Een Profeet Die in Jeruzalem gedood werd
De godsdienstige leiders van Israël vertoonden een merkwaardige houding ten opzichte van de tot Israël gezonden profeten. Ze eerden de profeten uit vroeger dagen, maar negeerden de profeten van hun eigen tijd. En dat niet alleen ten tijde van het optreden van de Here Jezus. Zelf onderkenden ze deze tegenstrijdigheid niet. De profeten die zij vereerden waren gedood door hun ‘voorvaderen’. De ‘huidige’ leidslieden meenden echter dat zijzelf in dergelijke gevallen ‘natuurlijk’ niet hadden meegedaan aan het doden van profeten. De Here Jezus zegt het hun in glasheldere bewoordingen.
(…) Als wij in de dagen van onze vaderen waren geweest, zouden wij niet hun deelgenoten geweest zijn in het bloed van de profeten. (Mattheus 23:30)
Herkent u deze gedachte? Denken wij zelf ook niet al te gemakkelijk dat we niet om Barabbas zouden hebben gevraagd? Dat we niet om het kruisigen van de Here Jezus zouden hebben geroepen? Misschien. Ik vrees dat ik wel mee had staan schreeuwen.
De Joodse leidslieden waren intussen bezig de herinnering aan gedode profeten in stand te houden. Ze bouwden immers herdenkingsmonumenten! Daarmee gaven ze aan te onderkennen dat de gedode profeten echte, door God gezonden profeten waren geweest.
Wee u, want gij bouwt de grafsteden der profeten, maar uw vaderen hebben hen gedood. (Lukas 11:47)
Maar waarom dan die monumenten bouwen? Misschien als een soort bedevaartsoord? Een relikwie?
Door het bouwen van deze monumenten legden ze echter nog een ander getuigenis af. Ze gaven niet alleen aan dat de martelaars van weleer echte profeten waren, maar ook dat hun eigen voorvaderen de moordenaars waren! Het zal wel niet de bedoeling zijn geweest dat donkere feit in het daglicht te stellen. Maar de Here Jezus stelt hun deze consequentie wél voor ogen.
U getuigt dus van uzelf, dat u zonen bent van hen die de profeten hebben vermoord. (Mattheus 23:31)
Niet lang na deze woorden zou blijken dat ze niet alleen de zonen van moordenaars waren, maar ook in de voetsporen van hun voorvaderen zouden treden. En zij zouden niet zomaar een profeet doden, ze zouden Dé Profeet doden. De Here Jezus laat hier geen enkele twijfel over bestaan.
Doch Ik moet heden en morgen en de volgende dag reizen, want het gaat niet aan, dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt. (Lukas 13:33)
Christus’ dood aan het kruis was het zegel op zijn profetenloopbaan. Anders gezegd, Zijn dood was de bevestiging van het feit dat Hij Dé Profeet was.
Tegelijkertijd was Zijn dood een verschrikkelijk getuigenis tegen de godsdienstige mens. De wereld haat de getuigen van God, en die haat is het grootst in de godsdienstige wereld, als de niet-wedergeboren mens het daar voor het zeggen heeft. De haat komt voort uit de wetenschap dat God de natuurlijke mens veroordeeld heeft.
Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem. (Johannes 3:36)
In elke godsdienst heeft de natuurlijke mens een zekere ereplaats. In het christendom zien we pausen, kardinalen, bisschoppen. De islam kent imams, sjeichs, ayatollahs, moefti’s en kaliefs. Het Jodendom kende schriftgeleerden, farizeeën en rabbi’s. Ze hebben gezag over hun medegelovigen en genieten bepaalde voorrechten. De Here Jezus leert dat het zo niet zou moeten zijn.
7 (…) U echter, laat u niet Rabbi noemen;
8 want een is uw Meester, en u bent allen broeders.
9 En noemt niemand uw vader op de aarde, want een is uw Vader: de Hemelse.
10 Laat u ook niet leermeesters noemen, want een is uw Leermeester: de Christus. (Mattheus 23:7-10)
Op het moment dat God iemand stuurt om te profeteren tegen het onrechtmatige van al deze godsdienstige posities, komt de haat in volle hevigheid tot uiting. Dan is de belijdenis die jarenlang uit de mond van godsdienstige leiders kwam, ineens niets meer waard. Dan ook blijkt dat satan via deze niet-wedergeboren mensen macht heeft in godsdienstige centra. Dit alles gold ook ten tijde van de Here Jezus. Daarom ook slaagde de satan er in Dé Profeet te laten kruisigen.
Zo wordt duidelijk zichtbaar dat geen enkele belijdenis, geen enkele vleselijke toewijding in staat is de mens te bevrijden van satan. Deze waarheid komt voortdurend aan het licht. Het leidde tot de dood van Gods profeten, het bracht de kruisiging van de Here Jezus tot stand, het was de motor achter de kerkelijke inquisitie in de middeleeuwen.
Ook vandaag de dag gelden deze woorden van de Here Jezus. Het past een gelovige niet zich een andere naam aan te meten dan alleen die ene: broeder, zuster. Alles wat daar bovenuit gaat, is strijdig met Gods Woord. Laat dan ook niemand zich paus, kardinaal, apostel of profeet (laten) noemen. Eén is onze Vader: de Hemelse. Een is onze leermeester: de Christus. Een is onze Meester: wij zijn allemaal slechts broeders en zusters.
Het kruis is de veroordeling van de godsdienstige mens. Wij moeten met Christus gekruisigd zijn en opgestaan, willen we Hem kunnen dienen in nieuwheid des levens.