De sleuteltekst voor dit artikel is Johannes 18:37.
(…) Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, (…)
De Here Jezus zegt dat Hij ‘gekomen is’ en dat Hij ‘geboren is’. Het eerste (gekomen) laat zien dat Hij écht God is, het tweede dat Hij écht mens is (!). God is eeuwig, wij tijdelijk. Als Hij inderdaad ‘gekomen is’, rijst onmiddellijk de vraag waar vandaan dan? In samenkomsten zeggen we vaak dat Hij de hemel verliet, of dat Hij bij de Vader vandaan is gekomen. Helemaal waar. Maar mij gaat het nu om wat de Bijbel zegt over ‘de inrichting’ van de hemel. En dan vinden we verrassende dingen.
We kunnen ons geen voorstelling maken van de eeuwigheid. De werkelijkheid is boven – dat blijkt uit het gegeven dat Mozes een afbeelding (maquette) te zien kreeg van de tempel die in de hemel is.
Gij zult het maken overeenkomstig alles wat Ik u toon, het model van de tabernakel en het model van al zijn gerei. (Exodus 25:9)
Iets dergelijks lezen we in 1 Kronieken.
Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand des Heren, waarin Hij mij onderrichtte aangaande de gehele uitvoering van het ontwerp. (I Kronieken 28:19)
De werkelijkheid is dus ‘boven’, de afbeelding ‘beneden’.
In het boek Openbaringen vinden we talrijke aanwijzingen die ons een beeld geven van ‘de werkelijkheid die boven is’ (let op de onderstrepingen in de teksten uit Openbaringen).
En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. (Openbaring 6:9)
Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. (Openbaring 7:15)
En daarna zag ik, en de tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open; (Openbaring 15:5)
En de tempel werd vervuld met rook vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege zijn kracht; en niemand kon de tempel binnengaan, voordat de zeven plagen der zeven engelen voleindigd waren. Openbaring 15:8 (vergelijk Jesaja 6)
Deze laatste tekst strookt met de ervaringen van Mozes.
En de wolk bedekte de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel, zodat Mozes de tent der samenkomst niet kon binnengaan, want de wolk rustte daarop, en de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel. (Exodus 40:34-35)
Engelen zijn in de tempel (krijgen ze daar hun opdrachten?). Ze verlaten de tempel om taken uit te voeren.
En daarna zag ik, en de tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open; en de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, bekleed met rein en blinkend linnen en de borst omgord met een gouden gordel. (Openbaring 15:5-6)
En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. (Openbaring 8:3)
En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel, en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel. (Openbaring 11:19)
Uit bovenstaande tekst blijkt dat zelfs de ark van het verbond daar is. Dit onderstreept mogelijk wat Jeremia schrijft.
Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het land in die dagen, luidt het woord des Heren, dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des Heren; zij zal niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden. (Jeremia 3:16)
We vinden dus het volgende.
In de hemel is de werkelijke tempel. Er is een voorhof, een heilige en een heilige der heiligen. Er is een altaar, een reukofferaltaar en er is de ark des verbonds. De troon van God staat in het Heilige der Heiligen. De werkelijkheid boven is groots, schitterend. Wij leven in een afgeleide daarvan, in een schaduw.
Het is dus deze ‘omgeving’ die de Zoon van God verliet om naar de aarde te komen. Het was een hele opoffering, waarover we terecht met bewondering en dankbaarheid zingen
Daar ruist langs de wolken
Daar ruist langs de wolken een lief’lijke naam, die hemel en aarde verenigt tezaam. Geen naam is er zoeter en beter voor ’t hart. Hij balsemt de wonden en heelt alle smart. Kent gij, kent gij, die naam nog niet? Die naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied. |
Die naam is naar waarheid mijn Jezus ook waard, want Hij kwam om zalig te maken op aard; zo lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf, genade bij God door Zijn zoenbloed verwierf. Kent gij, kent gij, die Jezus niet? Die om ons te redden de hemel verliet? |