Gezindheid
Deze keer begin ik met de tekst die misschien wel het meest wordt voorgelezen in onze samenkomsten. ‘Laat die gezindheid bij (of ook: in) u zijn’, schrijft Paulus. Hij neemt de Here Jezus als voorbeeld en beschrijft waaruit bij Hem die gezindheid blijkt.
5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was,
6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht,
7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. (Filippi 2:5-7)
Ik kan me vergissen, maar tijdens het (voor)lezen van deze woorden valt al gauw de nadruk op vers 6 en 7. Het gaat echter vooral om vers 5. Paulus roept zijn lezers op dezelfde gezindheid uit te leven als de Here Jezus heeft. Door toe te lichten waaruit dit blijkt, voelen we hoe diep de Here is gegaan. Want stelt u zich maar eens in de plaats van de Here Jezus. De gezindheid van volkomen dienstbaarheid maakt dat de Here Jezus de grootste is in het Koninkrijk van God (Mattheus 18:4). De juiste gezindheid blijkt dus uit de praktijk. En dan beseffen we ineens hoever wij daarvandaan blijven. We willen het wel, maar komen er in de praktijk bij lange na niet aan toe. En het is die vergelijking die ons doet beseffen hoe geweldig de Here Jezus is, ook in Zijn dienstbaarheid, Zijn Knecht-zijn.
Jakobus
Het is Jakobus die ons in zijn brief met de neus op de feiten drukt. Hij behandelt het geloof en de wijsheid vanuit het perspectief van de praktijk. Kijk, zegt hij, iets geloven (in de zin van ‘iets voor waar houden’) is niet zo moeilijk. Dat doen de boze geesten ook, en die doen het in hun broek van angst. Nee, er komt meer bij kijken. Waaruit blijkt of iemand geloof heeft? Uit zijn goede (geloofs)daden. Jakobus noemt man en paard.
– geloof blijkt uit onze praktische ondersteuning van wezen en weduwen;
– geloof blijkt uit dat we niemand voortrekken – geen aanzien des persoons.
Geloof wordt dus zichtbaar in goede daden.
Hij wijdt ook enige woorden aan wijsheid. Een gelovige behoort zich wijs te gedragen.
– wijsheid blijkt uit ons streven onbesmet van de wereld te blijven (weten we nog wat dat inhoudt?)
– wijsheid doet ons onze tong beheersen – geen geroddel, geen kwaadsprekerij, geen opschepperij etc.
Wijsheid wordt zichtbaar in goed gedrag.
Van dit laatste geeft Jakobus een wel zeer prikkelend voorbeeld.
9 Met haar (de tong) loven wij de Here en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn:
10 uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort. Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn. (Jakobus 3:9-10)
We komen zondagsmorgens uit de samenkomst, we spreken van een fijne dienst met mooie schriftlezingen, (lof)liederen en gebeden. Zodra we echter een voet buiten de deur zetten kan het al weer mis zijn. Zonder dat we het beseffen zijn we al weer aan het kwaadspreken. Niet zelden gaat het dan over de gezindheid (!) van broeders en zusters die actief aan de dienst meededen.
En wat te denken van het volgende vers?
Indien gij echter bittere naijver en zelfzucht in uw hart hebt, beroemt u dan niet en liegt niet tegen de waarheid. (Jakobus 3:14)
Dat komt bij ons niet voor? Laten we niet te snel conclusies trekken. De Heer zal eens alles wat in ons hart leeft in openbaarheid brengen (1 Korinte 4:5). Hij zal dat doen omdat Hij er naar verlangt ons te belonen. Zal Hij reden hebben om ons te belonen? Dat weet Hij alleen, de hartenkenner. Laat dus die gezindheid in ons zijn, die ook in de Here Jezus was.
Moraal van het verhaal
Heb ik nu dit stukje willen gebruiken om mijn broeders en zusters eens flink de oren te wassen? Nee, ik heb willen laten zien dat een goede gezindheid geen eenvoudige zaak is. De Here Jezus had (en heeft) die gezindheid, want ‘Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb’.