Vrouwen met hoofddoeken
We waren het in onze westerse cultuur niet zo gewend, maar sinds de migratie van vele moslims naar onze streken op gang kwam, is het langzamerhand steeds gewoner geworden vrouwen tegen te komen, die zich in meer of mindere mate dekken. Dit varieert van een hoofddoek in combinatie met min of meer westerse kledij tot de boerka die het hele lichaam bedekt en zelfs de ogen verbergt. De achtergrond hiervan is dat moslima’s worden geacht zich zodanig te kleden dat mannen niet op onreine gedachten worden gebracht. De man mocht zich eens niet kunnen beheersen!
O Profeet! Zeg aan uw vrouwen en uw dochters en de vrouwen der gelovigen dat zij een gedeelte van haar omslagdoeken over haar (hoofd) laten hangen. Dit is beter opdat zij mogen worden onderscheiden en niet lastig worden gevallen. (Surah Al-Ahzaab 33:59)
De verantwoordelijkheid wordt echter niet alleen bij de vrouwen gelegd, ook de mannen worden gemaand zich te beheersen en vrouwen niet onnodig te volgen met hun blikken.
Zeg tot de gelovige mannen dat zij hun ogen neergeslagen houden en dat zij hun passies beheersen. Dat is reiner voor hen. Voorzeker, Allah is wel op de hoogte van hetgeen zij doen. En zeg tot de gelovige vrouwen dat zij ook haar ogen neergeslagen houden en hun passies beheersen, en dat zij haar schoonheid niet tonen dan hetgeen ervan zichtbaar moet zijn, en dat zij haar hoofddoeken over haar boezem laten hangen, en dat zij haar schoonheid niet tonen behalve aan haar echtgenoot… (Surah An-Noer 24:30-31)
Ook onder christenen
Nu vinden we in de Bijbel ook aanwijzingen dat vrouwen onder bepaalde omstandigheden geacht worden het hoofd te dekken. De geciteerde verzen uit de Koran bedoelen de omgang tussen man en vrouw in goede banen te leiden. Het voorschrift van Paulus in 1 Korinte 11 gaat over de verhouding tussen man en vrouw in relatie met God. De achtergrond van het al dan niet dekken van het hoofd heeft alles te maken met de eer van God, met de eer van Christus. God heeft Christus verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken. Wij gelovigen mogen dat zien en er van genieten. In de brief aan de Hebreeën vinden we een prachtig vers waarin het zien van de heerlijkheid van Christus wordt toegelicht.
(…) wij zien Jezus, (…), met heerlijkheid en eer gekroond. (Hebreeën 2:9)
Dit betekent niets minder dan dat wij gelovigen onze blik (ons geestesoog) mogen richten op de verheerlijkte Here Jezus. De apostel Marcus vertelt ons wat er aan dit overweldigende tafereel vooraf is gegaan.
De Here [Jezus] dan werd, nadat Hij tot hen (de discipelen) gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand Gods. (Marcus 16:19)
Hij heeft de dood voor ons gesmaakt, is opgestaan, ten hemel gevaren en zit nu op de ereplaats aan de rechterhand van God. Paulus schrijft in zijn brief aan de Filippenzen dat het lijden en sterven van de Here Jezus voor God reden was om Hem met heerlijkheid en eer te kronen.
8 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.
9 Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, (Filippi 2:8-9)
Dat geweldige schouwspel mogen wij nu al zien. Waarom? In de eerste plaats omdat het Hem toekomt alle eer te ontvangen. In de tweede plaats omdat het feit dat Christus daar nu al is als verheerlijkte Mens voor ons de zekerheid vormt dat wij Hem later mogen volgen.
De vraag is nu wanneer wij Jezus met eer en heerlijkheid gekroond zien. Het meest voor de hand liggende antwoord zal zijn: tijdens Bijbellezen, of beter nog, tijdens Bijbelstudie, zowel individueel als in groepsverband. En inderdaad, bij die gelegenheden zullen we ongetwijfeld zicht krijgen op de gekroonde Christus. Toch is dat niet dé gelegenheid bij uitstek. Hét moment is de gemeentelijke samenkomst rond brood en beker, tijdens de eredienst.
19 En Hij nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis.
20 Evenzo de beker, na de maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt. (Lukas 22:19-20)
Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt. (1 Korinte 11:26)
De handelingen die in deze Schriftplaatsen worden voorgesteld bepalen ons bij het leven, lijden en sterven van de Here Jezus. Ze geven tevens zicht op de opstanding, de hemelvaart en de kroning met eer en heerlijkheid van onze Heer en Zijn zitten aan de rechterhand van God. En dat alles onder leiding van de Heilige Geest en tezamen met broeders en zusters in de Heer. Het is een geweldig voorrecht, elke week weer. Maar er is meer.
We hebben een verheerlijkte Heer in de hemel. En deze Heer heeft ons iets heel kostbaars beloofd.
(…) waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden. (Mattheus 18:20)
Dat geeft de eredienst een extra dimensie. De Here Jezus – dus God Zelf! – is te midden van de gemeente. Geweldig! Maar het geeft meteen ook een extra verantwoordelijkheid.
Laten we (…) God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag. (Hebreeën 12:28)
We mogen – moeten! – Hem vereren. Maar niet zomaar op een manier die ons wel geschikt lijkt. In bovenstaande tekst worden we opgeroepen God te vereren op een Hem welbehagelijke manier. Met eerbied en ontzag. Laten we hier even op inzoomen.
Voor het ‘welbehagelijke’ in de woorden ‘op een Hem welbehagelijke manier’ kunnen we ook ‘welgevallig’ gebruiken. Dat woord kennen we uit het Oude Testament. God had Israel voorgeschreven gave offerdieren te gebruiken. Deed men dat, dan was men God welgevallig. Zie het voorbeeld uit Leviticus.
Het moet, zo gij welgevallig wilt zijn, gaaf wezen, van het mannelijke geslacht van het rundvee, van de schapen en van de geiten. (Leviticus 22:19)
Onze tekst uit Hebreeën zegt nu dat we God (Die in ons midden is!) moeten vereren op een manier die Hem welgevallig is, een manier die God goed vindt. Tevens wordt nog vermeld dat dit vereren dient te gebeuren met eerbied en ontzag. Eerbied is het hebben van een gevoel van bewondering en respect. Ontzag hebben we wanneer iets een zeer diepe indruk op ons heeft gemaakt. Alles tezamen vergt dit dus een gepaste houding van ons, die ook aan ons uiterlijk zichtbaar mag zijn. In 1 Korinte 11 gaat Paulus diep in op deze door God gewenste, en dus gepaste houding. Hij vestigt onze aandacht er met name op hoe we in de eredienst dienen om te gaan met de heerlijkheid van de Here Jezus.
Het gaat om het Hoofd
Woorden hebben soms meer dan een betekenis: ‘bank’ kan zowel zitmeubel als financiële instelling betekenen. In 1 Korinte 11 komen we ook zoiets tegen: hoofd en hoofd. We kennen het woord hoofd in de betekenis van het deel van het lichaam dat zich boven de hals bevindt. De andere betekenis van hoofd wordt duidelijker als we er ‘hoofdschap’ van maken. In ons hoofd(!)stuk betekent dit dat we te maken hebben met goddelijke gezagsverhoudingen. Paulus introduceert ‘hoofd’ in deze tweede betekenis meteen aan het begin.
Ik wil echter, dat gij dit weet: het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God. (1 Korinte 11:3)
God is het hoofd van Christus, Christus is het hoofd van de man, en de man is het hoofd van de vrouw. De goddelijk gezagsverhoudingen zijn dus als volgt.
De lijn van gezag: God → Christus → Man → Vrouw
De lijn van onderdanigheid: Vrouw → Man → Christus → God
Bij de plaats van Christus in deze rangorde moeten we wel een kanttekening maken. Christus is waarachtig God en waarachtig Mens. Als waarachtig God zegt Hij: ‘Ik en de Vader zijn één’ (Johannes 10:30), als waarachtig Mens daarentegen: ‘De Vader is meerder dan Ik’ (Johannes 14:28b). Paulus spreekt hier dus over Christus als waarachtig Mens.
Behalve ‘hoofdschap’ spreekt Paulus ook over ‘heerlijkheid’.
7 (…) een man (…) is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.
15 (…) indien een vrouw lang haar draagt, is dit een eer voor haar. Immers, het haar is haar tot een sluier gegeven. (1 Korinte 11:7, 15)
De man is het beeld en de heerlijkheid van God, de vrouw is de heerlijkheid van de man, en lang haar is de heerlijkheid van de vrouw.
Als we de man in dit verband beeld van God noemen, dan bedoelen we daarmee dat Hij God in de samenkomst vertegenwoordigt. Als we de man de heerlijkheid van God noemen dan bedoelen we daarmee het zichtbare aspect van vertegenwoordiging. Beeld en heerlijkheid gaan dus niet om de rechten van de man, maar om de erkenning van de rechten van God. Het gaat om het gezag en de heerlijkheid van God – ook tijdens diensten. Dit alles is van belang als een man bidt, profeteert of spreekt in de samenkomst.
Vier keer inbreuk op Gods rechten
In het onderhavige Schriftgedeelte vinden we vier situaties waarbij de zichtbaarheid van de rechten van Christus geweld wordt aangedaan.
- De man bidt of profeteert met gedekt hoofd;
- De vrouw bidt of profeteert met ongedekt hoofd;
- De vrouw draagt kort haar;
- De man draagt lang haar.
ad 1. De man bidt of profeteert met gedekt hoofd
Paulus schrijft:
4 Iedere man, die bidt of profeteert met gedekten hoofde, doet zijn hoofd schande aan.
7 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, (…) (1 Korinte 11:4, 7)
De man is het beeld en de heerlijkheid van God. Als een man met gedekt hoofd bidt, is dat een schande voor Christus, zijn Hoofd – want hij bedekt de heerlijkheid van Christus. De heerlijkheid van Christus moet gezien worden en mag niet verborgen worden. Dat het dekken van het hoofd een uitdrukking van schaamte en schande is, leert ons het Oude Testament.
3 (…) zij worden beschaamd en te schande en bedekken hun hoofd.
4 (…) beschaamd zijn de akkerlieden, zij bedekken hun hoofd. (Jeremia 14:3-4)
ad 2. De vrouw bidt of profeteert met ongedekt hoofd
Paulus schrijft:
5 Maar iedere vrouw, die blootshoofds bidt of profeteert, doet haar hoofd schande aan, want zij staat gelijk met ene, die kaalgeschoren is.
7 (…) maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.
13 Oordeelt zelf: is het voegzaam, dat een vrouw met ongedekten hoofde tot God bidt? (1 Korinte 11:5, 7, 13)
De vrouw is de heerlijkheid van de man. Als een vrouw in de samenkomst bidt of profeteert moet ze het hoofd dekken want de heerlijkheid van de man moet niet gezien worden. In de gemeente dient alleen de heerlijkheid van Christus gezien te worden. In het Oude Testament is het ontblote hoofd (dat is: zonder bedekking) een teken van schande, want het toont dat de vrouw onder verdenking staat.
Heeft de priester de vrouw voor het aangezicht des Heren gesteld, dan zal hij het hoofdhaar der vrouw losmaken (…) (Numeri 5:18)
Ze mag niet voor het aangezicht van God verschijnen als iemand, die onder verdenking staat haar man ontrouw geweest te zijn. De bedekking op haar hoofd laat zien, dat ze haar man als haar hoofd erkent en ook zijn volle vertrouwen geniet. Daar komt bij dat zij door blootshoofds te willen bidden of profeteren lijkt te willen zeggen, dat zij niet onder de man staat en mogelijk ook dat Christus niet het hoofd van Zijn gemeente zou zijn.
ad 3. De vrouw draagt kort haar
ad 4. De man draagt lang haar
Paulus schrijft:
6 (…) Doch indien het een schande is voor een vrouw, als zij zich het haar laat afknippen of zich kaal laat scheren, dan moet zij zich dekken.
14 Leert de natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar draagt, dit een schande voor hem is, (…)
15 doch dat, indien een vrouw lang haar draagt, dit een eer voor haar is? Immers, het haar is haar tot een sluier gegeven. (1 Korinte 11:6, 14-15)
Deze beide punten raken aan de scheppingsorde die God gegeven heeft. Hoe belangrijk dat is laat God ons in krachtige bewoordingen weten.
Een vrouw zal geen mansklederen dragen en een man geen vrouwenkleed aantrekken, want ieder die deze dingen doet, is de Here, uw God, een gruwel. (Deuteronomium 22:5)
Paulus benoemt de lengte van de haardracht tot kenmerk van de scheppingsordening.
De vrouw wordt herkend als zijnde vrouwelijk door de lengte van haar haar, dat wil zeggen dat dit langer is dan het haar van de man. Tevens dient het haar de vrouw tot een sieraad, een sieraad haar door God gegeven.
Ook de man wordt herkend aan de lengte van het haar. Dit is belangrijk korter dan dat van de vrouw. Zou hij het haar lang dragen dan lijkt hij daarmee te zeggen dat hij de positie van de vrouw wil innemen. Tevens eigent hij zich iets toe wat hem niet toekomt: lang haar is immers de ‘eer’ van de vrouw.
Scheppingsorde en engelen
Zoals hierboven al aangestipt, de verhouding tussen man en vrouw wordt gekenmerkt door een zekere rangorde. Deze verhouding maakt onderdeel uit van de scheppingsorde, die zich in lijnen laat weergeven.
De lijn van gezag: God → Christus → Man → Vrouw
De lijn van onderdanigheid: Vrouw → Man → Christus → God
Paulus baseert deze ordening op de gang van zaken tijdens de schepping.
8 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man.
9 De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. (1 Korinte 11:8-9)
We kennen de geschiedenis. De vrouw is uit de man geschapen. De reden van haar schepping was ‘vanwege de man’. Hoewel de volgorde waarin en de wijze waarop op rangorde wijst, is er geen verschil in waarde of waardigheid. In Galaten getuigt Paulus hiervan.
Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers een in Christus Jezus. (Galaten 3:28)
Het item van de hoofdbedekking leek in de eerste verzen van dit hoofdstuk te zijn beslist met een beroep op het zichtbaar zijn van ‘de heerlijkheid van Christus’. Waarom dan nu nog over de scheppingsorde spreken? Omdat dit alles te maken heeft de rechten van God in Christus.
Paulus wijst op de positie van de engelen – zowel van de getrouwe als van de gevallen engelen.
8 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man.
9 De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man.
10 Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben vanwege de engelen. (1 Korinte 11:8-10)
Engelen zijn toeschouwers in de Gemeente en ook ter wille van hen moet de goddelijke orde in acht worden genomen. Zij merken op dat de vrouw al dan niet een bedekking op het hoofd draagt als een teken van de positie van de man, aan wie ze onderdanig is. Zij merken ook op dat als een vrouw in de tegenwoordigheid van de Heer het hoofd gedekt heeft, ze daarmee tot uitdrukking brengt dat ze de man, als het hoofd haar door God gegeven, erkent.
(…) opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden (Efeze 3:10-11)
Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan. (1 Petrus 1:12)
Getrouwe engelen zullen met genoegen waarnemen dat in de gemeente de rechten van God – waarvoor ze zelf dagelijks in de weer zijn – door de gelovigen erkend worden. Gevallen engelen zullen daarentegen deze gang van zaken met weerzin aanschouwen.
Stel nu een gemeente waarin de rechten van God niet zichtbaar gehandhaafd blijven. Het hoofd wordt niet gedekt, en de haardracht van man en vrouw wijkt af van wat God bedoelt. De trouwe engelen zullen dit met verdriet opmerken, terwijl de boze engelen elkaar grijzend aankijken en zich verkneukelen om wat ze zien. De trouwe engelen zullen met hun Heer hun verdriet willen delen – de gemeente, door de Here Jezus duur gekocht, is onzorgvuldig waar het de eer en de heerlijkheid van God betreft.
Het gaat om God en Zijn Christus, niet om ons
Man en vrouw vinden samen met alle dingen hun oorsprong en eenheid in God. Alles is uit God. Daarom moet ook alles (en zeker in de samenkomst) hiervan getuigen.
11 En toch, in de Here is evenmin de vrouw zonder man iets, als de man zonder vrouw.
12 Want gelijk de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; alles is echter uit God. (1 Korinte 11:11-12)
Daarom komen we tot de volgende slotsom.
Als de man zijn hoofd dekt is dat tot oneer van zijn Hoofd (Christus), want de man is de heerlijkheid van Christus en de heerlijkheid van Christus moet gezien worden. Als de man het hoofd dekt, verbergt hij de heerlijkheid van Christus.
Als de man lang haar draagt is dat tot oneer van zijn Hoofd (Christus), want de man is de heerlijkheid van Christus en de heerlijkheid van Christus moet gezien worden. Als de man lang haar draagt, toont hij de heerlijkheid van de man (het lange haar van de vrouw). Hij verbergt de heerlijkheid van Christus. Hij tooit zich met de ‘eer’ van de vrouw!
Leert de natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar draagt, dit een schande voor hem is, (1 Korinte 11:14)
Wat is die schande? Hij draagt het teken van de verdenking van overspel. Er was één uitzondering. Het dragen van lang haar door de man als teken van een bijzondere gelofte zich aan de Heer toe te wijden. Het nazireeërschap.
2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer iemand, man of vrouw, een bijzondere gelofte wil afleggen, de nazireeërgelofte, om zich aan de Here te wijden,
(…)
5 Al de tijd van zijn nazireeërgelofte zal geen scheermes over zijn hoofd komen; totdat de tijd, voor welke hij zich aan de Here gewijd heeft, ten einde is, zal hij heilig zijn, hij zal zijn hoofdhaar lang laten groeien. (Numeri 6:1-5)
Als de vrouw haar hoofd niet dekt is dat tot oneer van Christus en haar hoofd de man, want de vrouw is de heerlijkheid van de man en de heerlijkheid van de man wordt dan gezien en niet de heerlijkheid van Christus.
Als de vrouw kort haar draagt is dat tot oneer van Christus en haar hoofd de man, want het lange haar is haar tot een sluier gegeven en tot haar eer. Met deze sluier dient ze de Here Jezus. Dat komt op bijzondere momenten tot uiting. Stel dat de vrouw kort haar draagt. Had ze dan aan de Here Jezus kunnen doen wat we in Lukas en Johannes lezen?
(…) en zij ging wenende achter Hem staan, bij zijn voeten, en begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar hoofdhaar, en kuste zijn voeten en zalfde ze met de mirre. (Lukas 7:38)
Maria dan nam een pond echte, kostbare nardusmirre, en zij zalfde de voeten van Jezus en droogde zijn voeten af met haar haren; en de geur der mirre verspreidde zich door het gehele huis. (Johannes 12:3)
Hoe nu verder?
Het Schriftgedeelte over de hoofdbedekking is onderdeel van een uitgebreide verhandeling van Paulus aangaande de gemeentelijke samenkomst. Hij beschrijft in het vierde vers wat verwacht mag worden van ‘iedere man, die bidt of profeteert’. In het vijfde vers stelt hij hetzelfde voor de vrouw: ‘Iedere vrouw, die blootshoofds bidt of profeteert’. De situatie is dus zo dat onder dezelfde omstandigheden voor de biddende en profeterende man een ander voorschrift geldt dan voor de biddende en profeterende vrouw. Als er sprake zou zijn geweest van verschillende omstandigheden (namelijk de man in de samenkomst en de vrouw thuis, zoals velen leren) dan zou dat er bij hebben gestaan. De biddende en profeterende man dient in de samenkomst het hoofd niet te dekken, terwijl dat van de vrouw wel wordt verlangd. De consequentie hiervan is dat er blijkbaar ruimte is voor de vrouw om tijdens de gemeentelijke samenkomst enkele geestelijke taken te verrichten. Hoe dat allemaal zit in verhouding tot andere Schriftplaatsen waarin wordt gesproken over wat de vrouw wel en wat ze niet tijdens de samenkomst mag, laat ik hier buiten beschouwing. Het punt dat ik wil maken is het volgende. Als men van mening is dat dit gedeelte over de gemeentelijke samenkomst handelt – mijn standpunt in dezen – dan betekent dit dat van biddende en profeterende mannen gevraagd moet worden het hoofd niet te dekken. Een niet al te moeilijke eis, omdat dit al eeuwenlang de praktijk is. Van biddende en profeterende vrouwen verwachten we dat ze het hoofd wel dekken. Hebben we het hier over de gemeentelijke samenkomst? Dan is de boodschap duidelijk. Vrouwen mogen bidden en profeteren, mits ze het hoofd dekken. Je kunt niet het ene (bidden en profeteren in de samenkomst) aanvaarden en het andere (het hoofd dekken tijdens het bidden en profeteren) negeren. Bidden en profeteren en het dekken van het hoofd worden in samenhang genoemd. Ze horen dus bij elkaar. Of beide zaken wel, of beide zaken niet. We kunnen niet naar eigen inzicht ‘shoppen’ in Gods Woord, accepteren wat ons bevalt, en negeren wat ons tegenstaat. Dit geldt voor mannen én vrouwen, voor hoofdbedekking en voor de lengte van het hoofdhaar.
In de voetsporen van Christus
In het bovenstaande hebben we gezien hoezeer dit alles met de eer van Christus te maken heeft. Van Hem lezen we de Hebreeënbrief het volgende.
Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt. (Hebreeën 12:3)
Wij gelovigen moeten ons richten op Christus. Niet alleen in de samenkomst, maar in alle dingen. Christus heeft heel wat te verduren gehad van zondaren, Hij heeft het allemaal verdragen. De Hebreeënbrief roept ons op Zijn voorbeeld na te volgen. Stel nu, dat het dragen van hoofdbedekking, of de keuze voor al dan niet lang haar leidt tot spottende reacties van ongelovigen en medegelovigen. Is dat erg? Misschien wel. Maar kijk dan naar de Here Jezus. ‘Vestig uw aandacht op Hem’, staat in de Hebreeën. Het navolgen van voorschriften aangaande hoofdbedekking en haardracht mogen we doen tot Zijn eer. De gemeentelijke samenkomst heet toch niet voor niets ‘eredienst’? Bespot worden is een voorrecht, want we delen een heel klein beetje in het lijden van Christus.
Thans verblijd ik mij over hetgeen ik om uwentwil lijd, en vul ik in mijn vlees aan wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeente. (Kolosse 1:24)
Zij (de apostelen) dan gingen uit de Raad weg, verblijd, dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn; (Handelingen 5:41)
Tucht?
Ik geloof niet dat deze zaken in de sfeer van tucht moeten worden getrokken. Laat ieder voor zichzelf en voor het aangezicht van God deze dingen overwegen en kiezen voor die optie die tot eer van Christus is. Heersen over elkaars geweten leidt enkel maar tot onderlinge verwijdering. Bedenk echter wel dat ieders geweten in het geding is. Niet alleen van broeders en zusters die zich mogelijk voor een gedragsverandering gesteld zien. Ook het geweten van hen die deze voorschriften altijd al in ere hebben gehouden, telt. Als zij zien dat medegelovigen zich onttrekken aan deze voorschriften, is dat voor hun een verdrietige zaak.
Lees de behartigenswaardige woorden van Paulus in zijn brief aan de Romeinen.
4 Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden.
5 De God nu der volharding en der vertroosting geve u eensgezind van hetzelfde gevoelen te zijn naar (het voorbeeld van) Christus Jezus,
6 opdat gij eendrachtig uit een mond de God en Vader van onze Here Jezus Christus moogt verheerlijken. (Romeinen 15:4-6)
Hierboven hebben we verschillende malen teruggegrepen naar het Oude Testament. Ook Paulus zelf deed dat – denk aan de woorden over de scheppingsorde. Het Oude Testament is geschreven om ons te helpen vol te houden, en, als het moeilijk is, ons te troosten en te bepalen bij de hoop. Het is God die ons die volharding en troost wil geven en wijst ons daarbij op het voorbeeld van Christus (vergelijk hierboven Hebreeën 12:3). Het doel van dit alles is eensgezindheid zodat we in staat zullen zijn God eendrachtig te verheerlijken – als uit één mond.
De juiste gezindheid ten opzichte van hoofdbedekking en haardracht leidt tot eensgezindheid. Eensgezindheid leidt tot verheerlijking van de Here Jezus Christus!
Naschrift
De geldigheid van Paulus’ voorschriften wordt dikwijls in twijfel getrokken. Ze worden weggezet als zijnde ’tijdgebonden’. Paulus zou voorschriften gegeven hebben die aansloten bij de gewoonten van zijn tijd. Aangezien die gewoonten zich voortdurend wijzigen heeft het voor de moderne mens geen betekenis meer.
Helaas geeft deze opvatting blijk van een ergerlijke oppervlakkigheid. Wie zich ook maar enigszins verdiept in deze materie zal weten dat in Paulus’ tijd mannen in de synagogen een hoofdbedekking droegen (sterker: dat gebeurt nu nog), en dat Griekse vrouwen in de heidense tempel het hoofd juist niet bedekten. Paulus gaat dus radicaal in tegen de heersende gewoonten van zijn tijd! Het belang van zijn instructies kan daarom moeilijk worden overschat.