In Egypte

Toen God Israël uit Egypte bevrijdde deed Hij dat niet alleen uit medelijden, hoewel dat uiteraard wel een grote rol speelde. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de woorden die God tot Mozes sprak bij de brandende braamstruik.

7 En de Here zeide: Ik heb terdege gezien de ellende van mijn volk, dat in Egypte is, en hun gejammer over hun drijvers gehoord, ja, Ik ken hun smarten.

8 Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden en uit dit land te voeren naar een goed en wijd land (…). (Exodus 3:7-8)

Maar voordat er ook maar iets tot stand kon worden gebracht, moest het volk Egypte verlaten. Eenmaal in de woestijn vertelde God het volk via Mozes wie Hij is, wat Hij met het volk van plan was, en hoe Hij wilde dat het volk zich in de wereld zou manifesteren. Profetieën, wetten en inzettingen. De essentie van al deze doelen wordt samengevat in het boek Exodus.

En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. (…)(Exodus 19:6)

Een koninkrijk veronderstelt een koning. Die was er vanaf het allereerste begin, namelijk God Zelf! Mozes legt uit dat dit bij de verbondssluiting bij de Sinaï tot stand kwam.

Hij werd Koning in Jesurun (synoniem voor Israël), toen de hoofden van het volk bijeenkwamen, de stammen van Israël alle tezamen. (Deuteronomium 33:5)

Toch had God al gezien dat het voor Israël moeilijk zou zijn te leven met de gedachte aan een onzichtbare koning. Alle volken hebben heersers die zichtbaar functioneren vanuit prachtige paleizen. Dat alles ontbrak bij Israël. Je ziet meteen ook de parallel met het dienen van God als God. God is ook in dat opzicht onzichtbaar, en het was zelfs al tijdens de woestijnreis zo dat het volk voor zichzelf een zichtbare afgod maakte. Een onzichtbare Koning, een onzichtbare God. Ook wij, zoveel eeuwen later, zouden het moeilijk vinden een onzichtbare koning te aanvaarden. Denk eens aan de opening van de Staten-Generaal! Het lezen van de troonrede, de rijtoer in de Gouden koets, of aan Koningsdag! Nog maar net is bekend geworden dat Willem-Alexander in 2020 Maastricht zal bezoeken. Dat alles zou niet mogelijk zijn. Maar waar God alle vormen van beeldendienst ten strengste verbood, liet Hij wel ruimte voor het aanstellen van een koning.

14 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken rondom mij hebben,

15 Dan zult gij over u de koning aanstellen, die de Here, uw God, verkiezen zal; uit het midden van uw broeders zult gij een koning over u aanstellen; geen buitenlander, die uw broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen. (Deuteronomium 17:14)

En zo is het ook precies gelopen. Samuël had met groot gezag zijn taak als richter vervuld. Toen hij oud was geworden stelde hij zijn zonen Joël en Abia aan tot richters over Israël. Het werd een teleurstelling, niet in het minst voor Samuël. Het gedrag van Joël en Abia deed sterk denken aan dat van de zonen van Eli, Hofni en Pinehas.

(…) zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; zij waren op winstbejag uit, namen geschenken aan en bogen het recht. (1 Samuël 8:3)

Geen wonder dat de oudsten van Israël dit niet zagen zitten. Ze gingen naar Samuël en vroegen om een koning. Dat was een enorme klap voor Samuël en hij klaagde zijn nood bij God. Maar het antwoord dat hij kreeg was anders dan hij wellicht had verwacht, of gehoopt.

De Here zeide tot Samuël: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet u hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn. (1 Samuel 8:7)

Het was natuurlijk ondenkbaar dat God afstand zou doen van de troon. De te kiezen koning zou dan ook een positie krijgen van een soort onderkoning, vergelijkbaar met Jozef in Egypte. God wees Saul aan. Deze maakte er, na een veelbelovend begin, een potje van. Vervolgens moest Samuël (op hoge leeftijd inmiddels!) David zalven tot koning. David was een man naar Gods hart, volgens de woorden van Samuël tot Saul.

Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had. (1 Samuel 13:14)

David was een type van de Here Jezus, de ware Man naar Gods hart. David was echter een mens zoals wij allen, en dus feilbaar. Maar anders dan Saul, zocht David onder alle omstandigheden, en in alle moeilijkheden, ja zelfs na elk falen Gods aangezicht en bad om hulp, om vergeving, om herstel. Het dieptepunt uit zijn regering was toch wel de affaire met Batseba. Maar ook toen keerde hij met diep berouw terug tot God. Zie hieronder het begin van Psalm 51, en lees hoezeer hij zich bewust was van zijn grote zonde.

1 Voor de koorleider. Een psalm van David,

2 Toen de profeet Natan bij hem gekomen was, nadat hij tot Batseba was gekomen.

3 Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid, delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid;

4 Was mij geheel van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde.

5 Want ik ken mijn overtredingen, mijn zonde staat bestendig voor mij.

6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in uw ogen (…) (Psalm 51:1-6)

Als wij gezondigd hebben – en wie doet dat niet – mogen we ook tot God gaan met belijdenis van zonden. Het is bij zo’n gelegenheid zegenrijk heel Psalm 51 te lezen. Het geeft een idee hoezeer onze zonde tot oneer van God is. Het verdiept ons besef van de heiligheid van God, het zal ons helpen de zonde te leren zien zoals God die ziet. Een gelovige zondigt, maar zondigt niet goedkoop. Wij zijn verlost, maar ’t heeft Zijn dood gekost. David en Batseba… En toch was hij een man naar Gods hart. Eeuwen later zal de ware Man naar Gods hart aangeduid worden als de Zoon van David! Daarover de volgende keer.