoegen? Zou een potscherf maken dat de zekerheid van wat we geloven groter wordt? Zou het anker van de hoop nog meer vastigheid gaan geven? Nee. Want als je dat meent, dan getuig je er van dat het met je geloofszekerheid, je hoop niet zo best is gesteld. Je hebt blijkbaar niet genoeg aan Gods Woord. Niet genoeg? Dat kun je niet menen. God niet op Zijn Woord geloven? Natuurlijk geloof je Hem. En dus zijn vondsten niet nodig om je geloof te versterken. Zou het misschien juist daarom zo zijn, dat er zo weinig gevonden wordt? Heeft God er op die manier voor gezorgd, dat het zaligmakend geloof een geloof is dat niet(s) ziet? Wil je dus je geloof versterken? Lees, bestudeer Gods Woord!
15 (…) de heilige geschriften kent, die je wijs kunnen maken tot behoudenis door het geloof dat in Christus Jezus is.
16 Alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid,
17 opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk ten volle toegerust. (2 Timotheüs 3:15-17)