In de grote zaal van gebouw Rehoboth te Dokkum – thuishaven van de Vergadering van Gelovigen – hangt een kaart van het Midden-Oosten in Bijbelse tijden. In het hart van deze kaart is een afbeelding opgenomen van de verdeling van het land Kanaän ten tijde van Jozua. Onderstaand kaartje laat zien hoe dat er ongeveer uitzag.
Een van onze broeders voelde bij dit kaartje een vraag opkomen. ‘Trokken de Assyriërs dwars door Juda om de stam Simeon “op te halen”?’ Een terechte vraag. Het Tienstammenrijk bestond uit de bekende twaalf stammen minus Juda en Benjamin. Omdat het Tienstammenrijk God verliet, afgoden diende en andere gruwelen in praktijk bracht, werden de inwoners uit hun omgeving weggevoerd en verstrooid over diverse landen. God gebruikte hiervoor het Assyrische Rijk. Ervan uitgaande dat het leger van Assyrië uit het noorden kwam zou dat betekenen dat men dwars door Juda moest trekken om de stam Simeon te deporteren. In de Bijbel blijkt daar niets van. Zie daar het probleem. De oplossing van dit raadsel is gelukkig minder lastig dan het lijkt.
Dina en Sichem
Het begint allemaal in Genesis 34. Simeon en Levi, twee zonen van Jakob laten zich daar van hun slechtste kant zien. Wat was het geval? Behalve de twaalf zonen had Jakob een dochter, Dina. Haar moeder was Lea.
Daarna baarde zij (Lea) een dochter en noemde haar Dina.(Genesis 30:21)
Eenmaal volwassen bleek Dina een ondernemend type.
Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, ging eens uit om de dochters des lands te bezoeken. (Genesis 34:1)
Helaas liep haar excursie uit op een drama.
Toen zag haar Sichem, de zoon van de Chiwwiet Hemor, de vorst des lands, en hij nam haar en lag bij haar en verkrachtte haar.(Genesis 34:2)
Toen haar broers hiervan hoorden besloten twee van hen – Simeon en Levi dus – wraak te nemen. Ze namen geen halve maatregelen en doodden alle mannen in de stad Sichem. Hun vader Jakob was hier uiteraard niet gelukkig mee. Maar hij kon weinig uitrichten, omdat de misdaad reeds had plaatsgevonden. Jaren verstreken.
Aan het eind van zijn leven riep Jakob zijn zonen bijeen om hen te zegenen en profetieën over hen uit te spreken. Bij deze gelegenheid bleek er geen zegen te zijn voor Simeon en Levi. Jakob zei:
5 Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld.
6 Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden.
7 Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël. (Genesis 49:5-7)
Hij komt dus terug op de misdaad die Simeon en Levi pleegden in Sichem. Hij noemt drie zaken:
- Simeon en Levi zijn mannen van geweld;
- Het zijn moordenaars;
- Het zijn mannen die dieren mishandelen.
De vloek die Jakob uitspreekt is: ‘Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël’. Het werkwoord dat gebruikt wordt in de grondtekst (puwts) is hetzelfde als gebruikt wordt voor het ‘verstrooien’ van Israël onder de volken.
De Here zal u onder de natien verstrooien en gij zult met een klein getal overblijven onder de volken, bij wie de Here u brengen zal; (Deuteronomium 4:27)
Ik verstrooi hen onder de volkeren die zij niet kennen, zij noch hun vaderen, Ik zend hun het zwaard achterna, totdat Ik aan hen een einde zal gemaakt hebben. (Jeremia 9:16)
Daarom spreek: zo zegt de Here Here: hoewel Ik hen weggedreven heb onder de volken en in de landen heb verstrooid (…)(Ezechiël 11:16).
De heren krijgen dus geen eigen gebied. Van Levi is dat duidelijk vanaf het begin. Meteen na de verovering van het land Kanaän woont de stam Levi verspreid over Israël in 48 steden (zie Jozua 13:33 en 21:1-45). Simeon kreeg evenmin een afgegrensd stuk land, maar een aantal steden in Juda. Vandaar dat Simeon op kaarten met de vroegste verdeling nog wordt aangegeven. Uiteindelijk ‘loste’ Simeon ‘op’ in Juda. De volgende tekstplaatsen getuigen van deze gang van zaken:
Het tweede lot kwam te voorschijn voor Simeon, voor de stam der Simeonieten naar hun geslachten. Hun erfdeel lag midden in het erfdeel der Judeeers. (Jozua 19:1)
Uit het deel der Judeeërs was het erfdeel der Simeonieten genomen. Omdat het deel der Judeeeërs voor hen te groot was, kregen de Simeonieten een erfdeel in hun midden. (Jozua 19:9)
24 De zonen van Simeon waren: Nemuel, Jamin, Jarib, Zerach en Saul;
25 Diens zoon was Sallum, diens zoon Mibsam, diens zoon Misma.
26 En de zonen van Misma: zijn zoon Chammuel, diens zoon Zakkur, diens zoon Simi.
27 En Simi had zestien zonen en zes dochters; zijn broeders echter hadden niet vele zonen. Hun gehele geslacht was niet zo talrijk als de nakomelingen van Juda.
28 Zij woonden in Berseba, Molada, Chasar-sual,
29 Bilha, Esem, Tolad,
30 Betuel, Chorma, Siklag,
31 Bet-hammarkabot, Chasar-susim, Bet-biri en Saaraim; dit waren hun steden, totdat David koning werd. (1 Kronieken 4:24-31)
Assyriërs
Als dan de Assyriërs komen en het Tienstammenrijk wegvoeren, worden 9 stammen vanaf hun eigen grondgebied weggevoerd, plus een aantal Levieten en Simeonieten (voor zover die ten noorden van Juda woonden). De overige Simeonieten, die in Juda woonden, bleven ongemoeid. Pas met Nebukadnezar gingen zij tezamen met Juda en Benjamin in ballingschap. Het is dus niet zo dat de Assyriërs dwars door Juda trokken om ook de Simeonieten gevangen te nemen. Die Simeonieten waren opgegaan in Juda en werden door de Assyriërs voor Judeeërs aangezien.
Voorgoed verdwenen?
De nakomelingen van Simeon leven ook nu nog onder het huidige volk Israël. Eens zullen ze als Simeonieten herkend worden. Ze zullen door God worden ingezet voor Zijn doel.
- Als de 144.00 uit Openbaring 7 verzegeld worden, zijn daar 12.000 mannen uit de stam Simeon bij.
4 En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israels.
5 Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend uit de stam Gad twaalfduizend,
6 uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend,
7 uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issakar twaalfduizend,
8 uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden. (Openbaring 7:4-8)
- Ezechiël schrijft aan het eind van zijn boek dat in het Duizendjarig Rijk de tempel zal worden herbouwd: de lezer krijgt een gedetailleerde rondleiding. Ook het land wordt opnieuw ingericht. Een van de stammen die wordt genoemd is die van Simeon, want in het Duizendjarig Rijk zal Simeon een eigen deel van het land krijgen.
23 Wat nu de overige stammen betreft, (…)
24 …) van de oostzijde tot de westzijde: Simeon een deel; (Ezechiël 48:23-24)