De rivier
De bespreking van de rivier in het hemelse Jeruzalem wordt ‘bemoeilijkt’ door de profetieën van Ezechiël, die op het eerste gezicht over dezelfde zaken lijken te gaan. Om duidelijk te maken dat dit beslist niet het geval is, willen we eerst gaan kijken naar de overeenkomsten en verschillen tussen beide teksten.
Het Duizendjarig Rijk
In het boek Ezechiël handelen de hoofdstukken 40 tot en met 48 over de toestand in het Duizendjarig Rijk … op aarde.
In gezichten Gods bracht Hij mij naar het land van Israël en zette mij neer op een zeer hoge berg; daarop was iets als een stad gebouwd aan de zuidzijde. (Ezechiël 40:2)
Soms wordt geopperd dat de stad die Johannes ziet aan het eind van Openbaring dezelfde is als het complex dat door Ezechiël wordt beschreven. Dat is niet het geval. Want waar Ezechiël een minutieuze rondleiding krijgt door wat overduidelijk een tempelgebouw is, moet Johannes constateren dat in het hemelse Jeruzalem een tempel ontbreekt.
En een tempel zag ik in haar niet, want de Heer, God de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. (Openbaring 21:22)
Zowel Ezechiël als Johannes maken melding van een rivier. Ezechiël vertelt dat het water vanonder het tempelcomplex tevoorschijn komt.
Toen bracht hij mij terug naar de ingang van het huis; zie, er stroomde water onder de drempel van het huis uit, oostwaarts, want de voorzijde van het huis was op het oosten; het water vloeide onder de rechter zijkant van het huis vandaan, ten zuiden van het altaar. (Ezechiël 47:1)
Johannes daarentegen meldt dat de oorsprong van de rivier in het Nieuwe Jeruzalem de troon van God en van het Lam is.
En hij toonde mij een rivier van levenswater, blinkend als kristal, die uitging vanuit de troon van God en van het Lam. (Openbaring 22:1)
Merk ook op dat Johannes niet zegt dat het water van onder de troon tevoorschijn. Ezechiël meldt wel iets dergelijks: vanonder het gebouw. Johannes vertelt alleen dat het water vanuit de troon van God en van het Lam stroomt.
Er zijn echter ook overeenkomsten. Ezechiël mag allereerst constateren dat het stroompje dat onder het complex tevoorschijn komt uitgroeit tot een rivier van betekenis. Uiteindelijk zal deze rivier uitmonden in de Dode Zee, met zegenrijke gevolgen.
Hij zeide tot mij: Dit water stroomt naar de oostelijke landstreek, vloeit af naar de Vlakte en komt in de zee; in de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt. (Ezechiël 47:8)
In het Nieuwe Jeruzalem wordt verder niets verteld over het stromen van de rivier. Geen monding, en ook geen stroomsnelheid of breedte of diepte. De rivier is er, meer hoeven we blijkbaar niet te weten.
Dan is er het water zelf. Volgens de informatie die Ezechiël verschaft gaat het om natuurlijk water – H2O – maar dan wel van een kwaliteit waarvan we nu alleen maar kunnen dromen.
(…) Overal waar de beek komt, zal alles leven. (Ezechiël 47:9)
Johannes vertelt ons dat met het water in het Nieuwe Jeruzalem iets bijzonder aan de hand is. Het wordt levenswater genoemd, en het is van een onaardse helderheid.
En hij toonde mij een rivier van levenswater, blinkend als kristal, die uitging vanuit de troon van God en van het Lam. (Johannes 22:1)
Maar ook de rivier van Ezechiël bevat water van bijzondere kwaliteit. Verderop zullen we echter zien dat er groot verschil is tussen Ezechiëls ‘overal waar de beek komt, zal alles leven’ en Johannes’ ‘levenswater’. Andere overeenkomsten vallen op als Ezechiël ons wat meer vertelt over de oevers van de rivier.
Langs de beek zullen op haar oevers aan weerszijden allerlei vruchtbomen opschieten, waarvan het loof niet verwelkt en de vrucht niet opraakt; elke maand zullen zij vrucht dragen, omdat hun water uit het heiligdom komt; hun vruchten zullen tot spijze zijn en hun loof tot geneesmiddel. (Ezechiël 47:12)
Hier zijn de overeenkomsten toch wel frappant. Vergelijk dit met Johannes’ verslag.
In het midden van haar straat en aan beide zijden van de rivier was de boom van het leven, die twaalf vruchten draagt en elke maand zijn vrucht geeft; en de bladeren van de boom zijn tot genezing van de naties. (Openbaring 22:2)
Wel of geen tempel
Wat zou de reden kunnen zijn dat Ezechiël wel en Johannes geen tempel waarneemt? Dat heeft alles te maken met de positie en de rechten van de mensen die verkeren in of in de omgeving van deze bouwwerken. Om te beginnen: wat kenmerkt de toestand van de mensen in het aardse Duizendjarig Rijk?
Het Duizendjarig Rijk is een tijd van vrede en harmonie op aarde, omdat Koning Jezus en de heiligen heersen. De wereld wordt gereinigd van al het kwade. Petrus noemt het ‘de tijden van de herstelling van alle dingen’ (Handelingen 3:21), Paulus spreekt van ‘de vrijmaking van de slavernij van de vergankelijkheid tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God’ (Romeinen 8:21). De profeet Jesaja verschaft ons meer informatie.
Daar zal niet langer een zuigeling zijn, die slechts weinige dagen leeft, noch een grijsaard, die zijn dagen niet voleindigt, want de jongeling zal als honderdjarige sterven, zelfs de zondaar zal eerst als honderdjarige door de vloek getroffen worden. (Jesaja 65:20)
De leeftijden van voor de zondvloed keren terug. Als iemand als honderdjarige sterft, zal hij nog een jongeman genoemd worden. Zuigelingensterfte en andere bedreigingen voor een lang, gezond leven zullen niet meer voorkomen.
21 Zij zullen huizen bouwen en die bewonen, wijngaarden planten en de vrucht daarvan eten;
22 Zij zullen niet bouwen, opdat een ander er wone; zij zullen niet planten, opdat een ander het ete, want als de levensduur der bomen zal de leeftijd van mijn volk zijn en van het werk hunner handen zullen mijn uitverkorenen genieten. (Jesaja 65:21-22)
Niemand zal een ander uitbuiten, niemand zal stelen of moorden. Gods zegen zal voor iedereen zijn, en iedereen zal genoeg hebben.
23 Zij zullen niet tevergeefs zwoegen en geen kinderen voortbrengen tot een vroegtijdige dood, want zij zullen een door de Here gezegend geslacht zijn, en hun nakomelingen met hen.
24 En het zal geschieden, dat Ik antwoorden zal, voordat zij roepen; terwijl zij nog spreken, zal Ik verhoren. (Jesaja 65:23-24)
De natuur is hersteld. De dieren zullen elkaar niet meer doden om aan voedsel te komen; ze eten alleen nog maar plantaardig voedsel. Angst voor roofdieren zal niet meer bestaan.
De wolf en het lam zullen tezamen weiden en de leeuw zal stro eten als het rund, en de slang zal stof tot spijze hebben; zij zullen geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, zegt de Here. (Jesaja 65:25)
Volmaakt zal het nog niet zijn. Het zal voorkomen dat mensen ondanks alle zegeningen toch kiezen voor zichzelf en weigeren de rechtvaardige regering van Christus te gehoorzamen. Verstokte zondaars zullen vroegtijdig sterven. De dood is dus nog steeds aanwezig. Geen wonder overigens. De mensen die het Duizendjarig Rijk bevolken zijn identiek aan de mensen uit onze dagen. Mensen waarvan de Schrift zegt …
Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is bij mij aanwezig, maar het doen van het goede niet. (Romeinen 7:18)
Satan gebonden
De bewoners van het Duizendjarig Rijk zijn nog steeds behept met een zondige natuur. Deze mensen kunnen er dus voor kiezen te zondigen. Het is wel veel gemakkelijker geworden de juiste keuze te maken. Satan is gebonden, en hoewel dat nergens expliciet staat vermeld, ook zijn dienaren, de demonen, zullen gevangen zitten. Kwade machten kunnen de mensen dan ook niet van buitenaf beïnvloeden. Bovendien zullen ze dagelijks zien dat onder de regering van Christus honger, ellende, oorlog en onrecht verdwenen zijn. De maatschappij is veranderd in een toonbeeld van orde en gerechtigheid. Wie ondanks dat alles toch nog wenst te overtreden, zal worden getroffen door de vloek en vroegtijdig sterven.
Ondanks al deze geweldige dingen, is het verschil met de inwoners van het Nieuwe Jeruzalem ontzettend groot. Zij leven in een volmaakte omgeving, we hebben er in eerdere artikelen kennis van genomen. Hoe mooi het op aarde tijdens het Duizendjarig Rijk ook zal zijn, het verbleekt bij het Nieuwe Jeruzalem. Waar bijvoorbeeld de bewoners van het Duizendjarig Rijk nog sterfelijk zijn, is dat bij de burgers van het Nieuwe Jeruzalem niet het geval. Zij hebben een verheerlijkt lichaam gekregen, sterven niet, en leven tot in alle eeuwigheden. De hemelingen kunnen niet ziek worden, gewond raken, verdriet ondergaan, dat alles is voorbij. Op aarde kan dat – zij het bij uitzondering – wel het geval zijn.
Zoals eerder al gemeld is op aarde de tempel nog aanwezig, en dus nodig. Een tempel bepaalt de mens bij de zonde. De tempel maakt scheiding tussen God en mens, er is een zekere afstand. De tempel speelt ook een bemiddelende rol. Als de mens tot God wil naderen dan moet dat via de tempel(dienst).
Die afstand en die scheiding zijn er niet tussen de bewoners van het Nieuwe Jeruzalem en God en het Lam. God is Zelf de tempel ervan evenals het Lam. De hemelingen verkeren in directe tegenwoordigheid van God en het Lam, er is geen afstand of scheiding, bemiddeling is dus niet nodig.
Een extra punt dat overdenking verdient, is waarom er in het Duizendjarig Rijk überhaupt een tempel is. En waarom worden offers voorgeschreven? Zondoffers nog wel, maar ook brandoffers en vredeoffers. Het offer bij uitstek, het Lam van God, is toch al gebracht? Waarom dan nu opnieuw offeren? Wel, je zou in zekere zin kunnen betogen dat in het Duizendjarig Rijk de toestand van het Oude Testament, meer nauwkeurig, de bedeling van de wet terugkeert. Dat kan ook niet anders omdat het huidige tijdperk (de genadetijd) zal worden afgesloten op het moment dat de gemeente wordt opgenomen. De opname betekent het einde van de genadetijd. Met de opname is ook de Heilige Geest van de aarde weggenomen (2 Thessalonica 2:6-7). Dus zal de mensheid tijdens het Duizendjarig Rijk weer de wet houden. En Israël zal daarin de centrale rol spelen. Lees wat Jesaja hierover schrijft.
2 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen.
3 En vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem.
4 En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natien. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. (Jesaja 2:2-4)
Uiteraard zullen de offers ook een gedenkfunctie hebben: terugwijzen naar het offer van de Here Jezus.
Het Loofhuttenfeest
Behalve het horen van de wet (en het leren toepassen daarvan), zullen de volken ook verplicht worden het Loofhuttenfeest te vieren.
Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de Here der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren. (Zacharia 14:16)
Bedenk hierbij dat het Loofhuttenfeest een beeld is van het Duizendjarig Rijk! Gedetailleerde informatie over dit feest is te vinden in Leviticus 23:33-43 en Numeri 29:12-34.
33 En de Here sprak tot Mozes:
34 Spreek tot de Israelieten: Op de vijftiende dag van deze zevende maand begint het Loofhuttenfeest voor de Here, zeven dagen lang. (Leviticus 23:33)
Het is dus zaak de kenmerken van het Loofhuttenfeest te bestuderen als men een idee wil hebben van de gang van zaken in het Duizendjarig Rijk. Het feest begint op een vastgestelde datum.
En op de vijftiende dag der zevende maand zult gij een heilige samenkomst hebben, gij zult generlei slaafse arbeid verrichten; dan zult gij zeven dagen feest vieren voor de Here. (Numeri 29:12 vv)
Wat allereerst opvalt is de duur van het feest. Zeven dagen. Zeven betekent volmaakt. Het feest in zijn geheel drukt dus de waarde van het werk van de Here Jezus uit, want alle offers spreken van Zijn werk. Daarnaast springt de overvloed aan offeranden in het oog. Zie het voorschrift voor de eerste dag.
13 Gij zult een brandoffer brengen, een vuuroffer, een liefelijke reuk voor de Here: dertien jonge stieren, twee rammen, veertien eenjarige schapen, gaaf zullen zij zijn;
14 En het bijbehorend spijsoffer: fijn meel aangemaakt met olie, drie tienden bij elk van de dertien stieren, twee tienden bij elk van de twee rammen,
15 En telkens een tiende bij elk van de veertien schapen;
16 En een geitenbok als zondoffer, ongeacht het dagelijks brandoffer, het bijbehorend spijsoffer en het bijbehorend plengoffer. (Numeri 29:13-16)
Al deze offers zijn beeld van de lofprijzing die God zal ontvangen tijdens het Duizendjarig Rijk. Maar let op: het is niet volmaakt: op dag 1 dertien jonge stieren. Veertien zou de dubbele volmaaktheid afbeelden, wat zou betekenen dat de (aardse) mens de volmaakte kennis van het offer van de Here Jezus zou bezitten. En dat is niet het geval. Niettemin is de waardering van hoog gehalte. De mensheid in het Duizendjarig Rijk zal weten dat de Here Jezus de Weg, de Waarheid en het Leven is, en de onmisbare waarde kennen van alles wat de Here Jezus tot stand heeft gebracht. Althans bij de aanvang van het Duizendjarig Rijk. Want verder lezend valt op dat het aantal jonge stieren dat moet worden geofferd, afneemt:
Dag 1: dertien jonge stieren | Dag 5: negen stieren |
Dag 2: twaalf jonge stieren | Dag 6: acht stieren |
Dag 3: elf stieren | Dag 7: zeven stieren |
Dag 4: tien stieren |
Satan losgelaten
De grootte van het brandoffer neemt daarmee steeds verder af. Dit betekent dat gaandeweg het verstrijken van het Duizendjarig Rijk het enthousiasme langzaam maar zeker vermindert. Zeker, het blijft groot, en van Gods kant uit bekeken blijft de waardering uiteraard volmaakt, maar in de harten van de mensen loopt het steeds verder terug. Die achteruitgang in waardering maakt de mens kwetsbaar. Als dan na het aflopen van het Duizendjarig Rijk de satan voor korte tijd moet worden losgelaten, gebeurt het onvoorstelbare:
7 En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten,
8 en hij zal uitgaan om de naties te misleiden die aan de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand van de zee.
9 En zij kwamen op over de breedte van de aarde en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad; en er daalde vuur neer van God uit de hemel en verteerde hen. (Openbaring 20:7-9)
Satan heeft duizend jaar lang gevangen gezeten. Het heeft hem niet op andere gedachten gebracht. Vanaf het moment van zijn vrijlating pikt hij meteen zijn oude werkzaamheden weer op. Hij verleidt de mensen, en zet hen in om de heiligen en de geliefde stad te veroveren en te vernietigen.
De mensheid is evenmin veranderd. Zelfs niet nu men duizend jaar lang in nagenoeg volmaakte omstandigheden heeft ondervonden wat het betekent als Koning Jezus regeert. We zagen al dat hun toewijding langzaam maar zeker afneemt. Ze zullen steeds vaker gehoorzaamd hebben uit angst voor de consequenties, dan uit liefde voor de Here Jezus. Veinzen, noemt de Bijbel dat.
(…) Hoe geducht zijn uw werken; vanwege uw machtige grootheid brengen uw vijanden U veinzend hulde. (Psalm 66:3)
Het is dus niet waar als men zegt dat de omstandigheden beslissend zijn voor het al dan niet tot geloof komen. Het is ook niet waar, dat men de satan de schuld geeft van alle ellende. Het probleem is het onbekeerde menselijke hart, dat zich altijd weer tegen God verzet.
(…) wat het vlees bedenkt, is vijandschap tegen God, want het onderwerpt zich niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet. (Romeinen 8:7)
Alleen de Heilige Geest kan het hart van mensen veranderen. En die verandering is er voor elk mens die zich met berouw tot God wendt en vergeving van zonden vraagt.
Het doel van deze laatste aanval is dus het aardse Jeruzalem, de verblijfplaats van de heiligen, het centrum van de regering van Koning Jezus. De vraag is nu, wie die heiligen zijn. Zijn dat mensen die tijdens het Duizendjarig Rijk tot geloof zijn gekomen, of zijn het de heiligen die tot de gemeente van de Here Jezus behoren?
De heiligen en hun taken tijdens het Duizendjarig Rijk
In Jeruzalem staat de troon van David, die bestemd is voor de Here Jezus (Lukas 1:32-33). Hij zal regeren vanuit Jeruzalem. De Here heeft beloofd dat ‘heiligen’ met Hem zullen oordelen en regeren. Voor de gemeente geldt dit woord:
2 Of weet u niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En als door u de wereld wordt geoordeeld, (…)
3 Weet u niet, dat wij engelen zullen oordelen? (…) (1 Korinte 6:2-3)
In Openbaring 20 lezen we hier meer over.
En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen die om het getuigenis van Jezus en om het woord van God onthoofd waren, en die het beest of zijn beeld niet hadden aangebeden en niet het merkteken aan hun voorhoofd en aan hun hand ontvangen hadden; en zij werden levend en regeerden met Christus duizend jaren. (Openbaring 20:4)
Er worden dus groepen onderscheiden:
- Tronen, en zij die daarop gaan zitten;
- Zielen van mensen die om het geloof in de Here Jezus zin onthoofd waren;
- Zielen van mensen die om het Woord van God onthoofd waren;
- Zielen van mensen die het beest of zijn beeld niet hadden aangebeden;
- Zielen van mensen die niet het merkteken aan hun voorhoofd en aan hun hand ontvangen hadden.
In de onder nummer 1 genoemden herkennen we personen die ook in Mattheus, Lukas en elders in Openbaring worden vermeld.
Jezus nu zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal zitten op de troon van zijn heerlijkheid, u ook op twaalf tronen zult zitten om de twaalf stammen van Israel te oordelen. (Mattheus 19:28)
29 En Ik beschik u een koninkrijk, zoals mijn Vader Mij heeft beschikt,
30 opdat u eet en drinkt aan mijn tafel in mijn koninkrijk en op tronen zit om de twaalf stammen van Israel te oordelen. (Lukas 22:29-30)
rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op de tronen zaten vierentwintig oudsten, bekleed met witte kleren en op hun hoofden gouden kronen. (Openbaring 4:4)
Het gaat hier om 24 mannen die symbool staan voor alle gelovigen uit het Oude en Nieuwe Testament die een verheerlijkt lichaam hebben ontvangen tijdens de Opname. 24 oudsten = 12 Oudtestamentische heiligen + 12 Nieuwtestamentische heiligen. De 12 Nieuwtestamentische heiligen zijn de gemeente, de bruid van Christus, het hemelse Jeruzalem. De 12 Oudtestamentische heiligen zijn de vrienden van de bruid, mensen als Abraham, David en Johannes de Doper. Zij allen zijn lichamelijk in de hemel tijdens de Grote Verdrukking. In Openbaring wordt dan ook gesproken over ‘En zij die op de aarde wonen’ (Openbaring 11:10), dat is de mensheid op aarde tijdens de Grote Verdrukking en ‘hen die in de hemel wonen’ (Openbaring 13:6), de opgenomen verheerlijkte heiligen.
De onder nummer 2-5 genoemden zijn martelaren uit de Grote Verdrukking. We komen hen al eerder tegen in Openbaring.
9 En toen het Lam het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis dat zij hadden.
10 En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?
11 En aan ieder van hen werd een lang wit kleed gegeven; en hun werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook hun medeslaven en hun broeders die gedood zouden worden evenals zij, voltallig zouden zijn. (Openbaring 6:9-11)
Ze worden zielen genoemd omdat ze wel in de hemel zijn, maar nog geen verheerlijkt lichaam hebben gekregen. Pas als de Grote Verdrukking voorbij is worden zij weer levend, dat wil zeggen, wordt hun lichaam opgewekt.
Van de onder nummer 1 genoemde verheerlijkte gelovigen wordt gezegd dat hun het oordeel werd gegeven. Ze oordelen de wereld, dat wil zeggen mensen uit alle tijden die niet hebben geloofd en zich niet hebben willen bekeren. Ze oordelen ook over (de gevallen) engelen. Dit oordeel zou op aarde kunnen plaatsvinden, maar dat is niet noodzakelijk.
Openbaring geeft ook duidelijk aan dat de verheerlijkte gelovigen een regerende taak krijgen.
9 En zij zingen een nieuw lied en zeggen: U bent waard het boek te nemen en zijn zegels te openen; want U bent geslacht en hebt voor God gekocht met uw bloed uit elk geslacht en taal en volk en natie,
10 en hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters; en zij zullen over de aarde regeren. (Openbaring 5:9-10)
Van de onder nummer 2-5 genoemde weer levend geworden martelaren wordt gezegd dat ze tijdens het Duizendjarig Rijk met de Here Jezus samen zullen regeren. Deze regeringstaak wordt op aarde – meer specifiek: in Jeruzalem, in en vanuit Israël – uitgevoerd.
Conclusie
Hoewel de beschrijving van Ezechiël en Johannes wat betreft de rivier en de bomen langs de rivier op het eerste gezicht doet vermoeden dat het om dezelfde zaken gaat, is uit bovenstaande duidelijk geworden dat er een groot verschil is tussen de toestand van de mensheid op aarde tijdens het Duizendjarig Rijk en die van de verheerlijkte gelovigen in het hemelse Jeruzalem.
Levend water
We zullen ons dan nu bezig houden met de beschrijving uit het boek Openbaring. Bedenk daarbij opnieuw dat het om metaforen gaat. Wat schrijft Johannes?
En hij toonde mij een rivier van levenswater, blinkend als kristal, die uitging vanuit de troon van God en van het Lam. (Openbaring 22:1)
De betekenis wordt duidelijk als we dit vergelijken met eerdere teksten.
(…) Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal hem die dorst heeft, geven uit de bron van het water van het leven om niet. (Openbaring 21:6)
(…) ieder die drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst hebben; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een bron van water dat springt tot in het eeuwige leven. (Johannes 4:14)
De Here Jezus is de bron van het levende water. De voortdurende stroom die Johannes ziet, spreekt van onuitputtelijke zegen: het eeuwige leven wordt geschonken aan allen die hebben geloofd (Johannes 3:16). We mogen er ook in lezen dat God in de toekomende wereld altijd in alle behoeften zal voorzien. De uitnodiging om te komen en te drinken wordt even verderop nog eens herhaald.
En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, het levenswater nemen om niet. (Openbaring 22:17)
De Geest en de bruid zeggen: Kom! De Heilige Geest bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen (Romeinen 8:26). De bruid (de gemeente) verlangt naar de komst van de Bruidegom. Beiden (Geest en bruid) roepen Hem om te komen. Het verlangen naar de wederkomst van de Heer gaat gepaard met het aanbod aan hen die de Here nog niet kennen, ook de beslissende stap tot eeuwig behoud te nemen. Laten die mensen het levenswater drinken, het is gratis. Het heeft voor eeuwig een dorstlessende werking. En wie drinkt ontvangt tevens het eeuwige leven.
Ook wordt ons meegedeeld dat het water ‘blinkend is als kristal’. Anders gezegd, er is geen enkele vervuiling, het water is volmaakt zuiver, er zit niets anders in. Omdat de oorsprong van dit water ‘de troon van God en van het Lam’ is, spreekt dat ook vanzelf. Niets van wat uit Gods gezag voortkomt kan onrein zijn, ook het levende water niet.
Zo stuiten we dan op het verschil in functie tussen het water dat Ezechiël onder de drempel van de tempel ziet opborrelen, en het water dat Johannes uit de troon van God en het Lam ziet voortkomen.
Uit het verslag van Ezechiël blijkt dat hoewel de tempel herbouwd is, de omgeving nog in deplorabele toestand verkeert. Het water uit de tempel dient dan ook in de eerste plaats om de natuur ter plaatse te herstellen, en dan met name de Dode Zee. De beschrijving toont verder ook aan dat het herstel niet 100% is. Er blijft een deel onbruikbaar vanwege het zout.
Maar de moerassen en poelen ervan zullen niet gezond worden; zij zijn aan het zout prijsgegeven. (Ezechiël 47:11)
Het rivierwater in het Nieuwe Jeruzalem dient niet om iets te herstellen. Het is er om volmaakt in stand te houden wat al volmaakt is.
En hij toonde mij een rivier van levenswater, blinkend als kristal, die uitging vanuit de troon van God en van het Lam. (Openbaring 22:1)
In dat opzicht doet de rivier wel iets denken aan de rivier uit Genesis 2.
Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen, en daar splitste zij zich in vier stromen. (Genesis 2:10)
God had vastgesteld dat de schepping ‘zeer goed was’. Deze rivier diende om de hof te bevochtigen, dat wil zeggen, gezond te houden, niet om de hof gezond te maken. Zo toont de beschrijving van het Nieuwe Jeruzalem ons, dat God de schepping doet terugkeren tot haar heerlijke begintoestand.
De volgende teksten maken ten slotte duidelijk wat de betekenis van het levende water in het Nieuwe Jeruzalem is.
Jezus zei tot hen: Ik ben het brood van het leven; wie tot Mij komt, zal nooit meer honger hebben; en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben. (Johannes 6:35)
De Geest is het die levend maakt; het vlees heeft geen enkel nut. (…)(Johannes 6:63)
38 Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.
39 Dit nu zei Hij van de Geest, die zij die in Hem geloven, zouden ontvangen; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet was verheerlijkt. (Johannes 7:38-39)
Het is de Here Jezus Zelf die de Heilige Geest vergelijkt met water. Bijzonder water, want er van drinken betekent nooit meer dorst hebben. Geestelijke dorst, wel te verstaan, een verschijnsel al bekend in het Oude Testament.
Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Here Here, dat Ik een honger in het land zal zenden. Geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des Heren te horen. (Amos 8:11)
Opmerkelijk is verder dat het water uitgaat vanuit de troon van God en van het Lam.
En hij toonde mij een rivier van levenswater, blinkend als kristal, die uitging vanuit de troon van God en van het Lam. (Openbaring 22:1)
Hoe nauwkeurig is de Schrift! De Geest gaat immers uit van God en van Jezus Christus, Zijn Zoon. Paulus bevestigt dit in zijn brief aan de Romeinen. Daar spreekt hij over ‘in het vlees zijn’ versus ‘in de Geest zijn’. Hij definieert vervolgens de ene Geest als ‘Gods Geest’ en als ‘de Geest van Christus’!
Maar u bent niet in het vlees maar in de Geest, als inderdaad Gods Geest in u woont; maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. (Romeinen 8:9)
Het levende water is dus metafoor van de Heilige Geest. Ook in de beschrijving van het hemelse Jeruzalem komen we zo de Drie-Enige God tegen. Rivier, boom, vruchten en bladeren lijken te wijzen op een overeenkomst met het paradijs. In het volgende artikel gaan we ons bezighouden met de boom van het leven en die mogelijke analogie.