Typologie

In het Oude Testament vinden we talrijke typen die ons iets vertellen over het heil in Jezus Christus. Ook het volk Israël wordt een en andermaal opgevoerd in typische betekenis. In Mattheus vinden we een bijzonder mooi voorbeeld. Jozef was met het kindje Jezus en zijn vrouw Maria gevlucht naar Egypte omdat de situatie in Israël te gevaarlijk was. Als de veroorzaker van het gevaar – Herodes – gestorven is, lezen we het volgende.

En hij was daar tot de dood van Herodes; opdat vervuld werd wat door de Heer gesproken is door middel van de profeet, die zei: ‘Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen’. (Mattheus 2:15)

Deze uitspraak gaat terug op twee teksten in het Oude Testament. In de ene noemt God het volk Zijn eerstgeboren zoon en de tweede wijst terug naar de uittocht uit Egypte.

(…) Zo zegt de Here: Israël is mijn eerstgeboren zoon;  (Exodus 4:22)

Toen Israël een kind was, heb Ik het liefgehad, en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen.  (Hosea 11:1)

Bekende teksten waarin het begin van onze verlossing in beelden beschreven wordt. Maar minder bekend zijn de teksten waarin deze beelden verder worden doorgetrokken. Zo lezen we ook in de Psalmen een verwijzing naar de uittocht uit Egypte, met gebruikmaking van een ander beeld.

Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, Gij hebt volken verdreven en hem geplant. (Psalm 80:9)

Zingen wil ik van mijn vriend, zingen het lied van mijn vriend en zijn wijngaard. Mijn vriend had een wijngaard, een wijngaard op een vruchtbare helling. (Jesaja 5:1)

Israël wordt hier beschreven in termen van de verbouw van druiven, waarbij de Planter (God) uiteraard een rijke oogst verwachtte.

Hij spitte hem om, verwijderde de stenen en plantte een edel ras. Hij bouwde een wachttoren, hakte al een wijnpers uit. Druiven verwachtte hij, zoete druiven, maar wat hij oogstte was zuur en slecht. (Jesaja 5:2)

Dus helaas, de oogst bleef uit en wat er wel werd geoogst was van slechte kwaliteit. De Here Jezus wist uiteraard van deze beelden, en ook wat ze voorstelden. Gedurende heel Zijn loopbaan hield Hij Israël voor (en dan met name de leidslieden) dat ze de eeuwen door gefaald hadden. Maar Hij vertelde ook dat God niet opgaf en in Zijn Zoon een nieuw begin maakte. Niet Israël was de zoon van God, maar Jezus van Nazareth. Niet Israël was de uit Egypte gehaalde wijnstok, maar Jezus van Nazareth. En als de Here Jezus dit beeld zelf gaat uitwerken begint Hij met de bekende woorden: Ik ben de wáre wijnstok. Hij zegt dus niet slechts dat Hij de wijnstok is, maar voegt toe dat waar Israël faalde en geen vrucht voortbracht, Hij dat als ware wijnstok wel zal doen. En om extra te benadrukken dat deze aanspraak gerechtvaardigd is, voegt Hij toe dat Zijn Vader de landman (de wijnbouwer) is.

Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. (Johannes 15:1)