De gelovigen zijn kinderen der wijsheid
In Lukas 7 zien we hoe de discipelen van Johannes de Doper de Here Jezus vragen of Hij de beloofde Messias is. In Zijn antwoord wijst de Here op alle dingen die door Zijn handen plaatsvinden: blinden worden ziende, lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en armen ontvangen het evangelie. Volgens Jesaja tekenen van de aanwezigheid van de Messias. Daarna spreekt Hij tot de mensen over het werk van Johannes de Doper. Dat was Gods werk, want Johannes was de bode die voor de komende Messias is uitgegaan en de weg voor Hem heeft bereid. Voor vele toehoorders zijn dit geweldige woorden, want zij hadden zich door Johannes laten dopen – als teken van hun bekering. Ze zijn blij en maken God groot.
En toen al het volk dit hoorde, en ook de tollenaars, hebben zij God gerechtvaardigd, daar zij met de doop van Johannes gedoopt waren. (Lukas 7:29)
Er zijn echter ook andere toehoorders, die zich niet door Johannes hadden laten dopen. Ze vonden dat ze dat niet nodig hadden, sterker nog, ze verwierpen de bediening van Johannes en daarmee ook de Here Jezus.
Maar de Farizeeën en de wetgeleerden verwierpen voor zichzelf de raad Gods, daar zij niet door hem gedoopt waren. (Lukas 7:30)
De Here Jezus reageert daarop. Hij stelt hun domheid aan de kaak. Van Johannes de Doper – die een zeer sober leven leidde – zeiden ze dat hij bezeten was. De Here Jezus daarentegen, die qua consumptie een normaal leven leidde, kreeg als verwijt te horen dat Hij een vraatzuchtig mens en een wijndrinker was, die Zich nota bene inliet met tollenaars. Met andere woorden, ze spreken zichzelf tegen. Ze vinden steeds wel een redenering waarmee ze zichzelf konden rechtvaardigen – zij stonden boven dit alles, zij hadden geen bekering, geen doop nodig. De Here geeft beide groepen een naam. Zij die zich door Johannes hadden laten dopen, noemt Hij ‘kinderen van de wijsheid’.
En de wijsheid is gerechtvaardigd door al haar kinderen. (Lukas 7:35)
De andere groep – de afkerigen – krijgen het etiket ‘dit geslacht’.
Waarmede zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken en waaraan zijn zij gelijk? (Lukas 7:31)
Later zal de Here Jezus het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar vertellen. Bovenstaande tegenstelling komt daarin treffend naar voren. De Farizeeër heeft geen bekering nodig, hij acht zichzelf goed genoeg.
11 De Farizeeër stond en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U, dat ik niet zo ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar;
12 ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten. (Lukas 18:11-12)
De tollenaar daarentegen slaat – als kind van de wijsheid – een heel andere toon aan.
De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O God, wees mij, zondaar, genadig! (Lukas 18:13)
De conclusie van de Here Jezus is glashelder.
Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug. (Lukas 18:14)
Wat een rijkdom dat wie tot de Here Jezus gaat om gered te worden een kind van de wijsheid wordt genoemd.
De wereld
De wereld heeft daar helaas een heel ander beeld van. Paulus weidt daarover uit in zijn brief aan de Korintiërs. Met alle kennis en wijsheid heeft de mensheid nog steeds geen oplossing gevonden voor de zonde en het loon van de zonde, de dood. Desondanks wordt de zoektocht naar een lang en gelukkig leven, of nog liever, naar het eeuwige leven voortgezet. Het zal niets opleveren. Dat van Godswege inmiddels al zo’n 2000 jaar de oplossing voorhanden is, wordt door dezelfde onderzoekers genegeerd. Zij zien niets in een gekruisigde. Het is dwaasheid. Hoe kan nu iemand zijn leven geven voor een ander? En sterker nog, hoe zou iemand uit de dood hebben kunnen opstaan? Onmogelijk. De toekomst zal echter anders uitwijzen. Paulus benadrukt ondertussen dat het evangelie voor eenvoudige mensen wel acceptabel is. Hij wijst daarbij op de Korintiërs zelf.
26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken.
27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; (1 Korinte 1:26-27)
Als straks alle dingen hun beslag hebben gekregen zal blijken dat het dwaze van God (althans in de ogen van mensen die menen het te weten) helemaal niet zo dwaas was. En evenzo dat het zwakke niet zwak was. God heeft die weg gevolgd om het zondeprobleem op te lossen. Het zal er dan ook toe leiden dat de van zichzelf overtuigde mens – wijs en sterk – met de mond vol tanden zal staan. Zwak? Toegeven dat je het zelf niet kunt, vergt zelfkennis en moed. Dwaas? Het is pas dwaas iets waar je zelf geen weet van hebt voor onmogelijk te verklaren.
Dus, laat de wereld ons maar uitlachen. Laten de zogenaamde wijzen hun zogenaamde wijze hoofden maar schudden. Door het geloof mogen wij anders weten. Wij zijn kinderen van de wijsheid. Gods wijsheid die ons het eeuwige leven heeft aangebracht.