Gekte

Op internet wemelt het van de websites die zich bezighouden met de nephilim. Ze variëren van uitgesproken bijbelgetrouw (lees: in principe betrouwbaar) tot bijzonder speculatief (en dus ongeschikt voor wie een werkelijk bijbels inzicht over deze materie wenst).

Reuzen en andere mysterieuze zaken uit het verre verleden prikkelen de nieuwsgierigheid van de mens. Helaas leidt die nieuwsgierigheid de betrokkenen regelrecht naar allerlei (semi)occulte zaken, waar een mens zich beter verre van kan houden. In dit artikel wil ik proberen een bijbels geluid te laten horen.

Reuzen

De Bijbel spreekt over reuzen. Ze waren op aarde voor de zondvloed, en later ook in het land Kanaän in de tijd dat Israël op het punt stond het in bezit te nemen. Nu is de Bijbel lang niet de enige bron van informatie aangaande het bestaan van reuzen, maar naar mijn overtuiging wel de enige die betrouwbaar is. De andere bron wordt gevormd door mythologie, sprookjes en andersoortige volksverhalen. Over de hele wereld treffen we namelijk verhalen aan over goden, halfgoden, reuzen en andere merkwaardige wezens. Hun aantal is simpelweg te groot om ze af te doen als onzin, dan wel fantasie. Waar echter de buitenbijbelse informatie verpakt is in allerlei (heroïsche) verhalen, is de Bijbel opmerkelijk nuchter in haar mededelingen – met als uitzondering de geschiedenis van David en Goliath. De teneur is negatief. Reuzen horen niet te bestaan.

Het gaat om het woord nephilim. Het komt verschillende malen voor in de Bijbel. Ten dage van de zondvloed …

De reuzen (nephilim) waren op de aarde in die dagen, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen en zij hun kinderen baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. (Genesis 6:4)

… en ook daarna:

Ook zagen wij daar de reuzen (nephilim), Enakieten, die tot de reuzen behoren, en wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen. (Numeri 13:33)

Het begin van de godsdienst

In Genesis 6 wordt beschreven hoe gevallen engelen met mensenvrouwen geslachtsgemeenschap hadden, wat leidde tot de geboorte van de nephilim – hierover verderop meer. We bekijken om te beginnen de eerste drie verzen uit Genesis 6.

1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden,

2 zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen.

3 En de Here zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. (Genesis 6:1-3)

Er zit een merkwaardige wending in deze verzen. In de verzen 1 en 2 gaat het over zonen Gods (gevallen engelen) die mensenvrouwen namen en met hen geslachtsgemeenschap hadden. De uitdrukking ‘wie zij maar verkozen’ lijkt erop te wijzen dat deze zonen Gods het niet bij één vrouw lieten, maar meerdere bezaten. En verder lijkt de tekst te zeggen, dat de mensenvrouwen geen keus hadden: ze werden genomen (dat wil zeggen, tegen hun wil). Dus ligt de bewijslast bij de gevallen engelen. Lezen we vervolgens vers 3 dan zien we dat God de schuld bij de mens legt (!), zij hebben zich misgaan. Dat kan niet kloppen, God zal in al zijn rechtvaardigheid nooit de schuld van de een op de ander leggen (het verzoenend lijden en sterven van de Here Jezus is uiteraard de ene, grote uitzondering). Vers 3 impliceert dat de mensheid iets gedaan heeft, dat mogelijk hetgeen in vers 1-2 staat beschreven heeft uitgelokt. Anders valt niet te begrijpen waarom de mens ‘de schuld krijgt’. M.i. vinden we het antwoord in Genesis 4.

(…) Toen begon men de naam des Heren aan te roepen. (Genesis 4:26)

Op het eerste gezicht lijkt dit een positieve mededeling. De mensheid begon God te dienen. Er staat zelfs JHWH, beter kun je het niet hebben. Maar de vraag is of deze hele gang van zaken wel naar Gods wil en gedachten was. Sommige uitleggers wijzen er op dat de nadruk op ‘eredienst’ ligt en niet op ‘God’. Zij vertalen dit vers met ‘Toen begonnen de mensen zich bij de naam van JHWH te noemen’ of ‘Toen begonnen de mensen hun goden aan te roepen door de naam JHWH’. Deze schijnbare positieve inzet komen we vaker tegen.

Het gouden kalf

Als Mozes op de berg is, en het volk bang dat hij niet meer zal terugkeren, dwingen ze Aaron een gouden kalf te maken.

2 En Aaron zeide tot hen: Rukt de gouden ringen af, die in de oren van uw vrouwen, uw zonen en uw dochters zijn, en brengt ze mij.

3 Toen rukte het gehele volk zich de gouden ringen die in hun oren waren, af en zij brachten ze aan Aaron.

4 Hij nam ze van hen aan, gaf er vorm aan met een stift en maakte er een gegoten kalf van. En zij zeiden: Dit is uw god, Israel, die u uit het land Egypte heeft gevoerd.

5 Toen Aaron dat zag, bouwde hij daarvoor een altaar en riep uit: Morgen is er een feest voor de Here!

6 En de volgende morgen vroeg offerden zij brandoffers en brachten vredeoffers, en het volk zette zich neer om te eten en te drinken; daarna stonden zij op om vreugde te bedrijven. (Exodus 32:2-6)

Het volk bedoelt niet JHWH af te zweren, maar zoekt houvast in een afbeelding die zichtbaar en tastbaar is. Het rund, zij het kalf of stier, wordt in meer godsdiensten gebruikt om de godheid af te beelden. Het volk ziet in het kalf een vervanger voor Mozes, die voor het volk zal uitgaan. Aaron ziet hoe het volk ‘zijn God’ verwelkomt, en bouwt een altaar om de eredienst vorm te geven. Het volk is door het dolle heen, en viert uitbundig feest.

Dit alles gaat lijnrecht in tegen Gods bedoelingen. Wat het volk doet is niets anders dan afgoderij. De straf is dan ook zeer zwaar. Mozes vernietigt het beeld, gooit de resten op het water en laat dat de Israëlieten drinken. Ten slotte stelt Mozes het volk voor de keuze: kiezen voor JHWH en het verbond, of kiezen voor een andere vorm van godsdienst. De Levieten krijgen opdracht iedereen te doden die niet voor JHWH kiest. Dit kost 3000 man het leven.

Die man die Israël deed zondigen

Israël was na de regering van Salomo in twee delen uiteengevallen. Rechabeam heerste te Jeruzalem, Jerobeam was koning van het Tienstammenrijk. De tempel en de dienst aan JHWH vormden voor Jerobeam een groot probleem. Tijdens de hoge feesten trok het volk immers massaal naar Jeruzalem. Te vrezen viel dat dit de stabiliteit van zijn gezag zou aantasten. Hij zocht de oplossing in een aanpassing van de dienst aan JHWH.

28 Toen overlegde de koning en maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israel, die u uit het land Egypte hebben geleid.

29 Hij stelde het ene op te Betel en het andere plaatste hij te Dan.

30 En dit werd een oorzaak tot zonde. Zelfs was het volk voor het ene [beeld] uitgelopen tot Dan toe.

31 Verder maakte hij tempels op de hoogten, en stelde priesters aan uit alle kringen van het volk, die niet tot de Levieten behoorden.

32 Ook voerde Jerobeam een feest in voor de achtste maand, voor de vijftiende dag dier maand, overeenkomstig het feest in Juda, en hij besteeg het altaar. Zo deed hij te Betel en offerde aan de kalveren die hij gemaakt had. Daarbij liet hij telkens de priesters der hoogten, die hij aangesteld had, in Betel optreden. (1 Koningen 12:28-32)

Zijn oplossing heeft veel weg van de gebeurtenissen rond het gouden kalf in de woestijn. Net als destijds het volk, wilde Jerobeam niet de dienst aan JHWH afschaffen. De gouden kalveren die hij maakte moesten JHWH voorstellen. En net als in de woestijn gebeurde, bouwde hij altaren en maakte kunstvoorwerpen nodig voor de eredienst. Nuchter stelt de Bijbeltekst: ‘En dit werd een oorzaak tot zonde’. Jerobeam heeft de deur naar afgoderij en wetteloosheid wijd open gezet. Uiteindelijk voltrekt God het oordeel over Jerobeam.

Jerobeam had in de dagen van Abia geen kracht meer over; de Here sloeg hem, zodat hij stierf. (1 Kronieken 13:20)

Tempelprostitutie

Tempelprostitutie is een vorm van prostitutie waarbij een vrouw/man zich in een tempel ter beschikking stelt voor seks tegen betaling, als heilige dienstplicht aan een godin of god. Deze ‘heilige prostitutie’ kwam vooral voor in de Oudheid, maar ook vandaag de dag komt het nog steeds voor. Pelgrims gingen op bedevaart naar heiligdommen om rituelen uit te voeren waarvan één de hieros gamos (‘heilige huwelijk’) was. Hiervoor waren hiërodulen oftewel tempelprostituees beschikbaar. Voor de familie van de meisjes was het een eer om een van hun dochters in de tempel te hebben werken (Wikipedia).

In Deuteronomium wordt tempelprostitutie verboden.

Er zal onder de dochters van Israel geen aan ontucht gewijde vrouw zijn, en er zal onder de zonen van Israel geen aan ontucht gewijde man zijn. (Deuteronomium 23:17)

Eredienst

Bovengenoemde voorbeelden laten zien hoe de mensheid en in het bijzonder het volk Israël (het grootste deel van de Bijbel gaat immers over Gods volk) verviel in wat Paulus noemt ‘eigendunkelijke godsdienst’.

18 Laat niemand u de prijs ontzeggen, doordat hij behagen schept in nederigheid en engelenverering, ingewijd in wat hij gezien heeft, zonder reden opgeblazen door het denken van zijn vlees,

23 Dit toch is, al staat het in een roep van wijsheid met zijn eigendunkelijke godsdienst, zijn nederigheid en zijn kastijding van het lichaam, zonder enige waarde (en dient slechts) tot bevrediging van het vlees. (Kolosse 2:18-23)

Paulus wijst hier op ‘engelenverering’ en inzicht hebben in mysteries van de engelen, iets wat blijkbaar al zo oud is als de mensheid zelf. Eigendunkelijk wordt het best begrepen als ‘zelfbedachte verering’. Het gouden kalf in de woestijn, en de kalveren van Jerobeam zijn voorbeelden van ‘zelfbedachte verering’. Het is echter niet de bedoeling dat we zelf bedenken wat God aangenaam zou kunnen vinden, maar vragen naar Gods wil op dit punt. In Hebreeën 12 lezen we dat er ‘een Hem welbehagelijke wijze’ van verering is, een aanbidding ‘met eerbied en ontzag’. De Thora staat er vol mee.

28 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag,

29 want onze God is een verterend vuur. (Hebreeën 12:28-29)

Alles overziende lijkt het me redelijk te veronderstellen dat de mededeling ’toen begon men de naam des Heren aan te roepen’ uit Genesis moet worden gelezen als ’toen begonnen de mensen hun goden aan te roepen door de naam JHWH’. Zoals Israël God dacht te kunnen aanroepen door de afbeelding van een kalf, zo hadden de oudvaders ook hun ‘zelfbedachte godsdienst’.

Dat kalf is in wezen een afgod, zoals er wereldwijd talloze afgoden zijn. De Bijbel maakt duidelijk dat een afgod niets is, niets ziet, niets hoort, niets doet en niets kan. Ongevaarlijk dus. Maar achter die afgoden kunnen demonen schuilgaan, en dan wordt het ineens wel gevaarlijk.

19 Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is?

20 Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten. (1 Korinte 10:19-20)

Een demon is een gevallen engel. Het heeft er alle schijn van dat de oudvaders door hun zelfbedachte godsdienst de deur voor gevallen engelen hebben opengezet. Deze kwaadaardige wezens zagen hun kans schoon en drongen de toenmalige mensheid binnen met allerlei vijandelijke bedoelingen (daarover later meer). Ze brachten een afschuwelijk kwaad over de mensheid, maar het was de mens die de deur opende. Zo beschouwd wordt Gods uitspraak ‘nu zij zich misgaan hebben’ ineens begrijpelijk.

Zonden verontreinigen de aarde

In Leviticus 18 vinden we overzicht van zonden die door de Kanaänieten worden bedreven en waarvan God Israël waarschuwt niet in dezelfde fouten te vervallen. Afgezien van de vele vormen van afgoderij ligt de nadruk op misstanden aangaande de seksualiteit. Het huwelijk (één man, één vrouw, met uitsluiting van alle anderen) is Gods norm. Het gaat dus om het gezin. En om het gezin tot een veilige leefvorm te maken, moet men zich verre houden van alles wat buiten deze grens valt. Het hoofdstuk noemt drie zaken: incest, homoseksualiteit en bestialiteit. Dit alles werd op uitgebreide schaal gepraktiseerd in Kanaän, vandaar dat Israël de waarschuwing kreeg niet die weg op te gaan.

Het land toch werd verontreinigd en Ik vergold daaraan zijn ongerechtigheid, zodat het land zijn inwoners uitspuwde. (Leviticus 18:25)

Een treffende variant op dit alles vinden we in Leviticus en 2 Koningen. In Leviticus houdt God het volk voor dat het absoluut verplicht is de inzettingen en verordeningen te houden op straffe van ernstige oordelen. Een van de aangekondigde straffen betreft wilde dieren die vele slachtoffers onder mens en dier zullen maken.

14 Maar indien gij naar Mij niet luistert en al deze geboden niet doet,

15 Indien gij mijn inzettingen versmaadt en van mijn verordeningen een afkeer hebt, zodat gij geen van mijn geboden doet en mijn verbond verbreekt,

16 Dan zal Ik ook aldus met u doen en met verschrikking u bezoeken: (…)

22 Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn. (Leviticus 26:14-16, 22)

Nadat hij het tienstammenrijk had weggevoerd, stuurde de koning van Assur mensen uit andere volken naar het ontvolkte gebied. Dezen hadden geen idee van de bovengenoemde inzettingen en verordeningen. Ze vereerden dus God niet. De vervloeking, die in eerste instantie over Israël was uitgesproken, bleek ook voor de nieuwe inwoners te gelden.

In de eerste tijd nu, dat zij daar woonden, vereerden zij de Here niet; daarom zond de Here leeuwen onder hen, die sommigen van hen doodden. (2 Koningen 17:25)

Hiermee wordt eens te meer duidelijk dat zonde niet alleen telt als het om het leven na dit leven gaat. Ook in dit leven eist God van alle mensen zo te leven, zoals Hij het wil. We zijn niet zomaar op aarde. We worden verantwoordelijk gehouden. Als de mensen Gods inzettingen en verordeningen negeren, zendt Hij eerst waarschuwingen (profeten!), dan allerlei plagen en ten slotte volgt de dood – zoals de zondvloed en het uitroeien van de bevolking van Kanaän. Dat doet Hij vandaag de dag nog steeds.

Waarom de zondvloed

In de eerste verzen van Genesis 6 maakt God duidelijk waarom de zondvloed onvermijdelijk was geworden.

1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden,

2 Zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen.

3 En de Here zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn.

4 De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun [kinderen] baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.

5 Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was,

6 Berouwde het de Here, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart.

7 En de Here zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. (Genesis 6:1-6)

De mens was na de zondeval in een neergaande ontwikkeling geraakt. De moord van Kain op Abel, het gebral van Lamech, en het begin van openbare religieuze activiteiten die waarschijnlijk de negatieve ontwikkelingen in een stroomversnelling brachten. De beschrijving in Genesis 6 toont ons het eindpunt van die ontwikkeling. God zegt in feite: ‘De maat is vol.’ Dit toont aan dat de klacht die we vaak horen als zou God alles maar op zijn beloop laten, gewoonweg niet waar is. God stelt een grens. Die grens ligt dikwijls veel verder weg dan wij mensen aannemen. Want de grens die God legt wordt bepaald door een ander belang; het eeuwige behoud van mensen. Pas als God er van overtuigd is dat er ‘geen redden meer aan is’, grijpt Hij in. We zien dat bijvoorbeeld bij de inwoners van Kanaän. God vertelt Abraham wat de toekomst zal brengen. Hij zelf zal pas in hoge ouderdom sterven. Zijn nageslacht zal in slavernij gaan (in Egypte), maar het vierde geslacht zal terugkeren naar Kanaän. Waarom pas het vierde geslacht?

Het vierde geslacht echter zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol. (Genesis 15:16)

De Amorieten (algemene benaming voor de bewoners van Kanaän) waren een verdorven volk. Ze zondigden voortdurend – veel seksuele onreinheden in relatie tot afgoderij – en offerden hun kinderen aan de Moloch. Ze zullen zich blijkbaar niet bekeren, maar doorgaan op deze noodlottige weg totdat ‘de maat vol is’. Dan zal God de Amorieten verdrijven. En omdat de maat vol is, kan God niet van onrechtvaardigheid worden beticht. De bewoners zijn verloren, er is geen redden meer aan. De nakomelingen van Abraham zullen Gods oordeel over de Amorieten brengen. Zie ook Gods specifieke opdracht daartoe.

16 Maar uit de steden van deze volken die de Here, uw God, u ten erfdeel zal geven, zult gij niets wat adem heeft in leven laten,

17 maar gij zult ze volledig met de ban slaan, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perrizieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten, zoals de Here, uw God, u geboden heeft. (Deuteronomium 20:16)

Totale vernietiging

Er was iets vreemds aan de hand in de dagen van Noach. Er was in de periode van het binnentrekken van het volk Israël in Kanaän eveneens iets vreemds gaande. In beide gevallen lezen we dat God opdracht geeft tot de vernietiging van de totale bevolking. In de tijd van Noach bleven er van de gehele wereldbevolking slechts 8 personen over. We lezen opnieuw uit Genesis 6.

5 Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was,

6 Berouwde het de Here, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had (…)(Genesis 6:5-6)

De moraal van de mensen (dat is iemands mening over wat goed en wat slecht is) was zo laag geworden, dat God ze boos noemde: buitengewoon slecht. Deze kwalificatie ziet op hun gedachtenleven, hun opvattingen en hun gedrag: te allen tijde boos. Toch biedt dit niet een afdoende verklaring voor wat er stond te gebeuren. We vragen ons wel eens af of iemand als Hitler – gesteld dat hij zich op het laatste moment zou bekeren – behouden zou kunnen zijn. Er is maar een antwoord mogelijk: ja, dat kan. De moordenaar aan het kruis vond op het allerlaatste moment genade. Als iemand oprecht berouw toont, en tot bekering komt, vergeving en genade vraagt, wordt hij gered. Hij behoeft niet te worden gedoopt, hij hoeft geen leven te leiden waaruit zijn bekering blijkt – zijn dood volgt immers onmiddellijk. Christus’ offer is groot genoeg om alle zonden te vergeven, dus ook die van Hitler, of van Stalin, of van welke massamoordenaar dan ook. Stel je voor dat dat niet mogelijk was. Dan zou niet ieder die met berouw tot Jezus komt vergeving ontvangen. Dan wordt het evangelie een onzekere zaak. Immers, als hun zonden te veel waren om te worden vergeven, hoe zit het dan met de mijne?

Zelfs als alle mensen ten tijde van Noach nog ergere zondaars waren dan Hitler, dan nog zouden degenen onder hen die zich bekeerden, gered worden. Er is zelfs bewijs dat er gepredikt werd. Petrus noemt in zijn tweede brief Noach ‘de prediker der gerechtigheid’. Maar blijkbaar was er geen weg meer terug. Waarom niet? Mogelijk vinden we het antwoord even verder in Genesis 6.

(…) Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God. (Genesis 6:9)

Rechtvaardig en onberispelijk was Noach; hij wandelde met God. Dat laatste werd ook gezegd van Henoch (Genesis 5:22). De woorden rechtvaardig en onberispelijk (Hebreeuws: tāmîm) lijken te wijzen op Noachs volkomen toegewijd zijn aan God. De hele wereld was in afgoderij vervallen, maar Noach deed er niet aan mee, hield zich verre. Nu gaat dat niet alleen maar om ‘juiste opvattingen’, maar ook en vooral om de praktische levenswandel. We krijgen daar echter weinig informatie over. Het belangrijkste, Gods oordeel over Noach, zegt uiteraard al genoeg, maar hoe het in de praktijk zichtbaar werd, blijft ogenschijnlijk buiten ons gezichtsveld. Ogenschijnlijk, want in onderstaande tabel wordt een belangrijk detail zichtbaar. Het betreft de oudvaders uit Genesis 5. U ziet van links naar rechts de naam, diens leeftijd waarop de eerste nakomeling werd verwekt en de leeftijd bij overlijden.

Oudvader Leeftijd verwekking stamhouder Leeftijd overlijden
Adam 130 930
Set 105 912
Enos 90 905
Kenan 70 910
Mahalalel 65 895
Jered 162 962
Henoch 65 365 (weggenomen)
Metuselach 187 969
Lamech 182 777
Noach 500 950

Het valt op dat Noach – toen hij zijn eerste kind kreeg – veel ouder was dan zijn voorvaderen. We weten niet wanneer Noach zijn vrouw trouwde. Maar het heeft er alle schijn van, dat hij lang gezocht heeft naar een vrouw die Gods goedkeuring had. We zien vaker dat God iets vindt over de man of vrouw waarmee iemand huwt. Daarom zond Abraham Eliëzer op pad om een geschikte vrouw voor zijn zoon Isaak te vinden (Genesis 24). Esau nam het allemaal niet zo nauw en ‘nam (…) tot vrouw Jehudit, dochter van de Hethiet Beeri, en Basemat, dochter van de Hethiet Elon’. Dit tot groot verdriet van zijn ouders. (Genesis 26:34-35)

Waarom heeft Noach zo lang gewacht? Hij heeft waarschijnlijk lang gezocht naar een vrouw van wie niet gezegd kon worden dat ‘haar boosheid groot was en al wat de overleggingen van haar hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was’ (vergelijk Genesis 6:5). In simpele bewoordingen: Noach zocht een gelovige vrouw.

Zou het zo simpel zijn? Zou dat de reden zijn waarom Noach zo ‘laat’ kinderen kreeg? Misschien. Het zal vast niet eenvoudig zijn geweest in een zo verdorven wereld een gelovige vrouw te vinden. Maar er is nog iets. Daarvoor keren we terug naar Genesis 6:9. De betekenis van het woord onberispelijk (tāmîm) opent namelijk nog een andere verklaring. We zagen hierboven dat het wordt vertaald met onberispelijk in de zin van een aan God toegewijde levenswandel. Daar zijn meer voorbeelden van.

Er was in het land Us een man, wiens naam was Job, en die man was vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. (Job 1:1)

Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de Here aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk; (Genesis 17:1)

Gij zult onberispelijk staan tegenover de Here, uw God; (Deuteronomium 18:13)

1 Een psalm van David. Here, wie mag verkeren in uw tent? Wie mag wonen op uw heilige berg?

2 Hij, die onberispelijk wandelt en doet wat recht is en waarheid spreekt in zijn hart, (Psalm 15:1-2)

Er bestaat een opvatting dat er in het geval van Noach een bijkomende uitleg mogelijk is. Om dat te verduidelijken lezen we een tekst uit Leviticus, over het brengen van offers.

Indien zijn offergave een brandoffer van rundvee is, dan zal hij een gaaf (tāmîm) dier van het mannelijk geslacht brengen. (…) (Leviticus 1:3)

In dit vers wordt het woord tāmîm vertaald met gaaf, een fysieke kwaliteit. Van een offerdier kun je niet verwachten dat het onberispelijk is in de zin van een aan God toegewijde levenswandel. Dit leidt ons tot de conclusie dat in het geval van Noach met tāmîm heel wel genetische zuiverheid bedoeld kan worden. Als het menselijk geslacht zich gedurende duizenden jaren heeft vermengd met de gevallen engelen, is het geen wonder dat Noach lang moest zoeken om een vrouw te vinden die net als hij genetisch zuiver was.

Hiermee komt het ernstige van de zondvloed in een heel ander daglicht te staan. Als het waar is dat nog maar een paar mensen genetisch zuiver waren, dan kon de komst van de Messias gevaar lopen. Immers, het zaad van de vrouw (Genesis 3:15) zou niet langer zuiver zijn. Satan zou er in geslaagd zijn het oordeel dat hem boven het hoofd hing af te wenden. Deze verstrekkende gevolgen moesten wel leiden tot een drastisch oordeel.

Geslachtsgemeenschap tussen gevallen engelen en mensenvrouwen leidde tot afwijkingen. Het ligt voor de hand dat verontreinigde genen leiden tot zichtbare afwijkingen. De bekendste afwijking is uiteraard het ontstaan van reuzen – Genesis 6 vermeldt het nadrukkelijk. Maar als we de verhalen uit de mythologie lezen dan vinden we vele merkwaardige wezens, die ontstaan kunnen zijn door genetische vervuiling. Reuzen, kabouters en cyclopen (eenogige reuzen) zijn maar een paar voorbeelden. Er zijn vondsten gemeld van skeletten met dubbele aantallen ribben, schedels met dubbele rijen tanden, en handen en voeten met zes vingers en zes tenen en tal van andere afwijkingen.

Kanaän – herhaling van zetten

Voorafgaand aan de verovering van Kanaän meldt het Oude Testament op verschillende plaatsen dat het land wemelde van reuzen. De teruggekeerde verspieders hadden ze gezien; de schrik zat er goed in.

31 Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tegen dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij.

32 Ook verspreidden zij onder de Israelieten een kwaad gerucht omtrent het land dat zij verspied hadden, door te zeggen: Het land dat wij zijn doorgetrokken om het te verspieden, is een land dat zijn inwoners verslindt, en alle mensen die wij daar zagen, waren mannen van grote lengte.

33 Ook zagen wij daar de reuzen, Enakieten, die tot de reuzen behoren, en wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen. (Numeri 13:31-33)

Dat het echt om reuzen ging blijkt wel uit de maten van het bed van Og. Als we voor een el 45 cm nemen, dan mat het bed van Og 405 x 180 cm!

Alleen Og, de koning van Basan, was overgebleven als laatste der Refaieten; zie, zijn rustbank was een rustbank van ijzer; zij staat immers in Rabba der Ammonieten. Negen el is zij lang en vier el breed naar de gewone el. (Deuteronomium 3:11)

De conclusie lijkt gewettigd dat ook hier het ‘Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was’ (Genesis 6:5) van toepassing is. En dat ook in Kanaän genetische verontreiniging had plaatsgevonden. Vandaar ook dat het oordeel over de inwoners van Kanaän vergelijkbaar was met dat ten tijde van Noach.

Hoe hardnekkig dit verschijnsel was moge blijken uit de geschiedenis van David en Goliath. Goliath is waarschijnlijk de bekendste reus uit de wereldgeschiedenis, maar zelfs ten tijde van David was hij niet de enige.

16 Jisbibenob nu, een der afstammelingen van Rafa (het gewicht van zijn lans was driehonderd eenheden koper en hij droeg een nieuwe wapenrusting) dacht David neer te vellen.

17 Maar Abisai, de zoon van Seruja, kwam hem te hulp en sloeg de Filistijn dood. (…)

18 Daarna was er weer strijd met de Filistijnen, te Gob; de Chusatiet Sibbekai versloeg toen Saf, een der afstammelingen van Rafa.

19 Opnieuw was er strijd met de Filistijnen te Gob; en Elchanan, de zoon van de Betlehemiet Jaare-oregim, versloeg de Gatiet Goliat, die een speer had met een schacht als een weversboom.

20 Toen was er wederom strijd te Gat; en daar was een man van zeer grote lengte, die zes vingers aan zijn handen en zes tenen aan zijn voeten had: vierentwintig bij elkaar; ook deze stamde af van Rafa.

21 Hij hoonde Israel, en Jonatan, de zoon van Sima, Davids broeder, versloeg hem.

22 Deze vier stamden af van Rafa te Gat; zij vielen door de hand van David en zijn dienaren. (2 Samuel 21:16-22)

Het houdt hoe dan ook in, dat in oeroude tijden (de zondvloed) en in recentere periodes afgoderij leidde tot geslachtsgemeenschap van gevallen engelen (demonen) en mensenvrouwen. Wat toen gebeurde, zou dus ook vandaag de dag kunnen plaatsvinden.

Gevaar!

De Here Jezus waarschuwt in Mattheus voor dit gevaar.

Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. (Mattheüs 24:37)

Satan zal zijn messias op aarde hebben. Zijn naam is antichrist. Het beeld dat in de Bijbel oprijst is van een man met geniale vermogens. Wellicht zal hij niet alleen een intellectuele reus zijn, maar ook een gigant qua lichaamsbouw.

Van deze dingen gaat een wonderlijke bekoring uit. Ik heb het zelf ondervonden, de fascinerende wereld van lang geleden trekt je een proces van speculatie en fantasie binnen, die als een schil om een kern van demonische aantrekkingskracht ligt. Bezig zijn met de nephilim leidt tot het onderzoeken van oeroude culturen. De ontdekking dat er culturen zijn geweest die in menig opzicht de onze ver vooruit waren, doet je afvragen hoe dat kan. Atlantis en de (niet bestaande) planeet Niburu komen dan in zicht. En hoe zit het met ufo’s? Stap voor stap verlaat je de veiligheid van de Bijbel en raak je verzeild in het moeras van gissen en (niet zelden) missen. Je kunt je zelf wijsmaken dat je met deze dingen God kunt dienen. Zou God dat willen? Misschien, maar dan zal Hij je een ondubbelzinnige heldere opdracht daartoe hebben gegeven. Maar dat zal Hij niet doen, want …

De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen. (Deuteronomium 29:29)

De Here Jezus waarschuwt de gelovigen te Tyatira zich verre te houden van deze dingen.

Doch Ik zeg tot u allen, die voorts te Tyatira zijt, en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. (Openbaring 2:24)

Als je meent de Here God te dienen door je te verdiepen in zaken die de Bijbel slechts aanstipt zet je m.i. de eerste stap in de richting van de missers die we boven hebben besproken. Ze dienden God met heidense middelen, en belandden midden tussen de demonen. Je dient God (of: je meent God te dienen), maar de manier waarop is niet naar Zijn wil en gedachten. Je roept de problemen af over jezelf. Je zet de deur open naar duistere zaken, je loopt in feite in de fuik van de boze. Paulus schrijft:

Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden. (Romeinen 15:4)

Dit onderricht mogen we niet negeren. Achter al deze schimmige zaken zitten boze geesten. We mogen niet met hen in contact komen. Achter afgoden en afgoderij zitten demonen. Opnieuw de apostel Paulus:

19 Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is?

20 Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten. (1 Korinte 10:19-20)

Maar niet alleen achter opzichtige afgoderij, ook achter allerlei geniepige valse leerstellingen!

Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen (1 Timotheüs 4:10)

We moeten ons er niet in verdiepen, niet er in meegaan, maar ons juist teweer stellen.

11 Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels;

12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. (Efeze 6:11-12)

Van ons wordt slechts gevraagd God te dienen, maar dan wel op de manier zoals Hij wil!

28 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag,

29 want onze God is een verterend vuur. (Hebreeën 12:28-29)

En laten we ons richten op de Here Jezus, dat wil zeggen, geleid door de Heilige Geest Hem vanuit de Bijbel beter leren kennen.

7 Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus’ wil schade geacht.

8 Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. (Filippi 3:7-8)