God spreekt
God spreekt tot mensen, meestal tot gelovigen (Jozef bijvoorbeeld), soms ook tot ongelovigen (Nebukadnezar).
Hij doet dat met een hoorbare, herkenbare stem. Maar soms ook spreekt Hij in visioenen en dromen. De meeste woorden van God komen echter tot ons door middel van Zijn geschreven Woord, dat Hij tot Zijn dienaren – dikwijls profeten, of ook engelen – sprak. Verder kunnen we nog onderscheid maken tussen God Die spreekt tot een grote groep mensen, en God Die spreekt tot een van Zijn dienaren. In dat laatste geval lezen we heel vaak dat ‘de Engel des Heeren’ sprak.
Op diverse plaatsen in de Bijbel lezen we hoe God tot mensen spreekt. In Deuteronomium 5 herinnert Mozes het volk aan de gang van zaken rond de Sinaï, nadat hij onder andere de Tien Geboden had herhaald. Uit de woorden van Mozes blijkt dat God bij die gelegenheid Zelf sprak – het was Zijn stem die gehoord werd (!), maar we lezen ook dat God eigenhandig schreef. We hebben hier dus Gods gesproken en Gods geschreven Woord bij elkaar.
Deze woorden heeft de Here tot uw gehele gemeente gesproken op de berg, uit het midden van het vuur, de wolk en de donkerheid, met luider stem, en Hij voegde daaraan niets toe; Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf mij die. (Deuteronomium 5:22)
God sprak. God schreef. Daartussenin staat: ‘en Hij voegde niets daaraan toe’. Met andere woorden: Gods gesproken woord en Gods geschreven woord komen exact overeen!
Er was echter een probleem. Het spreken van God, vanuit vuur, wolk en donkerheid was dermate indrukwekkend, dat het volk het niet kon verdragen. God sprak met luider stem, benadrukt Mozes. Het moet een buitengewoon imposant gebeuren zijn geweest, meer dan Israël kon verdragen. Ze klaagden hun nood bij Mozes en vroegen hem of hij namens hen wilde luisteren. Als Mozes dan de woorden van God aan het volk kwam overbrengen, zouden zij luisteren en gehoorzamen.
23 Toen gij nu de stem hoordet uit het midden van de duisternis, terwijl de berg stond in een brand van vuur, naderdet gij tot mij, al de hoofden uwer stammen en uw oudsten, en gij zeidet:
24 Zie, de Here, onze God, heeft ons zijn heerlijkheid en zijn grootheid getoond, en zijn stem hebben wij gehoord uit het midden van het vuur; op deze dag hebben wij gezien, dat God spreekt met een mens, en dat deze toch in leven blijft.
25 Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zal ons verteren; als wij nog langer de stem van de Here, onze God, horen, zullen wij sterven.
26 Want welke sterveling is er, die de stem van de levende God heeft horen spreken uit het midden van het vuur, zoals wij, en die in leven is gebleven?
27 Nader gij en hoor alles wat de Here, onze God, zegt, en breng gij dan alles aan ons over wat de Here, onze God, tot u spreekt; dan zullen wij het horen en doen. (Deuteronomium 5:23-27)
God is genadig voor het volk en willigt het verzoek in. Bovendien stelt God duidelijk vast, dat het voorstel goed is. God zal spreken, Mozes luistert. Daarna zal Mozes spreken en luistert het volk. Het volk luistert en belooft te gehoorzamen.
Toen de Here uw woorden hoorde, terwijl gij tot mij spraakt, zeide de Here tot mij: Ik heb de woorden van dit volk gehoord, die zij tot u spraken; het is goed, alles wat zij gezegd hebben. (Deuteronomium 5:28)
En zo is het van toen af aan gegaan. God heeft veel tot de mens te zeggen, maar doet dat vrijwel altijd via middelaars. Hebreeën opent met een machtige zin over dit onderwerp.
Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon. (Hebreeën 1:1)
In deze tekst staat vele malen, vele wijzen, tot de vaderen, in de profeten.
Vele malen: dat wil zeggen heel vaak, op allerlei momenten.
Vele wijzen: denk aan waarschuwingen, onderwijzingen, visioenen, dromen, wonderen of tekenen.
Tot de vaderen: God sprak tot Zijn volk.
In de profeten: doorheen de geschiedenis van Israël heeft God een bijna onafzienbare rij profeten op pad gestuurd, om Zijn volk te bemoedigen, te corrigeren, te onderwijzen, etc. Veel van deze profeten kennen we bij naam, vaak ook door de geschriften die ze hebben nagelaten. Maar er zijn ook talrijke profeten geweest die anoniem hun opdracht vervulden, wier naam we dus (nog!) niet kennen.
In het tweede hoofdstuk van Hebreeën vinden we een nadere precisering. Het blijkt dat God meestal niet rechtstreeks tot de profeten sprak, maar door middel van engelen.
Want als het woord door engelen gesproken vast stond en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft (…) (Hebreeën 2:2)
Lezen we echter over de Engel des Heren, dan hebben we te maken met de tweede Persoon van de Godheid, de Persoon die we in het Nieuwe Testament kennen als onze Here Jezus Christus.
11 Toen kwam de Engel des Heren en zette zich neer onder de terebint te Ofra, eigendom van de Abiezriet Joas, terwijl diens zoon Gideon bezig was in de wijnpers tarwe uit te kloppen om die voor de Midjanieten in veiligheid te brengen.
12 De Engel des Heren verscheen hem en zeide tot hem: De Here is met u, gij dappere held. (Richteren 6:11-12)
Gods spreken is volmaakt
We horen moderne profeten vaak beweren dat nieuwe profetieën oudere aanvullen of zelfs vervangen. Je vraagt je af waarop dat gebaseerd is. Nu is het in de eerste plaats zo dat Gods Woord drie gedaanten kent. Drie gedaanten die in essentie aan elkaar gelijk zijn. Deze drie zijn (1) Het Woord, dat we uiteraard kennen als de Here Jezus, het vleesgeworden Woord, (2) het geschreven woord, dat we kennen als de Bijbel en (3) het gesproken woord. De vraag is nu hoe je weet of nieuw gesproken woorden ook echt Gods woorden zijn. We zouden daartoe bijvoorbeeld de regels die de Bijbel stelt, kunnen toepassen. We vinden ze in Deuteronomium 13 en 18. Maar die golden in de eerste plaats voor Bijbelse tijden. Ze zijn uiteraard nog steeds van kracht, maar de omstandigheden zijn geheel anders. Beide Bijbelgedeelten uit Deuteronomium werden gegeven in een tijd dat het overgrote deel van de Bijbel nog niet geschreven was. Wij daarentegen bezitten het volledige Woord van God. Wij hebben dus gereedschap in handen om ‘nieuwe profetieën te toetsen’. Daarover hieronder meer. Maar ook zonder deze onmisbare kenbron valt er veel te zeggen over ‘nieuwe woorden van God’. Paulus zegt in zijn brief aan de Thessalonicenzen iets opmerkelijks.
En daarom ook danken wij God onophoudelijk, dat u, toen u van ons het woord van de prediking van God hebt ontvangen, het hebt aangenomen niet als een woord van mensen, maar, zoals het waarlijk is, als Gods woord, dat ook werkt in u die gelooft. (1 Thessalonica 2:13)
Paulus slaat zich niet op de borst, schept niet op over zijn prediking. Integendeel, hij wijst op het Woord van God. Het waren niet zijn woorden die in Thessalonica klonken, het waren woorden van God. Het bewijs daarvan zit in de werking van het Woord. De toehoorders hoorden wie zij waren in het licht van Gods Woord, Wie God is, en wat de consequenties daarvan zijn. Ze hoorden het echter niet alleen, ze namen het ook aan, en kwamen tot geloof. Het ware Woord van God wordt gekenmerkt door dit ene: werkzaamheid. Het werkt berouw, het werkt geloof, het werkt wedergeboorte, het bewerkt heiliging, het redt verloren zondaars. Dit nu is alle eeuwen door gelijk gebleven. Overal waar mensen het Woord van God horen, leidt dit tot dezelfde reactie en gevolgen. Het Woord werkt.
Alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend. (Jesaja 55:11)
De Here Jezus, het Vleesgeworden Woord, heeft Gods Woord gesproken. Meer dan Wie dan ook. Eens stuurden de joodse leidslieden hun dienaars op pad om de Here Jezus te arresteren. Ze kwamen terug met een getuigenis. Ze hadden de Here horen spreken. In Diens woorden klonk door dat Hij meer was dan een gewoon mens. Ze hadden God horen spreken.
De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens zo gesproken als deze mens spreekt. (Johannes 7:46)
Deze goddelijke Spreker heeft uiteraard informatie uit de eerste hand aangaande de status van het geschreven Woord. De Oudtestamentische geschriften worden door Hem onverkort voor Gods Woord gehouden. Niets en niemand kan dit Woord voor afgedaan verklaren. Het blijft van kracht ’totdat alles is gebeurd’. En omgekeerd geredeneerd: Alles wat geschreven staat, zal ook werkelijk gebeuren.
17 Meent niet dat Ik ben gekomen om de wet of de profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om te vervullen.
18 Want voorwaar, Ik zeg u: totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal niet een jota of een tittel van de wet voorbijgaan totdat alles is gebeurd. (Mattheus 5:17-18)
Aan het eind van het boek Openbaring horen we opnieuw de Here Jezus spreken over het profetische Woord. We mogen er niets aan toevoegen (dus geen nieuwe openbaringen!!), we mogen er ook niets van weglaten (bijvoorbeeld door iets tijdgebonden te verklaren).
18 Ik betuig aan een ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort: Als iemand aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek beschreven zijn;
19 als iemand van de woorden van het boek van deze profetie afneemt, zal God zijn deel afnemen van de boom van het leven en uit de heilige stad, van de dingen die in dit boek beschreven zijn. (Openbaring 22:18-19)
Op weer een andere plaats spreekt de Here Jezus over de eenheid van de Schrift. Je kunt niet zomaar – naar gelang de situatie vereist – het ene voor ongeldig houden, en aan het andere Goddelijk gezag toekennen. Waarom? Paulus schrijft het aan Timotheüs ‘Alle Schrift is door God ingegeven’ (2 Timotheüs 3:16). De hele Bijbel is Gods Woord! Bovendien wijst de Here Jezus op een gegeven moment ook op de eenheid van de Schrift.
Als Hij hen goden noemt tot wie het woord van God kwam (en de Schrift kan niet verbroken worden), (Johannes 10:35)
Het in de Griekse tekst gebruikte woord voor verbroken (lutēnai) wordt letterlijk vertaald met ‘losmaken’. Dit betekent dus dat de Here zegt dat de hele Schrift gezaghebbend is, en dat je niet zomaar iets uit dit gezaghebbende geheel kunt verwijderen – door het voor verouderd te verklaren bijvoorbeeld. Ook het profetisch Woord met betrekking tot Israël blijft onverkort van kracht. Gods vervult Zijn beloften immers niet omdat de mens getrouw zou zijn, maar ondanks de ontrouw van de mens. God vindt in Zichzelf reden om Zijn beloften gestand te doen.
Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. (Romeinen 9:6)
God geeft opdracht tot schrijven
Globaal gesproken hebben we drie opvattingen aangaande het ontstaan van de Bijbel.
- Mechanische inspiratie: God heeft de Bijbel gewild, en er voor gezorgd dat mensen dat exact volgens Zijn wil hebben opgeschreven.
- Dynamische inspiratie: De Bijbel geeft verslag van Gods bemoeienis met deze aarde en haar bewoners. Alleen als van uitspraken duidelijk is dat ze rechtstreeks van God afkomstig zijn, kunnen we spreken van Gods Woord. Anders gezegd: Gods Woord bevat Gods Woord, maar niet elk woord in de Bijbel is Woord van God. Hier doet zich een moeilijkheid voor. Wie zal bepalen wat wel of niet Gods Woorden zijn? En hoe doe je dat?
- De derde opvatting kunnen we het beste omschrijven met de beruchte woorden van wijlen Harry Kuitert: ‘Alle spreken over Boven komt van beneden, ook het spreken dat beweert van Boven te komen.’ God bestaat niet, dus is er ook geen Woord van God.
Er zijn nog meer theorieën, maar voor dit artikel is bovenstaande voldoende. De Bijbelschrijvers getuigen zelf van mechanische inspiratie. God gaf opdracht. Hij bepaalde wat in de Bijbel kwam. Een paar voorbeelden.
Jesaja verkeerde temidden van een opstandig volk. Luisteren naar Jesaja was er niet bij. Ze werden liever bedrogen door profeten die in gloedvolle bewoordingen grote zegen en voorspoed aankondigden. God gaf Jesaja opdracht om niet alleen te spreken, maar ook tot schrijven. Als Jesaja’s generatiegenoten niet willen luisteren, willen misschien toekomstige dat wel. Ze zullen dan Jesaja’s getuigenis op schrift hebben. Gods Woorden gericht aan Jesaja hebben eeuwigheidswaarde. Ze blijven hun waarde, kracht en geldigheid behouden, voor altijd.
Ga nu, schrijf het in hun bijzijn op een tafel en teken het op in een boek, opdat het diene voor latere dagen, voor immer en altoos. (Jesaja 30:8)
Jeremia leefde in de tijd van Nebukadnezar. Juda en Jeruzalem waren nog niet veroverd, maar de profeet wist dat het zou gaan gebeuren en sprak daar voortdurend over. Dit tot groot ongenoegen van de joodse machthebbers. Men luisterde liever naar ‘goed-nieuws-profeten’. God waarschuwt voor deze misleiders.
Zo zegt de Here der heerscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten, die u profeteren; zij maken, dat gij u aan een ijdele waan overgeeft, zij spreken het gezicht van hun eigen hart, niet uit des Heren mond. (Jeremia 23:16)
We lezen dat Jeremia de opdracht krijgt alles wat God tot hem gesproken heeft, op te schrijven. Alles! Bij God vinden we geen praatjes voor de vaak. Elke woord, ja zelfs de allerkleinste tekentjes bij het opschrijven hebben eeuwigheidswaarde!
1 In het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda, kwam dit woord van de Here tot Jeremia:
2 Neem een boekrol en schrijf daarop al de woorden die Ik tot u over Israel, Juda en alle volken gesproken heb, sedert de dag dat Ik tot u gesproken heb, sedert de tijd van Josia tot op heden. (Jeremia 36:1-2)
Petrus schrijft in zijn tweede brief over het profetisch Woord. Zoals we hierboven al zagen, kwam dat tot stand omdat God het wilde. Petrus gebruikt opmerkelijke woorden. Hij rept niet over de leiding van de Heilige Geest, nee, hij schrijft over heilige mensen, die door de Heilige Geest werden gedreven. In het geval van leiding gaat degene die leiding geeft voorop, en degene die wordt geleid volgt. Dat is in praktische zin het gangbare beeld van leiding door de Heilige Geest. Maar hier draait Petrus de zaak om. Je ziet als het ware de profeet voorop lopen, niet omdat hij leiding geeft, maar omdat hij wordt voortgedreven door de Heilige Geest. Het lijkt op het beeld van een gevangene die door een soldaat die zich achter hem bevindt in de rug wordt geprikt om maar vooral flink door te lopen. De gevangene heeft geen keus, zo had de profeet evenmin een keus. Hij moest, hij werd gedreven.
Want niet door de wil van een mens werd ooit profetie voortgebracht, maar heilige mensen van Godswege hebben, door de Heilige Geest gedreven, gesproken. (2 Petrus 1:21)
Hoe praktisch dit allemaal in zijn werk is gegaan, beseffen we bij de bouw van de tabernakel. Ja, in Exodus en Numeri vinden we uitgebreide beschrijvingen van het ontwerp en de bouw. Maar Mozes krijgt op de berg niet een ellenlange mondelinge beschrijving, hij ziet daar een model, een maquette. Psychologisch onderzoek heeft uitgewezen dat onze hersenen beeld veel sneller verwerken dan tekst, en ook dat we er veel langer veel meer van onthouden. God wist dat allang natuurlijk; Hij heeft ons zo geschapen.
8 En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen.
9 Gij zult het maken overeenkomstig alles wat Ik u toon, het model van de tabernakel en het model van al zijn gerei. (Exodus 25:8-9)
Abrogatie
Interessant in dit verband is een vergelijking van de Bijbel met de Koran. In de Koran komt abrogatie voor. Abrogatie betekent letterlijk afschaffing. Het wordt toegepast op teksten die met elkaar in strijd zijn. De gevonden oplossing komt er meestal op neer, dat de oudste tekst wordt afgeschaft ten faveure van de nieuwere.
De Koran zegt hierover: ‘Welk teken Wij ook afschaffen of doen vergeten, Wij komen met iets beters of iets gelijkwaardigs’.
In de Bijbel komt zoiets in het geheel niet voor. Bovenstaande teksten – ‘de Schrift kan niet verbroken worden’ en ‘het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn’, laten aan duidelijkheid niets te wensen over.
Het trieste is echter dat moderne apostelen en profeten wel aan een vorm van abrogatie doen. Zij zeggen immers dat hedendaagse openbaringen groter gewicht hebben dan de Schrift, dat er nieuwere uitspraken Gods zijn, die in de plaats komen van eerdere.
Opnieuw: Gods eigen stem
In de evangeliën wordt driemaal Gods ‘eigen’ stem gehoord. De stem van de Vader.
- Nadat de Here Jezus werd gedoopt
16 Nadat nu Jezus was gedoopt, steeg Hij terstond op uit het water; en zie, de hemelen werden Hem geopend, en Hij zag de Geest van God neerdalen als een duif en op Zich komen;
17 en zie, een stem uit de hemelen zei: Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden. (Mattheus 3:16-17)
- Op de berg der verheerlijking
Terwijl hij nog sprak, zie, een lichtende wolk overschaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk, die zei: Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen gevonden heb, hoort Hem. (Mattheus 17:5)
- Kort na de intocht in Jeruzalem
Vader, verheerlijk uw naam! Er kwam dan een stem uit de hemel: Ik heb hem verheerlijkt en Ik zal hem opnieuw verheerlijken. (Johannes 12:28)
Dit zijn drie hemelse getuigenissen over de Zoon. Het gebeurde sporadisch. Niet sporadisch echter was het spreken van de Zoon. Laten we nog even naar Hebreeën 1:1 kijken.
Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon (…) (Hebreeën 1:1)
God sprak tot het volk Israël in de profeten. Dat wil dus zeggen, dat God sprak door middel van de profeten. Zoals het volk Mozes vroeg te communiceren met God, om daarna aan het volk door te geven wat gezegd moest worden, zo heeft God voortdurend gehandeld. Mozes was profeet, en velen zouden na hem optreden.
Met de komst van de Here Jezus veranderde dit echter radicaal. De Here Jezus is immers God Zelf! Als we naar de Here Jezus luisteren horen we de stem van God, horen we de woorden van God Zelf. Gods spreken in de Zoon is onvoorstelbaar indrukwekkend. Niet minder ontzaglijk dan wat Israël ervoer bij de berg Sinaï. Als God spreekt, is de boodschap volledig en volmaakt. En dus is ook het spreken van de Here Jezus volledig en volmaakt. Zijn spreken is Goddelijk. Zo staat de Zoon oneindig ver boven de profeten.
God wordt mens – God spreekt
De Here Jezus is God en spreekt als God. We zagen eerder dat hét kenmerk van Gods Woord de werkzaamheid is. Nu leren we dat die werkzaamheid voortvloeit uit de kracht van de Heilige Geest. Petrus getuigt daar van als na een rede van de Here Jezus veel van de mensen die Hem eerst volgden dat niet langer wilden. De Here had namelijk gezegd dat het begrijpen van Zijn Woord niet kan dan door de Heilige Geest. Onbekeerde mensen (geestelijk dode mensen) kunnen onmogelijk begrijpen wat de Here Jezus zegt. Hij spreekt woorden die geest en leven zijn. Ze zijn geest en leven, omdat Hij spreekt vanuit de Heilige Geest, bij Hem is geen enkel woord uit het vlees. En dus kan Petrus zeggen dat de Here ‘woorden van eeuwig leven heeft’. De Here spreekt niet alleen over het eeuwige leven, in Zijn woorden is dat eeuwige leven aanwezig. Wie luistert en gelooft, ontvangt het eeuwige leven.
63 De Geest is het die levend maakt; het vlees heeft geen enkel nut. De woorden die Ik tot u heb gesproken, zijn geest en zijn leven.
68 Simon Petrus antwoordde Hem: Heer, naar wie zullen wij toe gaan? U hebt woorden van eeuwig leven. (Johannes 6:63, 68)
Iets verder in het evangelie vinden nog een bijzondere uitspraak van de Here Jezus. Op de vraag wie Hij is, antwoordt Hij niet ‘de Messias’ of ‘de Zoon van God’, maar verwijst Hij naar zijn spreken. Alles wat Hij zegt, is volmaakte waarheid. Wat Hij zegt, maakt perfect duidelijk Wie Hij Zelf is en Wie God is. Hij is wat Hij zegt.
Zij zeiden dan tot Hem: Wie bent U? Jezus zei tot hen: Geheel wat Ik ook tot u spreek. (Johannes 8:25)
Het verband tussen de Heilige Geest en het Woord wordt ook duidelijk in de belofte die de Here Jezus doet vlak voor Zijn kruisiging. Het is blijkbaar zo dat veel van wat de Here had willen zeggen, om der tijdswille ongezegd is gebleven. Ook is helder dat niet alles wat Hij heeft gezegd door de discipelen is begrepen. Mede daarom zal de Heilige Geest komen en dit aspect van het werk van de Here Jezus aanvullen en voortzetten. Niet alles wat nodig was heeft de Here Jezus de discipelen kunnen leren – de Heilige Geest zal hen alles leren. Veel van wat de Here Jezus heeft gezegd zal bij de discipelen zijn weggezakt – de Heilige Geest zal er voor zorgen dat ze zich alles zullen herinneren.
Maar de Voorspraak, de Heilige Geest, die de Vader zal zenden in mijn naam, Die zal u alles leren en u in herinnering brengen alles wat Ik u heb gezegd. (Johannes 14:26)
Wat betreft het niet alles hebben kunnen vertellen, nog het volgende. Jaren later zal Johannes op Patmos op een andere manier mogen vernemen wat de Here Jezus nog te zeggen had. En dat was heel veel. Johannes krijgt informatie over verleden, heden en toekomst en de nadrukkelijke opdracht alles op te schrijven.
Schrijf dan wat u hebt gezien en wat is en wat hierna zal gebeuren. (Openbaring 1:19)
Aan het eind van het boek Openbaring komt de Here Jezus nog kort terug op het gehalte van het door Johannes opgeschrevene. De Here Jezus heeft nauwgezet doorgegeven wat nog moest worden geopenbaard. Het komt een mens dan ook niet toe daar veranderingen in aan te brengen, niet door iets weg te laten, en evenmin door er iets aan toe te voegen. Gods Woord is compleet.
Getuigenissen aangaande bovennatuurlijk bezoek (1)
Niet altijd is duidelijk hoe de profeet de woorden van God tot zich krijgt. Niet zelden echter wordt het expliciet vermeld, soms als onderdeel van een aantal opzienbarende gebeurtenissen. Bij de profeet Daniel is over het algemeen duidelijk aan te wijzen hoe de boodschappen hem bereikten.
In hoofdstuk 7 van het boek Daniel is sprake van een droom en van gezichten. Daniel ligt op bed en krijgt een droom. Naderhand schrijft hij de droom op. Een en ander doet denken aan de gang van zaken rond de dromen van Nebukadnezar.
In het eerste jaar van Belsassar, de koning van Babel, zag Daniel een droom en gezichten die hem op zijn legerstede voor ogen kwamen. Toen schreef hij de droom op. (Daniel 7:1)
In hoofdstuk 8 lezen we dat hij als het ware een ‘vervolgvisioen’ krijgt. Hij is op dat moment in de burcht Susan, maar ziet zich in het visioen bij de rivier de Ulai. Hoewel Daniel duidelijk kan weergeven wat hij ziet, begrijpt hij de betekenis ervan niet. God geeft daarom Gabriel de opdracht Daniel het visioen uit te leggen.
15 Toen ik, Daniel, het gezicht zag en het trachtte te verstaan, zie, daar stond iemand voor mij, die er uitzag als een man,
16 En ik hoorde een menselijke stem over de Ulai, welke zeide: Gabriel, doe deze het gezicht verstaan.
17 En hij kwam tot waar ik stond, en toen hij kwam, schrikte ik en wierp mij op mijn aangezicht, maar hij zeide tot mij: Versta, mensenkind, dat het gezicht doelt op de tijd van het einde.
18 Toen hij nu met mij sprak, viel ik bezwijmd op mijn aangezicht ter aarde; hij echter raakte mij aan en deed mij overeind staan,
19 En zeide: Zie, ik maak u bekend wat geschieden zal in het laatst van de gramschap; want het doelt op het tijdstip van het einde. (Daniel 8:15-19)
Als de uitleg is afgerond volgt een opvallende toevoeging. Gabriel zegt dat het nog lang zal duren voor de profetie in vervulling gaat. Daniel moet het zorgvuldig bewaren, dat wil zeggen dat hij er voor moet zorgen dat de inhoud niet verloren gaat.
En het gezicht van de avonden en de morgens, waarvan gesproken werd, dat is waarheid. Gij nu, houd het gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst. (Daniel 8:26)
Hoofdstuk 9 bevat de profetie van de zeventig jaarweken. Daniel leest in het boek Jeremia. Dat boek geeft in profetieën aan dat Jeruzalem zal worden herbouwd, 70 jaar na de verwoesting. De omstandigheden waarin Daniel zich bevindt geven echter weinig aanleiding tot optimisme. Reden voor deze ‘zeer beminde man’, om te gaan bidden, schuld te belijden. Voor zichzelf en voor het volk Israël. Hoewel God het beloofd heeft, gaat Daniel toch om vervulling van de profetie bidden. Hierin klinkt de uitspraak van Johannes over het bidden door.
En dit is de vrijmoedigheid die wij jegens Hem hebben, dat als wij iets bidden naar zijn wil, Hij ons hoort. (1 Johannes 5:14)
Daniel heeft vrijmoedigheid, want hij weet dat hij bidt in overeenstemming met de wil van God. Daniel is aan het bidden, hij is dus wakker. En dan verschijnt hem de engel Gabriel. Hij herkent hem, want het is dezelfde Gabriel die hij in zijn visioen had gezien. Daniel vermeldt zelfs het tijdstip: de tijd van het avondoffer. Wij zouden zeggen, rond een uur of 3 in de middag.
21 Terwijl ik nog sprak in het gebed, kwam de man Gabriel, die ik tevoren gezien had in het gezicht, in ijlende vlucht tot vlak bij mij op de tijd van het avondoffer.
22 Daniel, nu ben ik uitgegaan om u een klaar inzicht te geven.
23 Bij het begin van uw smeekbede is er een woord uitgegaan, en ik ben gekomen om het u mede te delen, want gij zijt zeer bemind. Let dus op het woord en sla acht op het gezicht. (Daniel 9:21-23)
Nog weer later wordt Daniel ‘een woord geopenbaard’ in een gezicht. De dingen die hij hoort en ziet grijpen hem ontzettend aan.
8 Toen ik dat grote gezicht zag, bleef er in mij geen kracht meer; alle kleur week van mijn gelaat, en ik had geen kracht meer over. (Daniel 10:8)
10 En zie, een hand raakte mij aan en deed mij op knieën en handen sidderend oprijzen. (Daniel 10:10)
17 Hoe kan ik, de knecht mijns heren, spreken met u, mijnheer? Ik heb immers geen kracht meer en alle adem is mij benomen.
18 Toen raakte hij, die er uitzag als een mens, mij wederom aan en gaf mij kracht. (Daniel 10:17-18)
Behalve de geweldige indruk die de ‘entourage’ van visioenen en verschijningen op Daniel maakten – en hij was waarlijk niet de eerste de beste – valt op dat alles in begrijpelijke taal werd doorgegeven. De beelden die worden omschreven zijn daarentegen raadselachtig – ze kunnen tijdens Daniels leven niet worden begrepen. De betekenis blijft verborgen. Dit is een gegeven dat voortvloeit uit de vele eeuwen die zullen verlopen alvorens het zo ver is. Het blijft verborgen (het is geheim) en verzegeld (het is afgerond, er komt niets meer bij) tot de eindtijd.
8 Ik nu hoorde het wel, maar begreep het niet en zeide: Mijn heer, waarop zullen deze dingen uitlopen?
9 Doch hij zeide: Ga heen, Daniel, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. (Daniel 12:8-9)
Getuigenissen aangaande bovennatuurlijk bezoek (2)
Als God een boodschap naar de mensen stuurt, mag je ervan uitgaan dat het de waarheid is. Alle bovenstaande voorbeelden getuigen daarvan. Toch zijn er in de Bijbel uitzonderingen te vinden. Het bekendste is wel de leugengeest over wie de profeet Micha spreekt.
Achab heeft het zo bont gemaakt, dat tot zijn einde is besloten. Hij zal sneuvelen in de strijd. Zijn profeten echter spreken unaniem over overwinning en hernieuwde glorie. Zij worden echter door de onzichtbare wereld aangestuurd die deze profeten laat zeggen wat Achab graag hoort. Dan vertelt de profeet Micha over een visioen. Hij zag alle engelen – boze en goede – voor de troon van God.
19 [Micha] zeide: Daarom, hoor het woord des Heren. Ik zag de Here op zijn troon zitten, terwijl het ganse heer des hemels aan zijn rechterhand en aan zijn linkerhand stond.
20 En de Here zeide: wie zal Achab verleiden, zodat hij optrekt en sneuvelt te Ramot in Gilead? De een zeide dit en de ander dat.
21 Toen trad er een geest naar voren en stelde zich voor de Here en zeide: ik zal hem verleiden. De Here vroeg hem: waarmede?
22 Hij antwoordde: ik zal heengaan en een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten. Toen zeide Hij: gij moet hem verleiden, en gij zult er ook toe in staat zijn; ga heen en doe het. (1 Koningen 22:19-22)
God heeft de regie. Hij zet zelfs boze geesten in voor Zijn doeleinden en zorgt voor het succes van hun opdracht. Dus ook de boze geesten dienen God, tegen hun wil in. Deze wetenschap mag voor gelovigen een troost en een bemoediging zijn. Wie van de Here is, heeft inderdaad niets te vrezen.
Voor moderne profeten een zaak om goed over na te denken. Als zij boodschappen krijgen, kan dat uit een goede of uit een verkeerde bron komen. Het is echter ook mogelijk dat het God is, die hun een leugengeest stuurt! Daarom is het van groot belang de inhoud van de boodschap nauwkeurig te onderzoeken. Hieronder een treffend voorbeeld.
Getuigenissen aangaande bovennatuurlijk bezoek (3)
Job is getroffen door rampspoed. Zijn drie vrienden zoeken hem op en spreken met hem. Hun boodschap komt er op neer dat Job wel een vreselijke zondaar moet zijn, anders was hem dit alles niet overkomen. Een van hen – Elifaz – doet er nog een schepje bovenop. Hij heeft informatie ontvangen van een ‘geest’. Door die informatie weet hij nu meer over God en over de manier waarop God werkt. Lees s.v.p. de volgende passage in zijn geheel.
12 Verder, er is in het geheim een woord tot mij gebracht;
mijn oor heeft er een fluistering van opgevangen,
13 in de beangstigende gedachten van de visioenen in de nacht,
als een diepe slaap op de mensen valt.
14 Angst en huiver kwamen over mij,
en zij joegen de veelheid van mijn beenderen angst aan.
15 Een geest trok aan mijn gezicht voorbij;
hij deed het haar van mijn lichaam te berge rijzen.
16 Hij bleef staan, maar ik herkende zijn gedaante niet;
er was een gestalte voor mijn ogen.
Er was stilte, en toen hoorde ik een stem, die zei:
17 Zou een sterveling rechtvaardig zijn tegenover God?
Zou een man rein zijn voor zijn Maker?
18 Zie, zelfs Zijn dienaren vertrouwt Hij niet,
en Zijn engelen legt Hij dwaling ten laste.
19 Hoeveel te meer dan mensen, die in lemen huizen wonen,
waarvan het fundament in het stof is?
Zij worden nog eerder verbrijzeld dan een mot.
20 Van de morgen tot de avond worden zij verpletterd;
onopgemerkt komen zij voor altijd om.
21 Hun tentkoord wordt bij hen losgetrokken;
zij sterven, maar niet in wijsheid. (HSV)(Job 4:12-21)
1 Roep maar – zal er iemand zijn die je antwoordt?
En tot wie van de heiligen wil je je wenden?
2 Want de toorn brengt de dwaas om,
en de na-ijver doodt de onnozele.
3 Ik heb zelf een dwaas wortel zien schieten,
maar meteen vervloekte ik zijn woning.
4 Zijn zonen zijn ver bij de redding vandaan;
zij worden verbrijzeld in de poort, en er is niemand die redt.
5 De hongerige eet zijn oogst op,
die hij zelfs tussen de dorens vandaan haalt;
een valstrik slokt hun vermogen op.
6 Want verdriet komt niet uit het stof voort,
en moeite komt niet op uit de aardbodem.
7 Maar de mens wordt voor de moeite geboren,
zoals vonken uit het vuur omhoogvliegen. (HSV)(Job 5:1-7)
Het lezen van het boek Job is om een aantal redenen buitengewoon leerrijk. Wat daarin opvalt, is het feit dat Jobs drie vrienden het bij het verkeerde eind hadden over zowat alles, maar toch overtuigd waren dat ze gelijk hadden. Toegegeven, ze presenteerden een mix van waarheid en leugens. Niettemin moeten we concluderen dat waarheid vermengd met leugens niet echt waarheid is. Het is een van Satans favoriete methoden om mensen te misleiden; zowel christenen als niet-christenen. Jobs vrienden waren er van overtuigd dat hij zich schuldig had gemaakt aan een enorme zonde en geen berouw toonde. Ziedaar hun enige verklaring voor de ellende die God over Job had uitgestort. Aan het eind van het boek lezen we dat God misnoegd was over de drie mannen en hun spreken tot Job. God droeg Job op voorbede te doen voor zijn drie vrienden. Job doet het en alles wordt vergeven. Het valt te hopen dat de drie doorhadden dat ze wel heel snel klaar stonden met hun oordeel en dat ze verkeerd hadden geoordeeld.
Maar wat ik heel interessant vind, is wat de Bijbel ons vertelt in Job 4. Hier spreekt Elifaz. Hij probeert Job te onderrichten. (…) Elifaz geeft ‘goede raad’ en spreekt ‘wijze woorden’. Bleef het daar maar bij. Helaas zet hij zijn woorden kracht bij door te zeggen dat hij regelrecht informatie kreeg van een ‘geest’. Deze heeft hem specifieke kennis over God gegeven en over hoe God werkt. Dit zegt hij te beginnen in vers 12 van Job 4.
12 Een verholen stem drong tot mij door,
mijn oor ving een fluisteren op,
13 in de verontrustende visioenen van de nacht,
die de mensen dompelt in een diepe slaap.
14 Opeens werd ik door angst gegrepen,
een siddering voer door mijn gebeente.
15 Een adem streek langs mijn gezicht
en de haren rezen mij te berge.
16 Een verschijning doemde op,
een gestalte voor mijn ogen.
Stilte – en toen zei een zachte stem:
Fascinerend, toch? Elifaz zegt dat een ‘woord’ hem ‘heimelijk’ werd gegeven. Het was een gefluister in zijn oren. Hij voelde ‘angst’ midden in de nacht, en hij begon ’te beven’, omdat hij ontzettend bang werd. Zijn haar ging rechtop staan en hoewel deze ‘geest’ stilstond, zei Elifaz dat hij niet kon zien hoe de geest er uitzag. Hij zegt dat er een ‘vorm’ voor zijn ogen was, gevolgd door stilte, waarna een stem tot hem sprak. Wat een opbouw! Mijn hemel, wie zou, na zo’n introductie, nog durven zeggen dat Elifaz niet sprak op ‘goed’ gezag? Voordat we ingaan op wat Elifaz beweert te hebben gezien en gehoord, laten we eerst dit gebeuren nader bekijken. Er zijn twee opties. Elifaz staat te liegen of hij vertelt de waarheid. Nergens beweert Elifaz dat deze verschijning van God kwam, hoewel we rustig mogen aannemen dat hij Job en de andere twee mannen wilde laten denken dat het wel degelijk van God kwam. Zonder het direct te zeggen, suggereerde Elifaz dat God sprak.
Als God in deze oude tijden door middel van een visioen of een woord van kennis tot de profeten sprak, maakte Hij zich meestal direct bekend. Het kwam ook vaak voor dat de boodschapper die Hij zond zich eerst introduceerde. Dit is hier in Job 4 niet het geval. Maar stel dat Elifaz had gezegd dat de ‘geest’ van God kwam, dan nog staat niet vast dat het ook daadwerkelijk zo was. (…)
Zo gaat het nog steeds vandaag de dag in de charismatische beweging, en vooral in zijn nieuwste en extreme versies als de Nieuw-Apostolische Reformatie (NAR). Uitspraken binnen de charismatische beweging worden onderbouwd met allerhande ervaringen waarvan wordt beweerd dat ze van God zelf zijn. Ik vind het intrigerend dat er echt niets nieuws is onder de zon en dat deze beweringen van het ervaren van God en het ontvangen van een ‘woord’ van kennis helemaal teruggaan naar de tijd van Job. Maar eigenlijk is het wel logisch dat deze ervaringen zich al lang geleden hebben voorgedaan, nog voordat Gods Woord op schrift werd gezet. Elifaz lijkt er zo van overtuigd dat wat hij ervoer van God was dat hij het zonder de geringste aarzeling vertelt aan Job. Wat zei Elifaz tegen Job?
17 Kan een mens zich gedragen zoals God het wil,
kan iemand zonder smet zijn voor zijn schepper?”
18 Zelfs in zijn dienaren stelt God geen vertrouwen,
ook bij zijn engelen bespeurt hij nog gebreken.
19 Hoeveel te meer dan bij de mens, wonend in zijn huis van leem
met fundamenten in het stof.
Hij is een mot: men drukt hem dood.
20 Van de ochtend tot de avond afgepijnigd
gaat hij onbemerkt ten onder, voor eeuwig weggevaagd.
21 De koorden van zijn tent zijn losgerukt,
hij sterft en heeft de wijsheid niet gekend.
Als we de woorden van Elifaz in zijn geheel bestuderen, wordt het duidelijk dat de inhoud van het visioen helemaal niet overeenkomt met wat God elders in de Schrift over Zichzelf heeft onthuld. Het is ook niet echt van toepassing op dat wat we in het eerste hoofdstuk van Job lezen. Hoewel Elifaz niet de hele Schrift had zoals wij vandaag de dag, weten we dat Job als ‘rechtvaardig’ en ‘volmaakt’ werd beschouwd op grond van zijn wandel met God. Waar haalde Job de kennis vandaan om te leven naar Gods wil? Er moet een methode zijn geweest om Gods wil te leren kennen nog voor het geschreven Woord bestond.
God toont Zich in deze ‘openbaring’ een God die Zich niet om mensen bekommert. En klaarblijkelijk was Elifaz’ ‘geest’ (vers 15) niet de Heilige Geest, want met het Hebreeuwse woord in de grondtekst (ruach) wordt nooit een lichaamloze geest bedoeld. Wat Elifaz van deze geest hoorde bevatte elementen van de waarheid: de mens kan zichzelf niet rechtvaardigen voor God, en de mens is sterfelijk. Toch had Elifaz het mis toen hij deze woorden op Job toepaste alsof Job een opzettelijke zondaar was. Lees wat in Job 1 en 2 staat.
Er was in het land Us een man, wiens naam was Job, en die man was vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. (Job 1:1)
Toen zeide de Here tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. (Job 1:8)
Toen zeide de Here tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij Mij tegen hem hebt opgezet om hem, zonder oorzaak, in het verderf te storten. (Job 2:3)
Eigenlijk zegt Elifaz tegen Job dat hij lijdt omdat hij niet rechtvaardig genoeg was. Dat is het belangrijkste punt van Elifaz, hoewel Job 1 laat zien dat die beschuldiging onterecht is. Job leefde wel rechtvaardig voor God. Betekent dit dat Job niet zondigde? Natuurlijk niet. Maar het betekent wel dat Job vanwege zijn rechtschapen karakter voor God (door geloof, waardoor God vooruit kon kijken naar het kruis van Christus op dezelfde manier waarop Hij nu erop terugkijkt voor ons), in geval van zonde, maatregelen nam om het verkeerde te corrigeren, inclusief offers aan God (zie Job 1).
Elifaz vervolgt zijn ‘raad’ voor Job in Job 5. Daarin zegt hij voortdurend dat God de mensen zal straffen voor hun zonden voordat ze sterven. Dit is niet in overeenstemming met de Schrift.
Of meent gij, dat die achttien, op wie de toren bij Siloam viel en die erdoor gedood werden, schuldiger waren dan alle andere mensen, die in Jeruzalem wonen? (Lukas 13: 4)
Hoewel Elifaz’ woorden enige waarheid bevatten, heeft hij het mis als hij ze probeert toe te passen op Job of op mensen in het algemeen. Dit is het grote probleem met mensen die menen een vertrouwelijke omgang met God te hebben, zodat ze denken anderen tot hulp en raad te kunnen zijn. Daar komt bij dat de mensen die door hen worden geadviseerd vaak hun raad als absolute waarheid beschouwen. Ze zullen zich inspannen om de instructies perfect na te volgen in plaats van de Bijbel ter hand te nemen en de dingen voor zichzelf te controleren.
(Cursief weergegeven tekst van dr. Fred Deruvo)