In Hem nazireeër
In Hem nazireeër, was de conclusie van het vorige artikel. Dit raakt aan een onderwerp dat voor elke christen gesneden koek zou moeten zijn, namelijk het onderscheid tussen positie en praktijk. Zoals bekend is er bij de Here Jezus geen verschil tussen positie en praktijk, bij ons gelovigen wel. Oordeel zelf. Eerst een aantal voorbeelden van onze positie in de Here Jezus.
Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; (Johannes 1:12)
Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het (ook). (1 Johannes 3:1)
Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: (1 Petrus 2:9)
Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hem liefheeft, die deed geboren worden, heeft (ook) degene lief, die uit Hem geboren is. (1 Johannes 5:1)
Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking. (Romeinen 8:17)
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. (Johannes 3:16)
Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt. (1 Johannes 5:13)
Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, (Hebreeën 10:19)
omdat wij leden zijn van zijn lichaam. (Efeze 5:30)
Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? (1 Korinte 6:19)
Hoe anders is het met onze praktijk gesteld.
8 Maar thans moet ook gij dit alles wegdoen: toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal uit uw mond.
9 Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd, (Kolosse 3:8-9)
Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven, (Filippi 2:12)
Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben. (Filippi 3:12)
Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft. (1 Johannes 2:6)
Er ligt dus een opdracht. Van ons wordt verwacht dat we ons gedragen in overeenstemming met onze positie. We zijn koningskinderen, laten we ons er dan ook naar gedragen. Niet om onze zaligheid te bewerken, maar om de oproep van de Here Jezus – lichtend licht en zoutend zout te zijn – te verwerkelijken.
Als we nu inzien in Hem geheiligd te zijn, weten we dat we in positie aan alle eisen hebben voldaan die aan het nazireeërschap verbonden zijn. Dat houdt dus tevens in dat we vrij zijn van de eisen uit Numeri 6.
In reformatorische kringen omschrijft men de wet uit het Oude Testament wel als ‘de leefregel der dankbaarheid’. En dat is een prachtige omschrijving. Het blijft echter oppassen. Die leefregel mag niet verworden tot een ondraaglijk juk. Echter, een houding van ‘we hebben niets meer met de wet van doen’ is ook verwerpelijk. Zo’n houding leidt tot een slordige, onzorgvuldige levenswandel. In een eerder artikel schreef ik o.a.:
De gelovige is bevrijd van de vloek van de wet, maar de wet is niet buiten werking gesteld. Ook de wedergeboren christen heeft zich in zijn wandel te houden aan de wet. Het doel is wel vervallen, maar een christen kan nooit zeggen dat stelen geen probleem meer is omdat hij bevrijd is van de vloek van de wet. Wil dat zeggen dat we dus wel de wet moeten houden? Nee, als men daar mee bedoelt te zeggen dat een christen niet door genade alleen, maar ook door het houden van de wet behouden wordt. Ja, als men zou willen beweren dat de tien geboden door een christen rustig kunnen worden genegeerd.
In het navolgende probeer ik dit nog wat verder uit te werken.
Heilig, rechtvaardig en goed
De wet is de wet van God. Paulus is heel duidelijk over de status van de wet.
Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. (Romeinen 7:12)
Hij gebruikt drie karakteriseringen: heilig, rechtvaardig en goed.
Heilig: | de wet is een openbaring van de heilige God; |
Rechtvaardig: | de wet roept de mens op tot rechtvaardig gedrag, de wet stelt rechtvaardige eisen; |
Goed: | het doel van de wet is goed. |
Geen wonder dat hij elders schrijft (na eerst de vrucht van de Geest te hebben besproken):
Tegen zodanige mensen is de wet niet. (Galaten 5:23)
Paulus laat duidelijk zien dat de christen leefregels nodig heeft. In nagenoeg elke brief vinden we een aantal hoofdstukken waarin hij allerlei aanwijzingen geeft voor ons gedrag. Maar het zij nogmaals gezegd, deze aanwijzingen dienen niet om een eigen gerechtigheid te verdienen, maar om een heilig leven te leiden. Leefregels – en dus ook de wet – helpen ons binnen de door God gestelde grenzen te blijven. Het getuigt dan ook van een geestelijke houding als een gelovige er in zijn levenswandel blijk van geeft van harte rekening te willen houden met die door God gestelde grenzen. Sterker nog, een geestelijk christen heeft in geen enkel opzicht moeite met de wet. Hij weet immers dat de wet heilig, rechtvaardig en goed is. En als hij hoort dat de wereld de wet in het Oude Testament hard en wreed vindt, dan doet hem dat verdriet.
Soms uit onwetendheid, maar vaak ook uit kwaadaardigheid horen we tegenwoordig mensen die de islamitische sharia verafschuwen zeggen: ‘maar het Oude Testament kan er ook wat van’. Deels komt dit doordat men uitsluitend naar de ingestelde straffen kijkt. Dit is echter een verkeerd uitgangspunt. Die straffen vormen niet het doel, ze vormen alleen een ernstige waarschuwing. Het is nimmer Gods bedoeling geweest al die straffen ten uitvoer te brengen. Het was Gods bedoeling de mensen er van te doordringen dat het overtreden van Zijn wet een ernstige zaak was, anders gezegd, de straffen waren er als waarschuwing. En als iemand dan toch overtrad, was dat voor God een verdrietige zaak, God straft niet lichtvaardig, het doet Hem pijn.
Geest versus letter
Zo was het een treurige aangelegenheid dat de Schriftgeleerden de wet niet langer interpreteerden als een maatstaf voor een heilig leven, maar het accent anders legden, namelijk op het verdienen van rechtvaardigheid voor God. Wie die weg op gaat, zal ontdekken dat er talloze gevallen zijn waarin de wet niet voorziet. En dan moet er dus iets aan de wet worden toegevoegd. Of erger nog, men wil eigenlijk onder een wetsartikel uit, en bedenkt daarom een ‘heilig’ smoesje. De Here Jezus geeft daarvan een schrijnend voorbeeld.
6 Maar Hij zeide tot hen: Terecht heeft Jesaja van u, huichelaars, geprofeteerd, zoals er geschreven staat: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij.
7 Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.
8 Gij verwaarloost het gebod Gods en houdt u aan de overlevering der mensen.
9 En Hij zeide tot hen: Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten werking om uw overlevering in stand te houden.
10 Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven.
11 Maar gij zegt: Indien een mens tot zijn vader of moeder zegt: Het is korban dat is, offergave, al wat gij van mij hadt kunnen trekken,
12 dan laat gij hem niet toe ook nog maar iets voor zijn vader of moeder te doen.
13 En zo maakt gij het woord Gods krachteloos door uw overlevering, die gij overgeleverd hebt. En dergelijke dingen doet gij vele. (Marcus 7:6-13)
Uit de wet van Mozes blijkt dat kinderen hun ouders moeten eren. Dat betekent niet slechts beleefd zijn, respect tonen en dergelijke, het betekent ook dat kinderen indien nodig voor hun ouders moeten zorgen. Er waren geen sociale voorzieningen! Het was toen echter al niet anders dan tegenwoordig. Veel kinderen zien dat niet zitten, ze zijn ik-gericht, en hebben geen zin zichzelf dingen te ontzeggen om een ander te helpen. In de tijd van de Here Jezus waren het met name de Schriftgeleerden en farizeeën die zich hier schuldig aan maakten. Hoe kon je onder het moeten onderhouden van je ouders uitkomen? Simpel… Ze bedachten een uitvlucht. Kinderen mochten verklaren dat het geld dat ze aan hun ouders konden besteden bestemd was voor God. En God is natuurlijk belangrijker dan mensen, dus ook belangrijker dan ouders. Het reserveren van geld voor de tempel werd vastgelegd met het uitspreken van het woord ‘korban’ (Aramees: offergave). Vervolgens maakte het niet uit of ze dat geld werkelijk naar de tempel brachten, nee, de uitspraak ‘korban’ was voldoende. ‘En zulke dingen doet gij vele’, concludeert de Here Jezus. Voor zulke mensen is de wet niet heilig, goed en rechtvaardig. Voor hen is de wet alleen maar een hinderpaal. De wet maakt hun zelfzucht zichtbaar. Ze wringen zich in allerlei bochten om er onderuit te komen. Zo zien we hoezeer de profetie van Jesaja waar is gebleken.
Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. (Jesaja 29:13)
Ze eren God met mooie woorden (letterlijk: korban!), maar hun hart is ver van God(s) wet.
En wij dan?
Laat ik om het wat dichterbij te brengen beginnen met wat de Schrift zegt over onze verhouding tot de overheid.
1 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.
2 Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen.
3 Want, als iemand goed handelt, behoeft hij niet bevreesd te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als hij verkeerd handelt. Wilt gij zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en gij zult lof van haar ontvangen.
4 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.
5 Daarom is het nodig zich te onderwerpen, niet slechts om de toorn, maar ook om des gewetens wil.
6 Daarom brengt gij toch ook belastingen op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten.
7 Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt. (Romeinen 13:1-7)
Paulus vraagt dus van ons dezelfde houding ten opzichte van de overheid (en haar wetten) als die ten opzichte van Gods wet in het Oude Testament. Vergelijkt u alles wat ik hierboven schreef nu eens met de wetten uitgevaardigd door onze overheid. Om af te bakenen waarover we het hebben een citaat uit Wikipedia:
Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht vormt samen met het Wetboek van Strafvordering de basis van het Nederlandse strafrecht. Daarnaast staan er misdrijven en overtredingen in bijzondere wetten, zoals de Wegenverkeerswet 1994, de Opiumwet, de Wet wapens en munitie, de Wet op de economische delicten en de Arbeidsomstandighedenwet.
De Here Jezus wijst ons dezelfde weg.
Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. (Mattheus 22:21)
God geeft mensen macht tot regeren, het is daarmee een instelling van God. Wie dus gehoorzaam aan God wil zijn, gehoorzaamt de regering. Er is maar één grens aan die verplichting.
Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen. (Handelingen 5:29)
Wie zich als een ware nazireeër wil overgeven aan de wil van God, zal Gode geven wat Gods is. Het is duidelijk: gehoorzamen aan de regering is altijd gehoorzamen aan God. Wie zich zo overgeeft aan God zal ontdekken dat er vrijheid en vrede komt. Hij zal zich niet langer in allerlei bochten wringen om aan de wet te ontkomen. Er geldt immers maar een ding, God gehoorzamen. En God vraagt ons de regering te gehoorzamen. We handelen dan in de geest van de wet, we laten elke vorm van wetticisme achter ons. Meer is er niet.
Ik besluit met enkele behartigenswaardige opmerkingen van onze broeder Gert van der Weerd in het Zoeklicht van 9 mei 2014 over dit onderwerp naar aanleiding van een bespreking van het boek Amos.
Wat heeft Amos ons te zeggen?
De mate van verloedering van de maatschappij die Amos schetst, is onthutsend. Gods wet heeft zijn kracht verloren. Die dient niet meer om een rechtvaardige maatschappij te bevorderen, maar wordt misbruikt door een rijke bovenlaag van de bevolking voor eigen genot.
Het conflict tussen de letter en de geest van de wet is een belangrijke graadmeter die aangeeft hoe een samenleving er voor staat. Indien de geest van de wet geëerbiedigd wordt, ontstaat rechtvaardigheid. In een dergelijke maatschappij zijn relatief weinig rechters en advocaten nodig om de wet te handhaven. Beide partijen zullen naar dezelfde wet luisteren, waardoor de meeste conflicten niet meer bij de rechter belanden. Bovendien werkt de wet dan preventief, want een snelle berechting (waarvan de uitslag meestal wel vaststaat) ontmoedigt de potentiële misdadiger.
Als de letter regeert…
Indien echter de letter van de wet regeert, dan is de doelstelling van de wet geen leidraad meer. De wet is dan een studieobject geworden om de mazen daarvan te ontdekken. Die worden vervolgens misbruikt om onrecht recht te buigen. In die maatschappij is de rechtsgang geconcentreerd op vergissingen, onduidelijkheden en slimme formuleringen, die de werking van de wet blokkeren. De interpretatie van de wet wordt dan bepaald door de tijdgeest, niet door de wet zelf.
Het is gemakkelijk meetbaar wanneer dat gebeurt. Want als dat het geval is, dan wordt een land overspoeld met advocaten en hebben rechtbanken altijd te veel werk. Gevolg is dat persoonlijke rijkdom – niet het recht – de sleutel wordt om een rechtszaak te winnen, want alleen de rijke kan zich dure advocaten permitteren. Zo verwordt wat recht was tot onrecht.
Hoe staat Nederland ervoor?
Het is onvermijdelijk dat we voorgaande overwegingen ook toepassen op de huidige maatschappij. Dan moeten we constateren, dat er in Nederland in de afgelopen 30 jaar een enorme groei van de advocatuur is geweest. En als we de verslagen van de vele geruchtmakende rechtszaken van de afgelopen jaren onder de loep nemen, dan blijkt dat nalatigheden, vergissingen en vormfouten een grote rol spelen. Dat staat een snelle en eerlijke rechtsgang in de weg. Want de hoge kosten van een rechtszaak weerhoudt de minder bedeelde om zijn recht op te eisen. U mag zelf de conclusie trekken, hoever wij reeds zijn afgedwaald.