Christus en de volken
De oude Simeon sprak een geweldige profetie uit.
29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord,
30 want mijn ogen hebben uw heil gezien,
31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken:
32 licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël. (Lukas 2:29-32)
Hij verwachtte de komst van de Messias, zag Hem en hield Hem in zijn armen. En dan profeteert hij. Deze kleine baby is het heil van God over alle volken. Licht tot openbaring voor de heidenen (= de genadetijd) en heerlijkheid voor uw volk Israël (= het Duizendjarig Rijk).
We lezen op veel plaatsen in het Nieuwe Testament ‘eerst de Jood, dan de Griek’. De Here Jezus Zelf geeft ook duidelijk te kennen dat Hij is gestuurd naar het volk Israël. Tegen de Kananese vrouw zegt Hij:
(…) Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls. (Mattheüs 15:24)
Maar we weten hoe het gegaan is. De Joodse leiders willen niet luisteren. Paulus zegt hun daarom de wacht aan.
Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen! (Handelingen 28:28)
In de rondgang van de Here Jezus door het land zijn er twee momenten dat Hij Zich verwondert. De eerste keer is in Nazareth.
En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof. (Markus 6:6)
De tweede keer is in Kafarnaum, toen de slaaf van de hoofdman ziek was (het hele verhaal staat in Lukas 7:1-10).
Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich over hem, en Zich kerende tot de schare, die Hem volgde, sprak Hij: Ik zeg u, zelfs in Israël heb Ik een zo groot geloof niet gevonden! (Lukas 7:9).
Is het niet verbazingwekkend? Ongeloof bij Israël, geloof bij een heiden. Nu is het zo, dat het ten diepste altijd gaat om geloof en ongeloof. En deze hoofdman gelooft. En hoe! Hij beseft ten volle met Wie hij te maken heeft. Hij noemt zichzelf niet waard, dat de Here onder zijn dak komt. Hij vindt zich zelfs niet goed genoeg om in eigen persoon naar de Heer te gaan. Hij stuurt een ondergeschikte. Als de Heer slechts een machtswoord spreekt zal de slaaf herstellen. De hoofdman zelf hoeft daar geen enkele rol in te spelen.
De Joden die het verzoek overbrengen, hebben een veel beperktere kijk op de Heer. Ze zijn er van overtuigd dat Hij de slaaf zal kunnen genezen, maar veel verder komen ze niet. Sterker nog, terwijl de hoofdman benadrukt dat hij zichzelf niet waardig acht, zeggen de Joden juist dat hij (de hoofdman) het waard is dat de Heer iets voor hem doet. Geloof in de Here Jezus is dan ook in de eerste plaats weten Wie Hij is. Hij is God, Hij is de Messias. Hoe meer een gelovige dat beseft, hoe groter de Here Jezus voor hem wordt.
Hij moet wassen, ik moet minder worden. (Johannes 3:30)
De heerlijkheid van de Zoon des Mensen
Hoewel het hele Nieuwe Testament getuigt van de goddelijkheid van de Here Jezus, komt deze toch het meest naar voren in die gedeelten waarin gesproken wordt over Zijn heerlijkheid. Heerlijkheid is een wat lastige term, het heeft iets ongrijpbaars, je voelt ongeveer wel aan wat het is, maar de vinger erop leggen lukt niet echt. De omschrijving die mij het meest aanspreekt is: ‘Heerlijkheid is zichtbaar geworden eer’. Wanneer je iemand eert spreek je positief over zijn persoon, over de kwaliteiten van zijn wezen. Die kwaliteiten zijn bij de Here Jezus uiteraard eindeloos aanwezig. Maar spreken is alleen maar hoorbaar. Nu, als nu al die positieve uitspraken zichtbaar zouden worden, dan kom je in de buurt van de uitdrukking ‘heerlijkheid’. Maar hoe dat dan precies gaat is iets wat boven ons weten uitgaat. Ga maar na. Als de Here Jezus in Johannes 17:5 spreekt over ‘de heerlijkheid die Ik bij U had, eer de wereld was’, kan ik me geen enkele voorstelling maken van hoe dat er zal hebben uitgezien. Het zien van de heerlijkheid van de Here Jezus ligt voor ons nog in de toekomst – zie Johannes 17:24. Toch staan we niet helemaal met lege handen. Volgens de schrijver van de Hebreeën zien wij de heerlijkheid van de Here Jezus wel degelijk, maar dan met ons ‘geestesoog’. ‘Wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond’ (Hebreeën 2:9). Wat zou de schrijver daarmee bedoelen? Uit het verband blijkt dat de reden van deze kroning met eer en heerlijkheid gelegen is in Zijn sterven aan het kruis. Paulus schrijft in zijn brief aan de gemeente te Filippi hetzelfde.
8 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.
9 Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken. (Filippenzen 2:8-9)
Heerlijkheid en eer wordt hier omschreven als ‘verhoogd’ en ‘dragende de naam boven alle naam’. Maar opnieuw: het valt niet mee er een plaatje bij te bedenken.
Een spade dieper
Laten we nog wat verder spitten. Er zijn passages in de Bijbel waarin verteld wordt dat gelovigen de heerlijkheid van de Here Jezus hebben gezien. Het begint al in het Oude Testament in het boek Daniël.
9 Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder; zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol; zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur;
13 Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde hem voor deze;
14 En hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is. (Daniel 7:9,13-14)
Met de wolken kwam iemand gelijk een mensenzoon. Een duidelijke verwijzing naar de Here Jezus. Hij zal komen met de wolken en Hij noemde Zichzelf dikwijls ‘Zoon des mensen’. De Bijbel verklaart hier zich zelf, want de Here Jezus beroept Zich op Daniël 7.
63 (…) En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.
64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels. (Mattheüs 26:63-64)
Als de Here Jezus Zelf deze toepassing maakt, wie zal dan nog twijfelen?
De tweede passage is de verheerlijking op de berg. Denken we nog even terug aan de betekenis van heerlijkheid: ‘zichtbaar geworden eer’. Lukas deelt ons mee:
En het geschiedde, terwijl Hij in het gebed was, dat het aanzien van zijn gelaat anders werd, en zijn kleding werd stralend wit. (Lukas 9:29)
We zien hier iets van de hemelse heerlijkheid. Die heerlijkheid komt van binnenuit en straalt door de kleding heen naar buiten. Zijn gezicht werd anders en Zijn kleren werden wit, lichtgevend als het ware. We zien dit vaker bij de verschijning van hemelbewoners, maar ook bij iemand als Mozes.
Toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde, (de twee tafelen der getuigenis nu waren in de hand van Mozes, toen hij van de berg afdaalde) wist hij niet, dat de huid van zijn gelaat straalde, doordat hij met Hem gesproken had. (Exodus 34:29)
Het was een bijzonder indrukwekkend verschijnsel want we lezen:
Toen Aaron en al de Israëlieten Mozes zagen, zie, de huid van zijn gelaat straalde, en zij durfden hem niet naderen (Exodus 34:30).
Andere passages over dit verschijnsel vinden we in Mattheüs 28:2-4; Markus 16:5 en Handelingen 1:10.
Terug naar Lukas 9. Daar lezen we iets wat onze verwachting en hoop voor de eeuwigheid mag versterken.
En zie, twee mannen spraken met Hem, en wel Mozes en Elia. Dezen, in heerlijkheid verschenen (…)(Lukas 9:30)
Mozes en Elia waren in heerlijkheid verschenen! Dus ook ‘in heerlijkheid’. Hun verschijning doet ons dus iets van Gods heerlijkheid zien. Er is echter wel een verschil met de Here Jezus. In vers 32 staat:
En Petrus en die met hem waren, werden door slaap overmand en, toen zij ontwaakten, zagen zij zijn heerlijkheid, en de twee mannen, die bij Hem stonden. (Lukas 9:32)
De heerlijkheid van de Here Jezus is van blijvende aard – het hoort bij Hem, terwijl de heerlijkheid van Mozes en Elia een afgeleide heerlijkheid is, die gevoed moet worden door een voortdurend verblijf in Gods nabijheid. Denk daarbij opnieuw aan Exodus 34. Daar blijft het gezicht van Mozes niet stralend. Na verloop van tijd is het verschijnsel ‘uitgedoofd’. Maar als hij weer bij God op de berg is, keert het terug.
Nu begrijpen we ook iets van wat Paulus aan de gemeente te Korinte schrijft.
En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren aanschouwen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is. (II Korinte 3:18)
Paulus omschrijft hier een geestelijke natuurwet. Door ons met Christus bezig te houden, nemen we iets van Hem over. Het is een positieve variant op ‘waar je mee omgaat, word je mee besmet’. Zo zal het in de eeuwigheid zijn. We zijn dicht bij de Here Jezus, we zullen delen in Zijn heerlijkheid. Lees de belofte in Openbaring.
4 Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn.
5 Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen. (Openbaring 3:4-5)
En Openbaring 1:9-20 dan? Ook daar wordt de heerlijkheid van de Here Jezus zichtbaar. In de toegevoegde details is echter nog veel meer van Zijn heerlijke Persoon te zien. Daarover in volgende artikel!