Onzekerheid

De corona-crisis roept veel vragen op. De meest gehoorde vraag op het christelijke erf luidt: “Zijn de weeën nu begonnen, betekent dit dat de Here Jezus gauw terugkomt?” Andere vragen hebben te maken met het waarom, zoals “Is het een straf van God?”

Dergelijke vragen kunnen we alleen beantwoorden als we in de keuken van God onze Vader kunnen kijken. En aangezien dat niet mogelijk is, dienen we Gods Woord te raadplegen.

Ook lijken de meeste gelovigen het er over eens te zijn dat “het niet anders kan, dan dat we in de eindtijd leven”. Ik zal het niet tegenspreken. De vraag is alleen hoe we met deze dingen omgaan. Wat bijvoorbeeld zijn dat, die weeën? De Here Jezus gebruikt het woord in Mattheus 24 als Hij zegt: “Dit alles is echter het begin van de weeën.”

Wat bedoelt de Here Jezus met het begin van de weeën? In de verzen voorafgaand aan deze uitspraak noemt Hij misleiding, oorlogen, hongersnoden, pestilentiën en aardbevingen. Maar wat zegt Hij daar nu precies over? De Here Jezus zegt: “U zult horen …” Dat betekent dat de rampen die Hij opnoemt zich niet wereldwijd zullen voordoen. In de wereld van het Nieuwe Testament werden berichten over een grote ramp pas na enige tijd elders bekend. Het feit dat je er over hoort, houdt in dat je het zelf niet aan den lijve ondervindt. De rampen doen zich dus niet gelijktijdig overal op de hele wereld voor, nog niet. In onze tijd is dat niet anders. Weliswaar bereiken de berichten ons veel sneller, dankzij alle moderne communicatiemiddelen, de rampen op zich doen zich nog steeds op relatief beperkte schaal voor. En hoewel al die rampen op zich verschrikkelijk zijn, zijn ze slechts een voorbode van wat komen gaat. Pas in Openbaring maken we kennis met wereldwijde rampen …

In de Statenvertaling lezen we voor het woord weeën: smarten. Beide woorden vertolken als onderliggend gevoel “ondraaglijke angst, met betrekking tot de rampen die aan de komst van de Messias voorafgaan”. De vraag is nu of de angst te maken heeft met de rampen, of met de komst van de Messias. En de daaropvolgende vraag moet dan luiden “slaat dit wel op gelovigen?” Is het een kenmerk van gelovigen dat ze doodsbenauwd zijn voor rampen? En nog sterker, zouden gelovigen bang moeten zijn voor de komst van hun Heer en Heiland? Uiteraard, gelovigen zijn ook maar mensen, en angst kennen we allemaal. Maar het kan toch niet zo zijn dat gelovigen en ongelovigen dezelfde reactie vertonen bij het zien van al deze dingen? Welnu, dat is ook niet zo. Het is de Here Jezus Zelf die ons wat dat betreft op het goede spoor zet. In Lukas 21 spreekt Hij ook over de eindtijd, en daar voegt Hij bij het noemen van de rampen iets toe, speciaal voor ons gelovigen. “Wanneer u nu zult horen van oorlogen en onlusten, wordt niet angstig; want deze dingen moeten eerst gebeuren, maar het einde is het niet meteen.”

“Wordt niet angstig!”, zegt de Here. Al deze rampen moeten eerst gebeuren, het is niet meteen het einde, het is nog maar het begin van de weeën. Maar dat is niet alles, de Here Jezus versterkt deze bemoediging een paar verzen verder. Hij zegt daar: “Als nu deze dingen beginnen te gebeuren, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing is nabij.”

Ziet u het? Al die rampen zijn niet bedoeld om bang van te worden, voor ons betekenen ze een geweldige bemoediging. Nog even volhouden, de Here komt eraan! En dat weten we allemaal ook wel. Wij verwachten niet Gods oordelen, wij wachten op de Opname.

Wat bedoelt de Bijbel nu met weeën? Daarvoor moeten we naar het boek Openbaring, naar de tijd van de Grote Verdrukking. Vanaf hoofdstuk 6 lezen we over zegel-, bazuin- en schaalgerichten. Eerst 7 zegelgerichten, waarbij het zevende het eerste bazuingericht is, dan 7 bazuingerichten, waarbij het zevende het eerste schaalgericht is, en 7 schaalgerichten (dus 6+6+7=19). Een enorme reeks onvoorstelbare rampen gaat over de aarde. Nu hebben we meestal de neiging elk van deze gerichten een wee te noemen. Maar dat lijkt niet correct. De sleutel ligt in het achtste hoofdstuk. Johannes schrijft daar: “En ik zag en ik hoorde een arend in het midden van de hemel, die met luider stem zei: Wee, wee, wee hun die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen van de bazuin van de drie engelen die gaan bazuinen.”

Op het moment dat de arend vliegt zijn er al een aantal gerichten geweest, namelijk de zegelgerichten en vier bazuingerichten. De drie weeën die de arend aankondigt zijn gelijk aan de bazuingerichten 5, 6 en 7. Wat is er nu zo bijzonder dat deze drie een extra aanduiding krijgen? Wel, alle voorafgaande gerichten hebben gevolgen voor de omstandigheden waarin de mens op aarde leeft. Bij elk volgend gericht wordt het leven op aarde weer moeilijker. Bij de drie weeën is dat echter anders. Deze drie bazuingerichten zijn rechtstreeks op de mens gericht.

Het eerste wee betreft de sprinkhanen, dat zijn demonische machten die worden vrijgelaten. Ze pijnigen de mensen die het zegel van God niet op hun voorhoofd hebben. De foltering is zo erg dat de mensen er naar verlangen te sterven, maar de dood ontloopt hun.

Na dit eerste wee vinden we de volgende aankondiging: “Een ‘Wee!’ is voorbijgegaan, zie, er komt nog twee keer een ‘Wee!’ hierna.”

Het tweede wee handelt over de vier engelen bij de Eufraat. Zij worden losgelaten waarna een gigantisch leger optrekt vanuit het oosten. Het leidt tot een verschrikkelijke oorlog waarin ontelbaar veel slachtoffers vallen.

Dan volgt de aankondiging van de laatste wee. “Het tweede ‘Wee!’ is voorbijgegaan, zie, het derde ‘Wee!’ komt spoedig.”

Het derde wee wordt gekenmerkt door de aankondiging van het rijk van Christus. Satan wordt op de aarde geworpen, het beest en de valse profeet treden op, en het resultaat is dat mensen de satan aanbidden. Daarna volgen nog de zeven verschrikkelijke schaalgerichten. Het eindigt uiteindelijk met de slag bij Armageddon.

Nu is Gods genade onvoorstelbaar groot. Al deze verschrikkingen dienen namelijk niet alleen maar om te straffen, maar om te voorkomen dat de mensen de eeuwige straf zullen moeten ondergaan. Anders gezegd, God ‘hoopt’ dat ze zich alsnog, op het allerlaatste moment, zullen bekeren. Hoe triest is het dan als we herhaaldelijk lezen dat ze dat juist niet doen. Je voelt de pijn van Johannes als hij moet constateren dat “de overigen van de mensen, die niet gedood waren door deze plagen, zich niet bekeerden”, en “zij bekeerden zich niet om Hem heerlijkheid te geven.”

Al met al kunnen we constateren dat de weeën zullen toenemen. Er is een toename in topografische reikwijdte, een omvang in kracht en een toename in gevolgen voor de mensheid. Verder zal het tempo waarin de weeën elkaar opvolgen steeds hoger worden.

Verwachten

Wat staat ons als gelovigen nu te doen? In ieder geval moeten we niet proberen uit te pluizen hoever we zijn op Gods kalender. Denk aan de woorden van onze Heiland: “Van die dag en dat uur echter weet niemand, ook de engelen van de hemelen niet, ook de Zoon niet, behalve de Vader alleen.” en: “Het komt u niet toe tijden of gelegenheden te weten die de Vader in zijn eigen macht heeft gesteld.”

Ik wil ondertussen in geen enkel opzicht afdoen aan de ernst van de situatie waarin we ons bevinden. Niemand weet wat de toekomst brengen zal, ook niet wat deze pandemie betreft. Laten we echter wel nuchter blijven. Wat ons eigen leven betreft is er niets veranderd. Iedereen weet dat het leven eindig is. Iedereen weet dat de dag zal komen dat hij of zij afscheid van het leven op aarde moet nemen. Maar niemand weet wanneer dat zal zijn. En nu het coronavirus rondgaat weet nog steeds niemand dat. Er is wat dat betreft niets veranderd. Luister naar onze Heiland. “Jezus dan zei tot hen: Mijn tijd is nog niet aangebroken; maar uw tijd is altijd bereid.” De Here Jezus wist precies wanneer Hij aan het kruis zou sterven. Toen Hij deze woorden sprak, was het nog niet zover. Maar wij mensen kunnen niets anders doen dan ons leven zo in te richten dat we er klaar voor zijn. Klaar om te sterven, en zo naar de Here Jezus te gaan, of klaar voor de komst van de Here Jezus om ons tezamen met alle andere gelovigen weg te voeren: de opname. Beide mogelijkheden kunnen elk moment plaatsvinden. Er is niets dat nog moet gebeuren wil de opname een feit zijn. En dus richten we onze blik naar boven in blijde afwachting van de komst van de Here Jezus! Die houding is volgens Paulus een kenmerk van een levend geloof. Zo schrijft hij goedkeurend aan Thessalonica dat ze “zijn Zoon uit de hemelen verwachten, die ons redt van de komende toorn.”

We verwachten dus de Here Jezus. De gemeente, als bruid, verwacht de komst van de bruidegom. Als Hij komt om ons te halen gebeuren er bijzondere dingen. We krijgen een verheerlijkt lichaam, we mogen voor altijd bij de Here Jezus zijn, en we worden gered van de komende toorn. Dat laatste is dus van belang in het licht van ons onderwerp. Hoewel we misschien getuige zijn van het begin van de weeën, zullen we de toorn van God niet aan den lijve ondervinden. Denk eens aan de reactie van de mensen die tijdens de grote verdrukking Gods toorn wel over zich heen krijgen. “En de koningen van de aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de sterken en elke slaaf en vrije verborgen zich in de holen en in de rotsen van de bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan dan bestaan?” Dat is wel wat anders dan wat we nu meemaken. Deze woorden tekenen een totale, blinde paniek. Het gaat van hoog tot laag, van machthebbers tot slaven. Iedereen wil vluchten, maar waar naartoe? Er bestaat geen schuilplaats die de mens kan verbergen voor God.

Wij leven in een tijd waarin we bosbranden, overstromingen, orkanen, aardbevingen, hongersnoden en sprinkhanenplagen zien gebeuren. Maar ziet u ergens iets van de allesverlammende angst die de mensheid tijdens de grote verdrukking treft? Ja, we weten van grote vluchtelingstromen. Deze arme mensen zijn op drift geraakt door oorlog of door diepe armoede. Het is tragisch wat ze allemaal moeten doormaken. Het is een schande dat de wereld niet meer doet om ze te helpen.

Maar ook dat staat in geen verhouding tot wat nog komen gaat. Daarom een oproep van Paulus. Hij schrijft zijn broeders en zusters te Thessalonica de volgende corrigerende woorden. “Wij vragen u echter, broeders, in verband met de komst van onze Heer Jezus Christus en onze bijeenvergadering tot Hem, dat u niet zo snel in uw denken geschokt of verschrikt wordt, noch door geest, noch door woord, noch door een brief als van ons, alsof de dag van de Heer al aangebroken zou zijn. ”

Paulus noemt twee zaken. Ten eerste, de komst van onze Heer Jezus en onze bijeenvergadering met Hem. Hé, dat kennen we, hij heeft het over de opname! De Here Jezus komt om ons te halen zodat we voor altijd bij Hem kunnen zijn. Het tweede wat Paulus noemt is de dag van de Heer. De dag van de Heer, de dag des Heren, de Grote Verdrukking. Wat was er aan de hand? De gelovigen van Thessalonica dachten dat ze de opname hadden gemist. Iemand had ze misleid, en nu waren ze de kluts kwijt. Niet nodig, zegt Paulus. De dag des Heren is nog niet aangebroken, en ook de opname heeft nog niet plaatsgevonden.

Ook wij zouden in de war kunnen raken. Wat gebeurt er allemaal? Zijn de weeën al begonnen? Staat de grote verdrukking al voor de deur? Wie weet wat we allemaal nog moeten doormaken. Enzovoort, enzovoort. Nee, beste lezers, er gebeurt inderdaad van alles, maar de dag des Heren is nog steeds niet aangebroken. Wij verwachten geen oordelen, wij verwachten de Here Jezus, wij verwachten de opname. Hoor wat Paulus aan de Filippenzen schrijft. “Want ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als Heiland verwachten, die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid.”

God heeft de geschiedenis vast in handen. Het zal precies zo gaan als Hij het heeft gepland. Het zal precies zo gaan als Hij het ons in Zijn Woord heeft toevertrouwd. Petrus verwoordt het zo: “Wij achten het profetische woord des te vaster, en gij doet wel er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten.”

We leven in een donkere wereld, in een donkere tijd. Iedereen loopt tastend rond, zich afvragend wat de toekomst zal brengen. Zo niet Gods kinderen. Zij hebben het profetisch Woord. Het is als een lamp, ja als een zoeklicht. Het profetische Woord schijnt helder totdat het zover is, en de Here komt. We verwachten de Here Jezus. Hij komt om ons thuis te brengen.

Het Woord laat ook duidelijk zien, dat God altijd de Zijnen in veiligheid brengt alvorens Hij Zijn oordelen over de mensheid brengt. Zo moest Noach een ark bouwen, een vaartuig dat hem, zijn gezin en alle meegekomen dieren dwars door de oordelen heen zou voeren.

God had genoeg van alle ergerlijke zonden van Sodom en Gomorra. Maar alvorens de steden te vernietigen, stuurde Hij engelen om Lot en zijn gezin in veiligheid te brengen. Letterlijk zeiden ze: “Haast u, vlucht daarheen, want ik zal niets kunnen doen, voordat gij daar aangekomen zijt.” Zo is het ook nu. Voor God Zijn oordelen over deze wereld brengt gaat Hij eerst de gemeente, de bruid van Christus in veiligheid brengen. Zolang dat niet is gebeurd zal Hij (met eerbied gesproken) niets kunnen doen.

Waken

Het tweede wat ons te doen staat is waakzaam zijn. Waakzaam zijn is op je hoede zijn. En dat is hard nodig. Wat in vele besprekingen aangaande het begin van de weeën vaak wordt overgeslagen is het eerste wat de Here Jezus noemt als de discipelen vragen wat het teken is van Zijn komst. “Jezus antwoordde en zei tot hen: Kijkt u uit dat niemand u misleidt. Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen misleiden.”

Ook in Lukas is dit het eerste wat door de Heer wordt genoemd. “Hij nu zei: Kijkt u uit dat u niet wordt misleid. Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben het; en: De tijd is nabij gekomen. Gaat hen niet achterna.”

Het is een ernstige waarschuwing niet af te dwalen van de waarheid, en al helemaal geen geloof te hechten aan lieden die pretenderen het gezag van de Here Jezus uit te oefenen, of nog erger, zich voor de Here Jezus Zelf uitgeven. Trap er niet in, geloof het niet, doe niet met hen mee, ga hen niet achterna.

Mijns inziens is dit vandaag de dag het duidelijkste teken van de tijd. Ook in andere delen van het Nieuwe Testament wordt voortdurend gewaarschuwd voor valse profeten, valse leraars, valse Messiassen en valse Christussen, die in het laatst der dagen zullen optreden.

Nabij

Toch kunnen we rustig concluderen dat de komst van de Here Jezus nabij is. Maar Hij is ook op andere manieren nabij. Paulus schrijft letterlijk aan de Filippenzen: “De Heer is nabij.”

We lezen dezelfde waarheid in de Psalmen. “De Here is nabij allen die Hem aanroepen.” Ook de Here Jezus heeft hierover gesproken. “Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw.”

Nabij betekent niet ver weg. De Here Jezus is dus, hoewel we Hem niet kunnen zien, altijd in onze nabijheid. Dat kan omdat de Heilige Geest is uitgestort, en zelfs in de gelovige woont. Het is goed voor onze gemoedstoestand dat we ons dit terdege realiseren. We hebben nogal eens de neiging in gebed te vragen om dingen die ons allang gegeven zijn. Denk maar eens aan de vele aspecten van de vrucht van de Geest zoals die door Paulus aan de Galaten wordt omschreven. Liefde, blijdschap en vrede zijn de eerste drie. Onze innerlijke vrede zou er veel mee winnen als we ons meer realiseerden dat de Here Jezus altijd dichtbij is. Denk ook aan wat David dichtte in Psalm 139: “Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt uw hand op mij.” en: “Steeg ik ten hemel; Gij zijt daar. Of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde; Gij zijt er.”

Wat ook helpt is danken voor de nabijheid van de Heer. Ook nu, tijdens deze crisis. Paulus roept ons op tot bidden en danken. “Weest in niets bezorgd, maar laat in alles, door gebed en smeking met dankzegging, uw verlangens bekend worden bij God. En de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaren in Christus Jezus.”

Bezorgdheid is vaak een teken van ongeloof met betrekking tot de zorg van God. Er is dan ook maar een oplossing voor bezorgdheid: gebed met dankzegging. Dankzegging hoort hierbij, immers, danken doet ons beseffen dat op eerdere momenten de Here ons ook heeft geholpen. Het versterkt ons vertrouwen.

Een gedachte nog. Wij mensen zijn tijdgebonden wezens. Ons tijdsbesef is lineair, de dagen verstrijken een voor een, de een na de ander. Dit houdt in dat we wat achter ons ligt nooit meer zullen terugzien. Ook kunnen we er niets aan veranderen, omdat we niet in de tijd kunnen teruggaan. We kunnen evenmin een paar dagen, weken of zelfs jaren overslaan. We leven in het nu, op dit moment. We weten dus nooit wat voor ons ligt. Zelfs niet als dat maar een paar minuten verderop in de tijd ligt.

Hoe anders is het met de Here Jezus. Hij staat buiten en boven de tijd. Dat houdt in dat de angst om hetgeen misschien gaat gebeuren, Hem onbekend is. Waarom? Omdat Hij daar al is.

Hij is hier nu, bij mij. Maar waar ik nu nog niet ben, morgen bijvoorbeeld, daar is Hij ook. Het gevolg is dat Hij door niets kan worden verrast. Niets overvalt Hem, Hij beheerst elke mogelijke situatie. Als ik de volgende morgen wakker word weet ik: Hij is hier al. En als ik bang ben voor wat de dag van morgen gaat brengen, mag ik weten dat de Here Jezus groter is dan alles wat mij angst zou kunnen aanjagen.

Zo zal Hij er ook zijn als ik sterven moet. Hij zal zijn engelen opdracht geven aangaande mij. Hij is volkomen betrouwbaar, Hij is geen mens dat Hij liegen zou. Hij is mijn goede Herder. Dat was Hij gisteren, dat is Hij nu, dat zal Hij morgen ook zijn. Waar ik ook ben, onder welke omstandigheid dan ook. En zo weet Hij van mijn zorgen, misschien zelfs wel angsten vanwege de Corona-crisis. Ik verlang naar rust, vrede, vrij van angst zijn. Laat ik maar doen wat Paulus me aanraadt: ik maak het door gebed en smeking met dankzegging bekend bij Hem.


Aanhaalde Bijbelverzen:

Dit alles is echter het begin van de weeën. (Mattheus 24:8)

Wanneer u nu zult horen van oorlogen en onlusten, wordt niet angstig; want deze dingen moeten eerst gebeuren, maar niet terstond is het einde. (Lukas 21:9)

Als nu deze dingen beginnen te gebeuren, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing is nabij. (Lukas 21:28)

En ik zag en ik hoorde een arend in het midden van de hemel, die met luider stem zei: Wee, wee, wee hun die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen van de bazuin van de drie engelen die gaan bazuinen. (Openbaring 8:13)

Een ’Wee!’ is voorbijgegaan, zie, er komt nog twee keer een ’Wee!’ hierna. (Openbaring 9:12)

Het tweede ’Wee!’ is voorbijgegaan, zie, het derde ’Wee!’ komt spoedig. (Openbaring 11:14)

20 En de overigen van de mensen, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich zelfs niet van de werken van hun handen (…)

21 en zij bekeerden zich niet …) (Openbaring 9:20-21)

(…) en zij bekeerden zich niet om Hem heerlijkheid te geven. (Openbaring 16:9)

(…) en zij bekeerden zich niet van hun werken. (Openbaring 16:11)

Van die dag en dat uur echter weet niemand, ook de engelen van de hemelen niet, ook de Zoon niet, behalve de Vader alleen. (Mattheus 24:36)

Het komt u niet toe tijden of gelegenheden te weten die de Vader in zijn eigen macht heeft gesteld. (Handelingen 1:7)

Jezus dan zei tot hen: Mijn tijd is nog niet aangebroken; maar uw tijd is altijd bereid. (Johannes 7:6)

(…) zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, die Hij uit de doden heeft opgewekt, Jezus, die ons redt van de komende toorn. (1 Thessalonica 1:10)

15 En de koningen van de aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de sterken en elke slaaf en vrije verborgen zich in de holen en in de rotsen van de bergen;

16 en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam;

17 want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan? (Openbaring 6:15-17)

1 Wij vragen u echter, broeders, in verband met de komst van onze Heer Jezus Christus en onze bijeenvergadering tot Hem,

2 dat u niet zo snel in uw denken geschokt of verschrikt wordt, noch door geest, noch door woord, noch door brief als van ons, alsof de dag van de Heer al aangebroken zou zijn. (2 Thessalonica 2:1-2)

20 Want ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als Heiland verwachten,

21 die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid, naar de werking van de macht die Hij heeft om ook alles aan Zich te onderwerpen. (Filippi 3:20-21)

(…) wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, en gij doet wel er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten. (2 Petrus 1:19)

Haast u, vlucht daarheen, want ik zal niets kunnen doen, voordat gij daar aangekomen zijt. (Genesis 19:22)

4 (…) Jezus antwoordde en zei tot hen: Kijkt u uit dat niemand u misleidt.

5 Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen misleiden. (Mattheus 24:4-5)

Hij nu zei: Kijkt u uit dat u niet wordt misleid. Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben het; en: De tijd is nabij gekomen. Gaat hen niet achterna. (Lukas 21:8)

(…) De Heer is nabij. (Filippi 4:5)

De Here is nabij allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in waarheid. (Psalm 145:18)

(…) Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw. (Mattheus 28:20)

5 Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt uw hand op mij.

8 Steeg ik ten hemel; Gij zijt daar. Of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde; Gij zijt er. (Psalm 139:5,8)

6 Weest in niets bezorgd, maar laat in alles, door gebed en smeking met dankzegging, uw verlangens bekend worden bij God.

7 En de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaren in Christus Jezus. (Filippi 4:6-7)