Licht versus donker

De strijd tussen licht en donker is een van de meest in het oog springende thema’s in de Bijbel. Licht staat voor al het goddelijke, voor al wat goed of positief is. Donker daarentegen behoort tot het domein van de satan, en refereert aan zonde, kwaad, verdriet, hopeloosheid. Ook buiten Gods Woord om weten mensen licht en donker te koppelen aan deze en andere vergelijkbare begrippen. Het is dan ook geen wonder dat in de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem licht een prominente plaats inneemt. In de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem vinden we de volgende teksten die handelen over licht.

23 En de stad heeft de zon of de maan niet nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlichtte haar en haar lamp is het Lam.

24 En de naties zullen door haar licht wandelen en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid tot haar.

25 En haar poorten zullen overdag geenszins gesloten worden, want geen nacht zal daar zijn. (Openbaring 21:23-25)

En er zal geen nacht meer zijn en lamplicht en zonlicht hebben zij niet nodig, want de Heer, God, zal over hen lichten; en zij zullen regeren tot in alle eeuwigheid. (Openbaring 22:5)

Licht

De Bijbel laat ons zien dat licht niet noodzakelijkerwijze gekoppeld is aan lichtbronnen als de zon, elektriciteit, vuur en chemische reacties. Neem nu Genesis 1. Nog voordat de zon geschapen wordt (vers 14-19), spreekt God: ‘Er zij licht’ (vers 3). Voor velen is dit meteen reden om de Bijbel dicht te doen. Ieder nadenkend mens zal begrijpen dat verschil tussen dag en nacht (vers 4-5) en plantengroei (11-12) de aanwezigheid van de zon veronderstellen, is de redenering. Dus, weg ermee! Nu moeten we wel onderscheid maken tussen ongelooflijk en onlogisch. Ja, het is voor ons mensen ongelooflijk te lezen ‘dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is’ (1 Johannes 1:5). Toch wordt er in de Bijbel voortdurend gesproken over het licht dat in God is, en wel op een letterlijke manier en op een figuurlijke manier. Letterlijk zien we iets van dat licht als Mozes van de berg naar beneden komt, als de engelen de herders komen vertellen over de geboorte van de Here Jezus en bij het schijnen van de ster van Bethlehem (de ster die ongetwijfeld een engel was). Figuurlijk licht herkennen we in Psalm 36:10 ‘in uw licht zien wij het licht’, in 119:130 ‘Het openen van uw woorden verspreidt licht’, en in Johannes 8:12 ‘Ik ben het licht van de wereld; wie Mij volgt, zal geenszins in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben’. Letterlijk of figuurlijk, doorheen heel de Bijbel wordt het begrip ‘licht’ met een bepaalde logische samenhang gebruikt, op een manier die maakt dat de toepassing onderling klopt.

De heerlijkheid van God verlichtte haar. Het licht komt van God, zoals de elektriciteit van de centrale komt. Het Lam is de lamp. Het is het Lam dat de lichtende heerlijkheid van God zichtbaar maakt. Dit is in wonderlijke overeenkomst met eerdere getuigenissen aangaande deze verhouding.

Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard. (Johannes 1:18)

(…) Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien; (…)(Johannes 14:6,9)

We zullen God altijd alleen in de Here Jezus kunnen zien.

Zon en maan

In Genesis was licht beschikbaar voordat zon en maan bestonden. Iets dergelijks zal ook in het nieuwe Jeruzalem het geval zijn.

En de stad heeft de zon of de maan niet nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlichtte haar en haar lamp is het Lam. (Openbaring 21:23)

Het licht komt van de heerlijkheid van God en het Lam. Let er op dat er niet staat dat zon en maan niet langer bestaan. Hier wordt alleen meegedeeld dat ze voor de verlichting van de stad niet nodig zijn.

Aangezien we spreken over de periode van het duizendjarig rijk, is dat ook niet mogelijk, omdat het ‘aardse leven’ daar op de ‘normale’ manier verdergaat. Met dag en nacht, verlicht door zon, maan en sterren. In profetieën over het duizendjarig rijk komen we dit ook tegen.

En het zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat, dat al wat leeft zal komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen, zegt de Here. (Jesaja 66:23)

In Genesis krijgen de hemellichamen (‘de lichten aan het uitspansel des hemels’) de functie van tijdsbepaling.

(…) dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; (Genesis 1:14)

Ze hebben die functie blijkbaar nog steeds in het duizendjarig rijk. Dat kan alleen maar als ze nog bestaan…

Volledigheidshalve zij gemeld dat er teksten zijn die deze stelling lijken te ondergraven.

19 De zon zal u niet meer tot licht zijn bij dag, noch de maan tot een schijnsel voor u lichten; maar de Here zal u tot een eeuwig licht zijn en uw God tot uw luister.

20 Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan niet meer afnemen, want de Here zal u tot een eeuwig licht zijn en de dagen van uw rouw zullen ten einde wezen. (Jesaja 60:19-20)

Deze schijnbare tegenstrijdigheid wordt veroorzaakt door wat we wel ‘ingesneden profetie’ noemen. Kortweg gesteld betekent dit dat in een profetie delen staan die al wel vervuld zijn, terwijl andere nog op vervulling wachten. Een voorbeeld ter verduidelijking. De engel Gabriel komt bij Maria op bezoek, en spreekt een profetie uit.

30 En de engel zei tot haar: Wees niet bang, Maria, want u hebt genade bij God gevonden;

31 en zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven.

32 Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en de Heer, God, zal Hem de troon van zijn vader David geven,

33 en Hij zal over het huis van Jakob koning zijn tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen einde zijn. (Lukas 1:30-33)

Groen is inmiddels vervuld, het rode wacht nog op vervulling. Paulus hint op deze eigenschap van het profetisch woord, en drukt Timotheüs op het hart hier ernstig rekening mee te houden.

Beijver je, je aan God beproefd voor te stellen als een arbeider die zich niet hoeft te schamen, die het woord van de waarheid recht snijdt. (2 Timotheüs 2:15)

De naties

Nu we hebben gezien dat zon en maan weliswaar niet meer nodig zijn, maar wel op aarde functioneren, stuiten we op de volgende schijnbare tegenstrijdigheid. 

24 En de naties zullen door haar licht wandelen en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid tot haar.

26 En zij zullen de heerlijkheid en de eer van de naties tot haar brengen. (Openbaring 21:24, 26)

Licht heeft een letterlijke betekenis en een figuurlijke. Aangezien het nieuwe Jeruzalem een metafoor is, moeten we elke beschrijving van licht figuurlijk opvatten, ook als het in de beschrijving letterlijk gebruikt wordt. In bovenstaande tekst wordt een relatie gelegd tussen licht en wandelen (lees: de manier waarop een mens door het leven gaat). Wandelen in het licht betekent leven in overeenstemming met de hoge gedachten die God over de mens heeft. Johannes schrijft er het een en ander over in zijn eerste brief.

5 En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is.

6 Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij wandelen in de duisternis, dan liegen wij en doen de waarheid niet.

7 Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. (1 Johannes 1:5-7)

God is licht en in Hem is geen duisternis. Dat licht mag via de bewoners van de stad tot zegen worden voor de bewoners van het duizendjarig rijk. De bedoeling hiervan is duidelijk: ook op aarde dient men te wandelen in het licht. Aangezien zij nog geen verheerlijkt lichaam hebben, is zonde nog steeds mogelijk. Door het bijzondere licht dat de gemeente op aarde mag brengen worden ze gestimuleerd tot een juiste levenswandel en ontvangen ze kracht om dat mogelijk te maken. We mogen hier ook denken aan het licht dat verspreid wordt als het Woord wordt geopend. In ieder geval past hier geen enkele gedachte aan het al of niet aanwezig zijn van hemellichamen, het gaat om hemels licht. Het gaat erom dat alle mensen op aarde iets weerspiegelen van wat op Mozes’ gezicht zichtbaar was: de heerlijkheid van God.

Poorten die altijd open staan

Poorten hebben tot doel mensen door te laten. De zegeningen die op aarde worden ontvangen keren in zeker opzicht terug naar de hemelse stad.

24 En de naties zullen door haar licht wandelen en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid tot haar.

25 En haar poorten zullen overdag geenszins gesloten worden, want geen nacht zal daar zijn. (Openbaring 21:23-25)

De mensen op aarde zullen in de heerlijke toestand van de gemeente het werk van God zien. Ze zullen begrijpen dat die heerlijke toestand uiteindelijk ook hun deel zal zijn. De vreugde en de dankbaarheid die dat in hun harten werkt zullen ze naar de stad toe brengen. De heerlijkheid van de naties zal immers bestaan uit dat wat God door Zijn Woord Geest in hun harten zal bewerken. Zoals we als gelovigen nu al het heiligdom mogen betreden en onze lof, prijs, eer en dank brengen, zo zullen de bewoners van het duizendjarig rijk dat ook doen. Er is immers geen letterlijke stad, ze zullen in gebed hun heerlijkheid brengen naar Degene die in het midden van de gemeente zetelt.

Aangezien het nieuwe Jeruzalem een metafoor is van de gemeente heeft het geen zin te veronderstellen dat gelovigen uit de gemeente door die poorten naar binnen gaan. Zij zijn zelf de stad! Toch suggereert een open poort de komst van derden. Wie zijn dat? Wie mogen wel naar binnen? Laten we een paar tekstplaatsen bekijken.

7 Laten wij blij zijn en ons verheugen en Hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft van het Lam is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt;

8 en haar is gegeven bekleed te zijn met blinkend, rein, fijn linnen, want het fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen.

9 En hij zei tot mij: Schrijf: gelukkig zij die geroepen zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam. En hij zei tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God. (Openbaring 19:7-9)

Hier wordt gesproken over een bruiloft. Wie treden in het huwelijk? Het Lam en zijn vrouw. Jezus Christus en de gemeente. Er is feest, wat tot uiting komt in een bruiloftsmaal. Er zijn geroepenen (uitgenodigde gasten) voor dit feestmaal. Dat kunnen geen leden van de gemeente zijn, want zij vormen tezamen de bruid.

Dezelfde gebeurtenis wordt in Mattheus beschrevene. Het doel van deze gelijkenis is weliswaar anders, maar ook hier een bruiloft. De zoon van de koning trouwt, er is derhalve een bruid en er zijn genodigden.

1 En Jezus antwoordde en sprak opnieuw in gelijkenissen tot hen en zei:

2 Het koninkrijk der hemelen is gelijk geworden aan een koning die een bruiloft voor zijn zoon aanrichtte.

3 En hij zond zijn slaven uit om de genodigden te roepen tot de bruiloft. (Mattheus 22:1-3)

Wie gaan door de poorten naar binnen? Volgens de beschrijving die Johannes ons geeft, zijn dat zij die geschreven staan in het boek van het leven van het Lam.

En geenszins zal iets onheiligs binnengaan, noch wie gruwel en leugen doet, behalve zij die geschreven zijn in het boek van het leven van het Lam. (Openbaring 21:27)

Dat boek komen we al eerder in Openbaring tegen.

En allen die op de aarde wonen, zullen hem aanbidden, ieder wiens naam, van de grondlegging van de wereld af, niet geschreven staat in het boek van het leven van het Lam dat geslacht is. (Openbaring 13:8)

Er is dus een soort register, waarin iedereen staat vermeld van wie vaststaat dat ze behouden zijn. Behalve de leden van de gemeente, zijn er twee groepen gelovigen die hiervoor in aanmerking komen.

  1. Gelovigen uit het Oude Testament

(…) velen zullen komen van oost en west en met Abraham, Izaak en Jakob zullen aanliggen in het koninkrijk der hemelen; (Mattheus 8:11)

  1. Gelovigen die tijdens de Grote Verdrukking de marteldood zijn gestorven:

(…) en ik zag de zielen van hen die om het getuigenis van Jezus en om het woord van God onthoofd waren, en die het beest of zijn beeld niet hadden aangebeden en niet het merkteken aan hun voorhoofd en aan hun hand ontvangen hadden; en zij werden levend en regeerden met Christus duizend jaren. (Openbaring 20:4)

De bewoners van de aarde tijdens het duizendjarig rijk kunnen de stad niet betreden. Wel ‘in de geest’, zoals we eerder zagen, maar niet fysiek. Immers ‘vlees en bloed kunnen Gods koninkrijk niet beërven’ (1 Korinte 15:50)

In eeuwigheid regeren

Tot slot nog iets over de lengte van de regeerperiode. Wie de verschillende teksten naast elkaar legt, zal zien dat die niet overeenstemmen. Toch valt er wel enig onderscheid te maken. Er zijn teksten die verwijzen naar het duizendjarig rijk. Gelovigen van alle eeuwen zullen in die periode een taak hebben met betrekking tot de (mensheid op de) aarde.

en hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters; en zij zullen over de aarde regeren. (Openbaring 5:10)

(…) en ik zag de zielen van hen die om het getuigenis van Jezus en om het woord van God onthoofd waren, (…) en zij werden levend en regeerden met Christus duizend jaren. (Openbaring 20:4)

Gelukkig en heilig is hij die aan de eerste opstanding deel heeft; (…) zij zullen priesters van God en van Christus zijn en met Hem de duizend jaren regeren. (Openbaring 20:6)

Deze toezeggingen lijken een vervulling te zijn van wat al in Genesis door God werd gesteld.

En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. (Genesis 1:26)

Na het duizendjarig rijk is niet alles voorbij, integendeel. God geeft met het oog op dat moment juist de heerlijkste beloften van allemaal. De eeuwigheid breekt aan. Wat er dan gaat gebeuren is voor ons nog verborgen. Slechts een paar algemene indrukken worden ons gegeven. Die indrukken zijn overigens al voldoende om er vol verlangen naar uit te zien.

  1. God schept een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. (Openbaring 21:1)

  1. Zonde, verdriet, lijden, onrecht en dood zullen niet meer bestaan

En Hij zal elke traan van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschrei, noch pijn zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. (Openbaring 21:4)

  1. God maakt alle dingen nieuw. We begrijpen hier uit dat God niet alleen herstelt, maar ook toevoegt. Alles nieuw kan betekenen dat het bestaande wordt herschapen. Het kan ook betekenen dat God nieuwe dingen maakt, zaken waarvan we ons geen voorstelling kunnen maken. Waarschijnlijk zijn beide veronderstellingen waar.

En Hij die op de troon zat, zei: Zie, Ik maak alles nieuw. (Openbaring 21:5)

  1. In die nieuwe situatie zal de eeuwige regeringsverantwoordelijkheid een feit zijn.

En er zal geen nacht meer zijn en lamplicht en zonlicht hebben zij niet nodig, want de Heer, God, zal over hen lichten; en zij zullen regeren tot in alle eeuwigheid. (Openbaring 22:5)

Daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden. (Daniel 7:18)