Kun je als gelovige zeker weten behouden te zijn?

Wat nu volgt is een schriftelijke uitwerking van een lezing die ik mocht houden op 20 september 2003.

De Bijbel vormt het fundament

Christenen noemen de Bijbel Gods Woord. Die Bijbel is de enige kenbron wat onze eeuwige bestemming betreft. De Bijbel is tevens het meest verkochte en meest gelezen boek ter wereld. Vanaf het begin van de wereldgeschiedenis echter wordt de geloofwaardigheid van Gods Woord in twijfel getrokken. Het hoeft ons niet te verwonderen dat de vader der leugen daar achter zit.

Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen. (Johannes 8:44)

Aan de zondeval gingen leugens vooraf. God had gezegd:

16 En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten,

17 Maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven. (Genesis 2:16-17)

De mens mocht van alle bomen eten, op een na. Eten van de boom van kennis van goed en kwaad zou leiden tot de dood. Maar de duivel suggereerde dat God iets te verbergen had.

De slang nu was het listigste van alle dieren des velds, die de Here God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof? (Genesis 3:1)

De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, (Genesis 3:4)

Volgens de duivel had God verboden van welke boom dan ook te eten. Wie van de boom van kennis van goed en kwaad zou eten, hoefde niet te vrezen te sterven. De gevolgen zijn bekend. Alle ziekte, alle sterven, alle zonde, alle ellende vindt hier zijn oorsprong. Wie Gods Woord in twijfel trekt verdwaalt.

Twee bestemmingen

In zijn eerste brief aan de Korintiërs bespreekt Paulus het onderwerp ‘leven na de dood’.

Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. (1 Korinte 1:18)

Hij concludeert:

  1. Er zijn mensen die verloren gaan;
  2. Er zijn mensen die behouden worden.

Tot welke groep men behoort hangt af van hun houding ten opzichte van het evangelie. Er zijn mensen die het evangelie dwaasheid vinden. Een God die Zijn Zoon opoffert is ‘immers’ te gek voor woorden. Er zijn echter ook mensen die het evangelie accepteren. Zij hebben in hun leven als christen geleerd dat door het evangelie kracht van God werkzaam wordt. Het is een merkwaardige tegenstelling. Niet willen geloven tegenover het ervaren van Gods kracht.

Eeuwig leven

Ons wordt tegenwoordig een akelige boodschap opgedrongen. ‘Het leven is alleen maar dan gezwoeg. Wie pech heeft wordt in armoedige omstandigheden geboren, wie geluk in een voorspoed. Maar hoe je het ook wendt of keert, beider levens komen tot een eind, en dat is dan dat. Het leven is niet meer dan een kille, onpersoonlijke toevalstreffer. Laten we er het beste van maken, dat is alles wat rest.’ Volgens Paulus moet je medelijden hebben met mensen die zo redeneren.

Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. (1 Korinte 10:19)

Wie niet in een leven na dit leven gelooft, moet ook niets hebben van de boodschap dat Christus uit de doden is opgestaan. Men wil best toegeven dat de boodschap die Christus bracht navolgenswaardig is, maar leven na dit leven? Paulus vindt deze mensen ronduit zielig (ze bouwen immers alleen voor dit leven op Christus!). Ze zijn blind voor het oordeel dat hen wacht, maar ze zijn ook blind voor de liefde van God die hen gelukkig wil maken. Hoe dan ook, alle mensen wacht het oordeel:

(…) zoals het de mensen beschikt is, eenmaal te sterven en daarna het oordeel, (Hebreeën 9:27)

Wees niet onverschillig! De hel is iets verschrikkelijks. Gods oordeel ook!

Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God! (Hebreeën 10:31)

Maar, laten we toch vooral bedenken dat God niet wil dat mensen verloren gaan.

De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen. (2 Petrus 3:9)

En als het dan toch gebeurt, dan beleeft God daar echt geen plezier aan. Bij God vind je geen houding van ‘net goed, eigen schuld, dikke bult…’.

Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het woord van de Here Here. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve? (Ezechiël 18:23)

Wie onverschillig is, leeft op de rand van de afgrond. Hij lijdt aan de ‘ziekte’ die we ongeloof noemen. Bovendien leven we in de genadetijd. We hoeven niet gebukt te gaan onder een zinloos zwoegen om gered te worden. Christus wil ons redden. Niemand gaat in deze tijd verloren omdat hij niet goed genoeg geleefd heeft. Een mens gaat verloren vanwege ongeloof! Christus kondigt in Johannes 16 de komst van de Heilige Geest aan. Deze zal mensen overtuigen. Waarvan?

(…) van zonde, omdat zij in Mij niet geloven. (Johannes 16:9)

Niemand sprak meer over de hel dan Christus. Niemand ook wist beter wat het betekent in de hel te komen. Hij wist hoe verschrikkelijk het lot is van hen die verloren gaan. Daarom kwam Hij op aarde. Hij kwam om zoveel mogelijk mensen te redden.

Want (…) de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen. (Markus 10:45)

Daarom roept Paulus het ook uit:

Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen. (2 Korinte 5:20)

Niemand hoeft verloren te gaan. God heeft ervoor gezorgd dat elk mens in de hemel kan komen.

God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. (Romeinen 5:8)

De juiste bestemming

Wie op reis is en moe, zal staande bij een wegwijzer zeker willen weten of de aangegeven richting de juiste is. Niemand heeft trek in een onnodig lange omweg. Zo is ook onze levensreis, die eindigt met ons sterven. Sommige mensen zijn ervan overtuigd dat de reis in het niets eindigt. De Bijbel leert ons dat er wel iets is. De eeuwigheid zullen we allemaal bereiken, daar hoeven we niets voor te doen. Blijft de vraag waar we de eeuwigheid zullen doorbrengen, in de hemel of in de hel.

Het oude Testament biedt illustraties

De zekerheid van het eeuwige behoud is gebaseerd op plaatsvervanging. Iemand is gestorven in plaats van een ander.

In Exodus 13 lezen we Gods voorschriften met betrekking tot eerstgeborenen. De grond voor deze voorschriften vinden we in Exodus 12 in de beschrijving van de tiende plaag. Omdat Farao zich niet liet gezeggen, was de tiende plaag het uiterste middel om hem van gedachte te doen veranderen. Alle eerstgeborenen van mens en dier zouden sterven. Het was geen straf, want als de farao instemde met het vertrek van Israël zouden alle eerstgeborenen in leven blijven. Hij bleef echter halsstarrig weigeren en bracht een verschrikkelijke ramp over zijn land en zijn onderdanen. In principe zou dit oordeel ook over Israël komen, want zij waren even zondig als de Egyptenaren. God bood echter een uitweg. Israël kreeg opdracht het paaslam te slachten en het bloed aan de deurposten te strijken. Als God het bloed zou zien zou Hij dat huis voorbijgaan. De eerstgeborene zou blijven leven.

Hiermee was de kous echter niet af. God had de eerstgeborenen uit Israël tot Zich kunnen nemen. Dat gebeurde echter niet. Daarom eiste God de eerstgeborenen op van mens en dier (Exodus 13). In de praktijk betekende dit dat ze aan het heiligdom zouden toebehoren, dat ze voor de offerdienst werden gebruikt. God wil echter geen mensenoffers.

En zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die zich in het dal Ben-hinnom bevinden, om hun zonen en dochters met vuur te verbranden, hetgeen Ik niet geboden heb en wat in mijn hart niet is opgekomen. (Jeremia 7:31)

Iedere eerstgeborene moest aan God worden afgestaan. Ook van de dieren. De dieren werden geofferd en gegeten. De eerstgeborenen uit de mensen zouden in het heiligdom van Here dienen. Echter, voor de eerstgeborenen uit de Israëlieten trof God een aparte regeling.

11 En de Here sprak tot Mozes:

12 Zie, Ik zelf neem uit de Israëlieten de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen der Israëlieten, die het eerst uit de moederschoot voortkomen, opdat de Levieten mijn eigendom zijn,

13 Want alle eerstgeborenen zijn mijn eigendom. Ten dage, dat Ik alle eerstgeborenen in het land Egypte sloeg, heiligde Ik Mij alle eerstgeborenen in Israël, zowel van mens als van dier; zij zijn mijn eigendom; Ik ben de Here. (Numeri 3:11-13)

De Levieten namen de plaats in van de eerstgeborenen. Zij werden toegewezen aan het heiligdom om daar God te dienen. Hoe nauw dit alles luisterde bleek toen er geteld werd. Er bleken 273 meer eerstgeborenen dan Levieten te zijn. Voor elk van deze 273 eerstgeborenen moest losgeld worden betaald. Dit geld werd aan Aaron gegeven, en kwam zo het heiligdom ten goede. Hieronder de complete instructie en uitvoering daarvan zoals vermeld in Numeri.

45 Neem de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, evenals het vee der Levieten in plaats van hun vee, opdat de Levieten mijn eigendom zijn; Ik ben de Here.

46 Als losgeld voor de tweehonderd drieënzeventig eerstgeborenen der Israëlieten, die het getal der Levieten te boven gaan,

47 zult gij voor ieder per hoofd vijf sikkels nemen, naar de heilige sikkel zult gij het nemen (deze sikkel is twintig gera).

48 En dat geld zult gij aan Aaron en zijn zonen geven als het losgeld voor diegenen onder hen, die het getal [der] [Levieten] te boven gaan.

49 Toen nam Mozes het losgeld van degenen die het getal van hen, die door de Levieten waren losgekocht, te boven gingen;

50 Van de eerstgeborenen der Israëlieten nam hij het geld, duizend driehonderd vijfenzestig sikkels naar de heilige sikkel.

51 En Mozes gaf het losgeld aan Aaron en zijn zonen naar het bevel des Heren, zoals de Here aan Mozes geboden had. (Numeri 3:45-51)

Samenvattend: God trof een voorziening (bloed aan de deurposten) om de eerstgeborenen uit Israël te sparen. God verwierf Zich zo alle eerstgeborenen uit Israël.

We zien hier redding door plaatsvervanging. De Israëlische eerstgeborenen in Egypte konden blijven leven omdat in hun plaats een lam stierf. De dood van een dier is echter niet voldoende om een mens te redden. Pas toen de Levieten de plaats innamen van de eerstgeborenen was de schuld (de prijs) voldaan. We leren hier dat een mensenleven qua waarde alleen opweegt tegen een ander mensenleven. Geen enkel ander betaalmiddel volstaat.

8 Niemand kan ooit een broeder loskopen, noch Gode zijn losprijs betalen,

9 (Te hoog immers is de prijs voor hun leven, en voor altoos ontoereikend)

10 Dat hij voor immer zou voortleven, de groeve niet zou zien. (Psalm 49:8-10)

Uit vers 10 blijkt dat het hier om een bijzondere situatie gaat. Ieder mens sterft. Hoe rijk iemand ook is, het is niet mogelijk ‘God om te kopen’. In de dood zijn rijk en arm gelijk. Zo valt ook eenvoudig in te zien dat het doen van goede werken, of het geven van grote sommen geld geen invloed hebben op het oordeel dat God over ieder mens velt. Iemand moet de plaats innemen van de sterveling, een andere optie is er niet.

Laten we nu teruggaan naar de gebeurtenissen in Egypte. God had gesproken. Alle eerstgeborenen van mens en dier in Egypte zouden sterven, dat gold dus ook voor Israël. Een Israëliet was niet beter dan een Egyptenaar. Allen stonden schuldig tegenover God. Maar er was uitkomst. God had via Mozes instructies gegeven. Slacht een lam en smeer het bloed op de deurposten. God beloofde: ‘Als ik het bloed zie, ga ik voorbij’. Ongetwijfeld zal het overgrote deel van Israël zich hier aan hebben gehouden. Zat het bloed aan de deurpost? Dan was het in orde. Geen angst, de eerstgeborene loopt geen gevaar.

Toen werd het nacht. In huis nummer een zat men gezellig bij elkaar. Wisten ze dan niet welk groot gevaar er dreigde? Zeker wel, maar ze hadden gedaan wat God had opgedragen, en ze wisten van de belofte dat God dan voorbij zou gaan. Het kon niet misgaan, want ze vertrouwden op God. Hij is geen mens dat Hij liegen zou.

In huis nummer twee hing een heel andere sfeer. Ze wisten van het grote gevaar dat er dreigde. Ze hadden gedaan wat God had opgedragen, en ze wisten van de belofte dat God dan voorbij zou gaan. Maar toch… Je kon nooit weten. Stel je voor dat God om de een of andere reden boos op hen was. Er kon van alles misgaan, ze zouden blij zijn als de nacht voorbij is.

Wie van beide eerstgeborenen liep nu het grootste gevaar? Welk van de huizen was het veiligst? Brachten de twijfelaars zichzelf in gevaar? Gelukkig niet. In beide woningen had men geen gevaar te duchten. Waarom? Ze hadden niet alleen het bloed aan de posten, maar ook het woord van God! Immers,

  1. Het bloed redt
  2. Gods belofte geeft zekerheid

Bij beide woningen was het bloed aan de deurposten gestreken, en Gods belofte gold voor iedereen die dat had gedaan. Beiden hadden niets te vrezen. In woning twee luisterde men echter meer naar hun gevoel dan naar Gods belofte. Maar dat maakte Gods belofte niet krachteloos! Ook al maakten ze een akelige nacht mee, de volgende morgen konden ze opgelucht ademhalen. Hun gevoel bleek een slechte raadgever.

De weg naar zekerheid

Wat gebeurde er nu op weg naar de redding?

  1. Iemand (Mozes) brengt namens God een boodschap – welk gevaar dreigde en hoe daaraan te ontkomen.
  2. De boodschap wordt gehoord, begrepen en geloofd, en zet aan tot handelen.
  3. De gelovigen zijn blij, want ze weten zich gered.

De parallel met de situatie vandaag de dag ligt voor de hand.

  1. Iemand (evangelist, predikant, de buurman) brengt namens God een boodschap – welk gevaar dreigt en hoe daaraan te ontkomen.
  2. De boodschap wordt gehoord, begrepen en geloofd, en zet aan tot handelen.
  3. De gelovigen zijn blij, want ze weten zich gered.

Waarom? Het geslachte lam in Egypte was een (voor)beeld van de Here Jezus aan het kruis op Golgotha. Daarom vinden we in het Nieuwe Testament deze drieslag ook. De apostel Johannes schrijft bijvoorbeeld:

Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt. (1 Johannes 5:13)

Opdat gij weet. Weten wil zeggen ‘kennis hebben van, bekend zijn met’. Wat moeten we weten?

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. (Johannes 5:24)

Er is een Plaatsvervanger

In Exodus 12 werd het lam geslacht zodat de eigenaar achter het bloed kon schuilen. Het lam stierf in de plaats van de eerstgeborene. Het evangelie van Jezus Christus ‘werkt’ op dezelfde manier.

Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, (1 Petrus 3:18)

Waarom is er een Plaatsvervanger nodig?

10 (…) Niemand is rechtvaardig, ook niet een,

11 er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt;

12 allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet een.

13 Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen;

14 hun mond is van vloek en bitterheid vol;

15 Snel zijn hun voeten om bloed te vergieten,

16 verwoesting en ellende zijn op hun wegen,

17 en de weg des vredes kennen zij niet.

18 De vreze Gods staat hun niet voor ogen. (Romeinen 3:10-18)

Over zulke mensen spreekt God Zijn oordeel uit.

Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hen spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God (Romeinen 3:19)

Anne de Vries vertaalt dit vers als volgt.

‘Alles wat de wet zegt tot degenen die onder de wet vallen, dat weten we, is uitgesproken met de bedoeling om iedereen met de mond vol tanden te laten staan en de hele wereld tegenover God in de beklaagdenbank te zetten.’

Alle mensen van alle tijden zitten in de beklaagdenbank. De Rechter kan slechts één vonnis vellen: ‘schuldig!’ De Rechter kan ook maar een straf geven: ‘voor eeuwig verbannen naar de hel’. Het ziet er dus slecht uit voor de mensheid.

Er is echter hoop. Zoals het lam in Exodus in de plaats kwam van de eerstgeborene, zo heeft God Zijn Zoon als Plaatsvervanger gegeven voor alle mensen.

16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.

17 Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde.

18 Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. (Johannes 3:16-18)

Deze verzen zeggen genoeg.

God heeft de wereld lief, wil niet dat er mensen verloren gaan. Om dat te bereiken heeft Hij Zijn Zoon gegeven als Plaatsvervanger – voor de gehele verloren mensheid. De opdracht voor elk mens is geloven in Gods Zoon (Wie Hij is, wat Hij zei, wat Hij heeft gedaan op Golgotha).

Hoewel de gehele mensheid in de beklaagdenbank zit, kwam Gods Zoon niet om vonnis te vellen (dat komt later pas). Hij kwam om de mensheid te redden.

De ‘resultaten’ zijn voor een ieder te begrijpen. Wie in Gods Zoon gelooft wordt niet veroordeeld, wordt dus vrijgesproken. Maar wie niet gelooft (niet wil geloven) is vanzelf al veroordeeld en zal in de hel worden geworpen.

In Egypte zouden alle eerstgeborenen sterven. Het geslachte lam fungeerde als plaatsvervanger voor de eerstgeborenen uit Israël. Ze konden schuilen achter het bloed op de deurposten. Ze waren veilig.

Op wereldniveau zullen alle mensen verloren gaan. De Zoon van God die Zichzelf op Golgotha offerde (het Lam van God!) fungeert als plaatsvervanger. Mensen die in de Zoon van God geloven, mogen schuilen achter Diens bloed. Ze zijn veilig.

Vandaag zeker, morgen onzeker?

We hebben gezien hoe God het kostbaarste dat Hij had over had voor onze redding. Als je dat tot je laat doordringen, is er geen ruimte meer voor twijfel. Paulus schrijft over Gods liefde die ten grondslag lag aan het zenden van Zijn Zoon.

8 God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is.

9 Veel meer zullen wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn.

10 Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft; (Romeinen 5:8-10)

Anne de Vries vertaalt:

Maar Christus is voor ons gestorven toen wij nog zondaars waren, en dat is een duidelijk bewijs van Gods liefde voor ons. Dus nu we rechtvaardig gemaakt zijn door zijn offerdood kunnen we er nog des te zekerder van zijn dat hij ons redden zal van de vergelding. Immers toen we nog vijanden van God waren zijn we met hem verzoend door het sterven van zijn Zoon; des te zekerder is het nu we zijn vrienden zijn dat hij ons redden zal met zijn leven.

Wanneer Jezus’ dood in staat is een dergelijke kloof van vijandschap te overbruggen, hoeveel te meer kunnen dan nu zij die met God verzoend zijn zeker zijn van hun eeuwig behoud door Jezus’ leven (SB). Dus geldt ook hier:

  1. Jezus’ bloed redt;
  2. Gods belofte geeft zekerheid.

Gods Woord is betrouwbaar.

Voor eeuwig, o Here, houdt uw woord stand in de hemelen. (Psalm 119:89)

God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen? (Numeri 23:19)

God verzekert alle mensen:

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft eeuwig leven. (Johannes 6:47)

Wie dat niet gelooft neemt een grote verantwoordelijkheid op zich.

Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon. (1 Johannes 5:10)

Het is Gods Woord tegenover dat van een mens. Zal een mens de almachtige, alwijze God tot een leugenaar maken?

Gevoel

Gelovigen raken nogal eens in verwarring vanwege (het ontbreken) van een bepaald gevoel, dat voor hen een bevestiging zou zijn van hun redding. Zo’n gevoel bestaat niet.

Geloof is geen gevoel. Geloof kijkt niet naar binnen. Geloof kijkt naar boven. Geloof ziet op een Persoon. Wie meent dat hij in zijn gevoel bevestiging zal vinden is als de kapitein die tijdens ruw weer het anker van zijn schip in het ruim gooit. Zo geeft het anker geen houvast. Pas als het overboord gaat, kan het anker zich ergens aan hechten: de zeebodem. Zo is het werk van de Here Jezus de grond van onze zekerheid en niet ons gevoel. Het gaat ook niet om de grootte van uw geloof, maar om de betrouwbaarheid van de Persoon op wie u uw hoop hebt gevestigd.

Vreugde

Niettemin is er wel degelijk een emotie die samenhangt met het geloofsleven en dat is blijdschap (geluk). Daarom geldt onderstaande drieslag voor elke gelovige.

Onze veiligheid hangt af van het werk van Christus voor ons;

Onze zekerheid berust op het Woord van God gesproken tot ons;

Ons geluk hangt er van af of wij de Heilige Geest in ons niet bedroeven.

Er is een relatie tussen onze levenswandel en onze blijdschap.

Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. (Galaten 5:22)

Wie tot geloof komt wordt een kind van God. De nieuwe band is onverbrekelijk sterk, maar wel teer. Paulus legt uit dat een kind van God kan zondigen. Die zonde bedroeft de Heilige Geest.

En bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door wie gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing. (Efeze 4:30)

Het bedroeven van de Heilige Geest heeft gevolg voor ons eigen geluk. Want als een kind van God ongehoorzaam is, dan zal het bedroeven van de Heilige Geest ook onze geest bedroeven. Het is een alarmsignaal, er is iets mis met mijn levenswandel!

Daarom ook is het zo verkeerd je geloofszekerheid op gevoel te baseren. Zelfs als we zondigen verandert het werk van Christus voor ons niet, en evenmin verandert er iets aan de beloften van God. Maar de werkzaamheid van de Heilige Geest in mij verandert wel! Als onze geloofszekerheid verflauwt moeten we niet aan het werk van de Here Jezus en het Woord van God gaan twijfelen, maar nagaan of er iets in onze levenswandel is dat gecorrigeerd dient te worden. Daarom is Psalm 139 ook zo dierbaar voor de gelovige.

23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten;

24 Zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg. (Psalm 139:23-24)

God verhoort een dergelijk gebed. Het wordt zo mooi verwoord door een aloud gezang:

Gezang 174

Vaste rots van mijn behoud,

als de zonde mij benauwt,

laat mij steunen op uw trouw,

laat mij rusten in uw schauw,

waar het bloed door u gestort,

mij de bron des levens wordt.

 

Jezus, niet mijn eigen kracht,

niet het werk door mij volbracht,

niet het offer dat ik breng,

niet de tranen die ik pleng,

schoon ik ganse nachten ween,

kunnen redden, Gij alleen.

 

Zie, ik breng voor mijn behoud

U geen wierook, mirr’ of goud;

moede kom ik, arm en naakt,

tot de God, die zalig maakt,

die de arme kleedt en voedt,

die de zondaar leven doet.

 

Eenmaal als de stonde slaat,

dat dit lichaam sterven gaat,

als mijn ziel uit d’ aardse woon

opklimt tot des rechters troon,-

Rots der eeuwen, in uw schoot

berg mijn ziele voor de dood.