Antisemitisme in Bijbelse tijden
Het antisemitisme heeft oude papieren. Reeds vanaf de slavernij in Egypte, via de Amelekieten in de woestijn en Haman in het Perzische Rijk hebben ettelijke machthebbers geprobeerd het volk Israël uit te roeien. Waarom?
Hemelse gewesten
Er is een strijd in de hemelse gewesten. Dat wil zeggen dat er een oorlog gaande is tussen de Godgetrouwe en gevallen engelen. Veel van die strijd heeft te maken met Gods verlossingsplan. Daarom woedt die strijd in onze tijd vooral rondom Israël en het land dat ze bewonen. Immers, de Verlosser zal uit Sion komen! De eerste komst van de Here Jezus werd onder andere ontsierd door de kindermoord te Bethlehem. Liever alle kleine kinderen dood, dan het risico lopen dat de Koning der Joden mij van de troon stoot, moet Herodes gedacht hebben. Achter die zelfzuchtige gedachte zat het streven van satan de komst van de Messias koste wat kost tegen te houden.
Paulus schrijft ‘De Verlosser zal uit Sion komen’ (Romeinen 11:26-27). De Here Jezus zal terugkomen op de Olijfberg bij Jeruzalem. Er is de satan alles aan gelegen dat te voorkomen. Nagenoeg de hele wereld laat zich inmiddels voor zijn karretje spannen, waardoor Israël steeds meer alleen en onder druk komt te staan.
Esther
Het boek Esther is hét voorbeeld van antisemitisme in Bijbelse tijden. Niet alleen vanwege de poging van Haman het volk Israël uit te moorden, maar ook om de in het vorige artikel genoemde vooroordelen (stereotypen) die hier zijn te vinden.
Lokalisering
De geschiedenis van Esther en Mordechai speelt zich af in het rijk van de Meden en Perzen. Het machtige Babylonische rijk is ter ziele, de Meden en Perzen staan op het toppunt van hun macht. Hun rijk strekte zich uit van India in het oosten tot Ethiopië in Afrika. Dit zijn de zilveren borst en de zilveren armen uit de droom van Nebukadnezar. Waarom zilver in plaats van goud? Het heeft er immers alle schijn van dat het rijk van de Meden en Perzen nog groter was dan dat van de Babyloniërs. Wel, dat zit hem in de macht van de vorst. Het beeld heeft ook die betekenis. Daniël zegt immers tot Nebukadnezar: ‘Gij zijt dat gouden hoofd’. Nebukadnezar had onbeperkte macht. Zelfs de natuur was aan hem onderworpen. Hij kon doen en laten wat hij wilde. Ahasveros niet. Hoewel ook zeer machtig, werd zijn macht ingeperkt door de wet (van Meden en Perzen). Als iets wet was, dan had zelfs de koning zich er aan te houden. Nebukadnezar hoefde dat niet, hij stond boven de wet.
De ballingen uit Israël
Het beleid van grote heersers als Nebukadnezar en Ahasveros was er op gericht overwonnen volken van hun identiteit te beroven. Alle herinneringen aan het leven in vroeger dagen moest worden uitgewist. Dat zien we het duidelijkst aan de namen. In het boek dat zijn naam draagt vernemen we dat Daniël de naam Beltsazar kreeg. Zijn vrienden Mesach, Sadrach en Abadnego heetten eigenlijk Hananja, Misaël en Azarja. Omdat de opvatting heerste dat de overwinning in feite de overwinning van hun godheid was, werden de overwonnenen getooid met namen die rechtstreeks aan de afgodendienst van de overwinnaars werden ontleend. In het boek Esther is het al niet anders. Mordechai had een Joodse naam – die we echter niet in het boek Esther terugvinden – en Esther heette Hadassa. Mordechai is afgeleid van de naam van de oppergod van de Meden en Perzen, Mardoek. Esther doet denken aan Ishtar, de naam van de Babylonische godin van de oorlog en de liefde.
De islam kent deze handelwijze ook. Een bekend voorbeeld is Cassius Clay. Vanaf het moment dat deze wereldkampioen boksen zich tot de islam bekeerde, liet hij zich Mohammed Ali noemen.
Mordechai versus Haman
De kwade genius in deze geschiedenis is Haman, hoewel ook Ahasveros grote verantwoordelijkheid draagt. De vijandigheid van Haman vindt zijn ontstaan in de eeuwen daarvoor. De oorsprong ligt in Exodus 17. Daar wordt Israël aangevallen door de Amalekieten. De Amalekieten worden verslagen, maar daarmee is de kous niet af. Mozes krijgt opdracht van God de gebeurtenissen vast te leggen zodat het niet vergeten wordt. Sterker nog, de Here spreekt uit dat de herinnering aan Amalek voor altijd zal verdwijnen. Het is dus een zaak van leven of dood. Israël of Amalek. God spreekt uit dat Amalek van de aardbodem zal verdwijnen, vanwege de laffe aanval op Israël.
17 Gedenk wat Amalek u gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart;
18 Hoe hij u onderweg tegenkwam en al de zwakken in uw achterhoede afsneed, terwijl gij vermoeid en uitgeput waart, en hoe hij God niet vreesde.
19 Als dan de Here, uw God, u rust gegeven heft van al de vijanden rondom u in het land, dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal om het te bezitten, dan zult gij de herinnering aan Amalek onder de hemel uitwissen; vergeet het niet. (Deuteronomium 25:17-19)
Vanwaar deze hardheid ten opzichte van Amalek? Zou het niet hierin zitten dat Egypte het volk vasthield in zijn natuurlijke staat, terwijl Amalek het reeds verloste volk aanviel? Dat het er regelmatig om spande (en niet alleen vanwege Amalek) spreekt uit Psalm 124.
1 Een bedevaartslied. Van David. Ware het niet de Here, die met ons was, (zegge nu Israël)
2 Ware het niet de Here, die met ons was, toen mensen tegen ons opstonden,
3 Dan hadden zij ons levend verslonden, toen hun toorn tegen ons ontbrandde;
4 Dan hadden de wateren ons overstroomd, een wilde beek ware over ons heengegaan;
5 Dan waren de overstelpende wateren over ons heengegaan.
6 Geprezen zij de Here, die ons niet overgaf ten buit aan hun tanden!
7 Onze ziel is ontkomen als een vogel uit de strik van de vogelvangers; de strik is gebroken, en wij zijn ontkomen!
8 Onze hulp is in de naam des Heren, die hemel en aarde gemaakt heeft. (Psalm 124:1-8)
Israël moest Amalek vernietigen, net zoals de volken in Kanaän moesten worden vernietigd. Aan beide opdrachten heeft Israël niet voldaan. De gevolgen zijn er dan ook naar. Het beslissende moment vinden we in I Samuël 15.
1 Samuel zeide tot Saul: Mij heeft de Here gezonden om u tot koning te zalven over zijn volk, over Israel; nu dan, luister naar de woorden des Heren.
2 Zo zegt de Here der heerscharen: Ik doe bezoeking over wat Amalek Israel heeft aangedaan, hoe hij zich hem in de weg heeft gesteld, toen het uit Egypte trok.
3 Ga nu heen, versla Amalek, slaat al wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel. (1 Samuel 15:1-3)
Saul krijgt opdracht ‘een oude rekening te vereffenen’. De opdracht liegt er niet om. Saul moet Amalek totaal vernietigen. Mannen, vrouwen, kleine kinderen, baby’s, ossen, schapen, kamelen en ezels, iedereen en alles moet worden gedood. En Saul trekt ten strijde. Maar hoewel Amalek volkomen verslagen wordt, is de vernietiging niet totaal.
7 En Saul versloeg Amalek van Chawila af tot in de nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt.
8 Agag, de koning van Amalek, greep hij levend, maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de scherpte des zwaards.
9 Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van het kleinvee en van de runderen, ook het naastbeste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden zij niet met de ban slaan. Maar al het vee dat waardeloos was en ondeugdelijk, sloegen zij met de ban. (1 Samuel 15:7-9)
Koning Agag is gevangen genomen, een deel van het vee wordt als buit meegenomen. Uiteindelijk is het Samuël die Agag doodt, niet Saul. Haman blijkt later een Amalekiet te zijn, een Agagiet, dus een afstammeling van Agag.
Na deze gebeurtenissen maakte koning Ahasveros de Agagiet Haman, de zoon van Hammedata, groot, verhief hem in aanzien en plaatste zijn zetel hoger dan die van alle vorsten die bij hem waren. (Esther 3:1)
Hieruit leren we dat het niet alleen Agag was die door Saul in leven was gelaten. Er waren er meer. Deze Amalekieten dreigden in de persoon van Haman Israël nu fataal te worden. We leren hier een belangrijke les. Onze inschatting van wat goed en kwaad is, is anders dan die van God. Als onze mening afwijkt van Gods opvattingen, dan is het zeker dat wij het mis hebben. Zelfs als het om zaken gaat die we als onmenselijk betitelen. Kleine kinderen, zelf baby’s moesten worden gedood. Dat geloof je toch niet? Die kleintjes zijn toch onschuldig? God denkt daar anders over. Mogelijk is een van Gods overwegingen het feit dat baby’s en kleine kinderen eens volwassenen zullen zijn. Ook Haman was ooit een baby’tje.
De positie van Mordechai
In Esther 2 staat dat Mordechai in de burcht Susan verbleef, het regeringscentrum van het rijk.
Nu was er in de burcht Susan een Joods man, wiens naam was Mordekai, de zoon van Jair, de zoon van Simi, de zoon van Kis, een Benjaminiet, (Esther 2:5)
Verderop wordt dit gegeven aangescherpt.
Toen nu voor de tweede maal maagden bijeengebracht werden en Mordekai in de poort des konings zat (Esther 2:19)
Mordechai zat in de poort. Hij was een man van aanzien, die een functie had binnen het bestuur van het land. Dat wil dus zeggen dat hij een netwerk bezat dicht bij de macht en omgekeerd dat Mordechai niet onbekend was in regeringskringen. Zo wordt duidelijk hoe Mordechai de samenzwering tegen de koning kon ontdekken en hem via Esther waarschuwen.
21 In die dagen dan, toen Mordekai in de poort des konings zat, werden Bigtan en Teres, twee hovelingen des konings, behorende tot de dorpelwachters, zeer verbitterd en zij trachtten aan koning Ahasveros de hand te slaan.
22 Mordekai kwam dit echter te weten en hij vertelde het aan koningin Esther en Esther zeide het de koning namens Mordekai.
23 De zaak werd toen onderzocht en juist bevonden, en die twee werden op een paal gespietst. En het werd in de kronieken opgeschreven in tegenwoordigheid des konings. (Esther 2:21-23)
Ondertussen maakte Haman carrière aan het hof en schopte het tot tweede man in het rijk, direct onder Ahasveros.
2 En alle dienaren des konings die in de poort des konings waren, knielden en wierpen zich voor Haman ter aarde, want aldus had de koning ten aanzien van hem geboden. Mordekai echter knielde niet en wierp zich niet ter aarde.
3 Toen zeiden de dienaren des konings die in de poort des konings waren, tot Mordekai: Waarom overtreedt gij het gebod des konings?
4 Het gebeurde nu, toen zij dit dag aan dag tot hem zeiden, zonder dat hij naar hen hoorde, dat zij het aan Haman mededeelden om te zien, of de handelwijze van Mordekai zou standhouden, want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was.
5 Toen Haman zag, dat Mordekai niet knielde, en zich niet voor hem ter aarde wierp, werd hij vervuld met gramschap; (Esther 3:2-5)
De koning had bevolen dat iedereen voor Haman moest knielen, zoals men dat ook voor de koning zelf moest doen. Als dan Haman zich in de poort (!) vertoonde, viel een ieder op zijn aangezicht voor deze belangrijke persoon. Iedereen, op Mordechai na. Hij weigerde te buigen. Mordechai knielde alleen voor God. Deze houding doet denken aan die van de jonge Daniël die weigerde zich te verontreinigen met voedsel door God als onrein aangemerkt.
Zo legt Mordechai getuigenis af van een hogere macht. Het kon niet anders, of dit moest de aandacht trekken. Eerst spreekt men Mordechai erop aan en als Mordechai niet luistert melden ze het aan Haman. Zou die halsstarrige man werkelijk durven blijven staan? Hij durfde en Haman ontplofte van woede.
Genocide
Haman bedenkt een plan om zich te wreken.
Maar hij achtte het te gering om alleen aan Mordekai de hand te slaan, want men had hem medegedeeld, tot welk volk Mordekai behoorde; daarom zocht Haman alle Joden, het volk van Mordekai, te verdelgen in het gehele koninkrijk van Ahasveros. (Esther 3:6)
Alle Joden moesten boeten voor de houding van Mordechai. Is dat niet erg overdreven, zou een eerste reactie kunnen zijn. Natuurlijk, menselijkerwijs gesproken slaat dit helemaal nergens op. Maar wij weten dat er meer aan de hand is. En reken maar dat Haman op de hoogte was van de geschiedenis. Hij wist van de veldslag lang geleden in de woestijn, hij wist van het gebod van God de Amalekieten te vernietigen. Dat zat hem hoog. Haman rook zijn kans. Nu had hij de gelegenheid en een aanleiding de rollen om te draaien. Weg met de Joden.
Haman gaat met overleg te werk. Hij vraagt de koning een gunst en zegt meteen toe een aanzienlijke som geld in de staatskas te storten. Haman kan zijn gang gaan. Er wordt een wet uitgevaardigd die bevorderde dat alle Joden zouden worden omgebracht. Om de mensen aan te moedigen mee te doen aan de moordpartij mogen ze alle bezittingen van de Joden als buit hebben.
Haman de Jodenhater
Wat zei Haman eigenlijk tegen Ahasveros? We lezen het in Esther 3.
8 Toen zeide Haman tot koning Ahasveros: Er is een volk, dat verstrooid en afgezonderd leeft onder de volken in al de gewesten van uw koninkrijk, en zijn wetten verschillen van die van alle volken, maar de wetten van de koning volbrengt het niet, zodat het de koning niet betaamt het met rust te laten.
9 Indien het de koning goeddunkt, moge een bevelschrift uitgaan om het uit te roeien: dan zal ik tienduizend talenten zilver afwegen en ter hand stellen aan hen wier werk het is die te storten in de schatkist van de koning. (Esther 3:8-9)
Er gaan brieven uit naar alle delen van het rijk. Het is aannemelijk dat er in die brief een motivatie voor deze wet heeft gestaan. Maar de inhoud daarvan kennen we niet. Of misschien toch wel? Er is een apocrief vervolg op Esther, en daarin staat een (de?) complete brief.
1 De grote koning Artaxerxes (Ahasveros) van Indië tot aan Morenland, schrijft dit aan de oversten der honderdenzevenentwintig provinciën, en aan de landvoogden die hun onderworpen zijn:
2 Daar ik over vele volken heers, en de gehele aardbodem onder mijn macht heb, zo heb ik mij evenwel op het vertrouwen mijner macht niet willen verheffen, maar bescheiden en met zachtmoedigheid altijd regerende, heb ik mijn onderzaten in hun leven altijd willen rust doen hebben, en mijn koninkrijk in stilte houden, en tot de uiterste palen toe tot reizen veilig, en zo de gewenste vrede voor alle mensen weder vernieuwen.
3 Als ik nu mijn raadsheren vroeg hoe zulks zou mogen tot een goed einde gebracht worden, zo heeft Haman, die bij ons in voorzichtigheid uitmunt, en door zijn onveranderlijke goedwilligheid en standvastige getrouwheid beproefd is, en de tweede plaats van eer in onze koninkrijken verkregen heeft, ons vertoond,
4 dat onder alle geslachten die op de aardbodem zijn, een zeker hatelijk volk gemengd was, dat in wetten alle volken tegenstrijdig was, en de ordinantiën der koningen gedurig verachtte, zodat onze onberispelijke aangerichte regering niet kan voltrokken worden.
5 Dewijl wij dan vernomen hebben hoe dit enig volk tegen alle andere mensen altijd in tweespalt ligt, veranderende hun zeden door een vreemde invoering van wetten, en hoe het onzer zaken vijand zijnde zeer kwade stukken begaat, ook zo dat ons koninkrijk zijn welstand niet verkrijgt;
6 Zo bevelen wij, dat degenen die aangewezen worden door de schriften van Haman, welke over onze zaken is gesteld, en ons een tweede vader is, allen tezamen met vrouwen en kinderen tot de laatste toe omgebracht worden door het zwaard van hun vijanden, zonder enig medelijden en verschoning, en dat op de veertiende dag der twaalfde maand Adar van het tegenwoordige jaar.
7 Opdat zij, die eertijds vijandelijk gezind waren, en nu nog zijn, op een dag door geweld in het graf gekomen zijnde, onze zaken tegen de toekomende tijd in volmaakte welstand en stilheid mogen laten.
Hier zien we duidelijk enkele stereotypen. Het volk van de Joden is de vijand die de vrede in de weg staat. Er is niets nieuws onder de zon. Een enquête van een aantal jaren terug wees Israël aan als de grootste hinderpaal op de weg naar wereldvrede. In het westen is men tot nu toe te ‘beschaafd’ om te eisen dat Israël verdwijnt. Dat is niet altijd zo geweest. In bovenstaande brief is duidelijk sprake van een ‘Judenfrage’ die om een oplossing vraagt. Hitler sprak over de ‘Endlösung der Judenfrage’. Iraans oud-president Ahmedinejad sprak over een kankergezwel dat verwijderd moest worden. Zoals het in de brief van Ahasveros was, zo is het nog steeds. Israël (de Joden) dient te verdwijnen en dan kunnen we pas gaan werken aan werkelijke vrede. Het zijn immers de Joden die al onze inspanningen dwarsbomen. Weg met hen!
We kunnen ons goed voorstellen dat onder Joden deze verzuchting wordt gehoord: ‘Het is geweldig dat we Gods uitverkoren volk zijn, maar er zijn momenten dat we wel eens wat minder uitverkoren wilden zijn.’