Is iemand die niet van het evangelie heeft gehoord, verloren?

Mensen hebben vele redenen om zich af te keren van het evangelie. Vaak horen we de opvatting dat het oneerlijk is als God mensen verloren laat gaan omdat ze het evangelie niet hebben gehoord. Ze hadden misschien wel willen geloven, maar omdat de boodschap hen niet heeft bereikt, hebben ze niet de kans gehad zich te bekeren. Bij zo’n God wil men niet horen! De Bijbel laat zien dat God mensen die het evangelie niet hebben gehoord wel degelijk een eerlijke kans geeft.

Hoe zit het dan wel? Laten we eerst inventariseren.

  1. Er zijn mensen die het evangelie niet hebben gehoord omdat ze leefden voordat de kruisiging plaatsvond;
  2. Er zijn mensen die het evangelie niet hebben gehoord omdat het evangelie hen niet heeft bereikt;
  3. Er is het Joodse volk.

We beginnen met het laatste punt.

Israël

Vanaf de roeping van Abraham heeft Gods volk kennis gekregen van het bestaan van God en Diens bemoeienis met de mensheid. Te beginnen met Mozes zijn alle gebeurtenissen en openbaringen neergelegd in de Tenach (Joodse Bijbel – zeg maar het Oude Testament). Zo wisten zij ook van Gods belofte de Messias te laten komen, die het zondeprobleem zou oplossen. Voor hen gold wat voor Abraham gold. Al in het begin van het Oude Testament lezen we:

En hij (Abraham) geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid. (Genesis 15:6)

Vele honderden jaren laten, aan het eind van het Oude Testament vinden we:

(…) de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. (Habakuk 2:4)

Ze hadden dus Gods Woord en wisten dat God van hen geloof(svertrouwen) vroeg. Bovendien begrepen ze dat de schepping getuigt van het bestaan van God.

De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen. Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen: toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld. (Psalm 19:2-5a)

Heidenen

Hoewel miljoenen mensen het evangelie niet hebben horen prediken (zoals aangegeven in punt 1 en 2), geldt ook voor hen het ‘evangelie’ van de schepping. In antwoord op deze verkondiging (zie opnieuw Psalm 19) verwacht God dat ieder mens Hem eer bewijst, dat wil zeggen Hem als Schepper erkent.

18 Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden,

19 daarom dat hetgeen van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard.

20 Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.

21 Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart.

22 Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden,

23 en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. (…)

25 Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen. (Romeinen 1:18-25)

Hier wordt in krachtige bewoordingen gesteld dat ieder mens verantwoordelijk is God te prijzen en te danken voor de schepping. De verkondigende kracht van de schepping is zo overweldigend dat geen mens zich aan deze verantwoordelijkheid kan onttrekken. Alle zogenaamde wijsheid die meende deze boodschap te kunnen negeren wordt onverstandig, ja zelfs dwaas genoemd. Maar helaas, liever dan de Schepper alle eer te geven, maakte de mens zich afgoden en boog zich voor het maaksel van eigen hand. Dus, ook al leefden ze voordat de kruisiging van Christus plaatsvond, of behoren ze tot die mensen aan wie het evangelie nooit werd verkondigd, ze zijn niet zonder ‘informatie’, ze weten dat God bestaat.

Wil dit nu zeggen dat geloof in het bestaan van Schepper voldoende is om voor de eeuwigheid gered te worden? Nee, want er is meer.

Het geweten

‘Het geweten vergelijkt een aangeleerde of ingeboren ethische norm met een praktische situatie. In de opvoeding wordt het geweten ontwikkeld omdat de ervaring leert dat menselijke neigingen erdoor in toom gehouden kunnen worden.’ (Wikipedia)

Een op de goede manier ontwikkeld geweten doet twee dingen:

– het beschuldigt als een mens kwaad doet;

– het verontschuldigt als een mens geen kwaad doet.

We raadplegen opnieuw de brief aan de Romeinen:

12 Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden;

13 want niet de hoorders der wet zijn rechtvaardig bij God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden.

14 Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet;

15 immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen,

16 ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus. (Romeinen 2:12-16)

Paulus schrijft hier dat alle mensen een elementair besef hebben van goed en kwaad. Hij noemt het ‘het werk van de wet in het hart’. Het geweten vergelijkt de levenspraktijk met dit besef van goed en kwaad en komt zo tot beschuldiging of verontschuldiging. Het geweten werkt in op de emoties. Beschuldiging door het geweten leidt tot schuldbesef, tot ‘een slecht geweten’. Verontschuldiging brengt een gevoel op opluchting, van ruimte, van vrede. Gods oordeel over ‘hen die het evangelie niet gehoord hebben’ weegt in hoeverre ze naar hun geweten hebben geluisterd. En over de rechtvaardigheid van dat oordeel kan iedereen gerust zijn. God is de kenner van de harten, God weet alles, God zal rechtvaardig oordelen. Omdat de teksten van Paulus niet altijd even eenvoudig zijn, plaats ik hieronder hetzelfde Schriftgedeelte in de vertaling van Anne de Vries.

Zij die gezondigd hebben zonder de wet te kennen, zullen ook omkomen zonder dat de wet erbij te pas komt; en zij die gezondigd hebben hoewel ze de wet kenden, zullen veroordeeld worden volgens die wet. Niet zij die de wet aanhoren gelden voor God als rechtvaardig; alleen zij die ernaar leven zullen vrijgesproken worden. Wanneer de heidenen, die geen wet hebben, uit zichzelf naar de wet handelen, dan zijn ze, bij gebrek aan die wet, zèlf hun eigen wet. Ze laten zien dat wat de wet van ze verlangt in hun hart geschreven staat. Daar getuigt ook hun geweten van, en ook hun gedachten, die hen om strijd nu eens beschuldigen en dan weer vrijspreken. Zo zal het gaan, volgens de goede boodschap die ik breng, op de dag dat God door Christus Jezus oordeelt over alles wat de mensen verborgen hebben gehouden. (Romeinen 2:12-16)

Afgoden

Het al dan niet luisteren naar het geweten is maatstaf tijdens het oordeel over hen die het evangelie niet hebben gekend.

Maar hoe zit het dan met het geloof in, en dienen van andere goden? Er zijn honderden afgoden over de gehele wereld en allemaal beloven ze in ruil voor aanbidding bepaalde beloningen. De grootste belofte betreft het eeuwige leven, het leven na de dood. Dienaars van deze afgoden beulen zich voortdurend af om maar zo goed mogelijk aan de eisen van de godheid te voldoen. Maar omdat 100% zekerheid nimmer wordt gegeven, ontaardt dit dienen in slavernij. In Hebreeënbrief lezen we dat satan de slavendrijver is en angst voor de dood de roede waarmee ze worden voortgedreven.

14 Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen,

15 en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren. (Hebreeën 2:14-15)

C.S.Lewis

In de boekenreeks Narnia van C.S.Lewis ontmoeten we de leeuw Aslan, die in zijn gedrag, woorden en daden sterk aan de Here Jezus doet denken. Het kwaad dat alom aanwezig is in de verhalen rond Narnia wordt in het zevende deel – ‘Het laatste gevecht’ – zichtbaar in de afgod Tash. Tash is de god van het keizerrijk Calormen. De Calormeners roepen hem aan, en vereren hem in een grote tempel. In die tempel staat een gouden beeld, met diamanten ogen. Voor het beeld staat een altaar, waarop mensenoffers worden gebracht. In Tash herkennen we een afgod, en achter de afgod de satan.

Als in dit laatste deel alle dingen hun uiteindelijke bestemming krijgen, worden de uitverkorenen toegelaten tot het ‘ware Narnia’, terwijl de overigen achterblijven in de duisternis. Onder deze laatste groep vallen vrijwel alle Calormeners, die immers zonder uitzondering Tash hebben gediend.

Bij het verkennen van het ‘ware Narnia’ stuiten de hoofdpersonen echter op een soldaat uit Calormen, die blijkbaar wel door Aslan is toegelaten. De soldaat zelf is wel het meest verbaasd over deze gang van zaken. Hij blijkt een gesprek te hebben gehad met Aslan, en uit het verslag van die ontmoeting blijkt hoe het kan dat hij wel werd toegelaten, en zijn mede-Calormeners niet. Voor de duidelijkheid vervang ik de naam Aslan door Jezus en de naam Tash door Wodan (uiteraard kan hier elke willekeurige naam worden ingevuld).

Wodan en Jezus zijn niet dezelfde, maar elkaars tegenovergestelde.

Niets wat slecht is kan voor Jezus worden gedaan.

Niets dat goed is kan voor Wodan worden gedaan.

Al het goede wat je voor Wodan gedaan hebt, rekent Jezus alsof je het voor Hem had gedaan.

Al het slechte dat je voor Jezus hebt gedaan, heb je in werkelijkheid voor Wodan gedaan.

Twee voorbeelden:

De werking van een goed geweten: Als iemand bij Wodan zweert en zijn eed houdt, dan heeft hij in werkelijkheid bij Jezus gezworen, en is Jezus Degene die hem beloont.

De werking van een slecht geweten: Als iemand in de naam van Jezus iets ergs doet, dan is Wodan degene die hij dient en wordt zijn daad door Wodan aanvaard.

Lewis geeft zo een prachtige allegorie van Gods rechtvaardige oordelen. Wie oprecht een (niet bestaande) afgod met goede werken heeft gediend en zo meende de ware God te dienen, wordt daarvoor beloond. Mensen die het evangelie niet hebben gehoord (om welke reden dan ook) worden op die manier rechtvaardig geoordeeld. Een oordeel waarvan de uitkomst heel verrassend kan zijn.