In dit artikel een aantal overwegingen die ongetwijfeld bekend zijn, maar die ik voor de volledigheid toch noem.
De aarde is van God
In Exodus wordt ons verteld dat de aarde van de Here is. Dat lijkt logisch, omdat God de schepper is van hemel en aarde, maar Gods tegenstander doet het voorkomen alsof hij de eigenaar is.
Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. (Exodus 19:5)
Het land Kanaän is van God
In Leviticus lezen we dat het land Kanaän eigendom is van de Here, en dat Hij dus bepaalt hoe het er in dat land aan toe moet gaan. Hij geeft inzettingen (hoe Hij alles ‘in elkaar gezet heeft’) en verordeningen (hoe Hij wil dat ‘de orde die Hij schiep’ gehandhaafd moet blijven).
En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij. (Leviticus 25:23)
De aarde en Kanaän, alles is van God
Alleen al het gegeven dat God, bij alles wat vanzelfsprekend van Hem is, toch nog extra benadrukt dat het land van Hem is, moet ons veel zeggen. Hij maakt dat ook waar. Dat blijkt uit de bijzondere eisen die aan bewoners van het land worden gesteld. Eisen die het volk der Amorieten met voeten trad. Lees wat God tot Abraham zei:
Het vierde geslacht echter zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol. (Genesis 15:16)
De Amorieten dienden de Moloch. De dienst aan deze afgod was bijzonder gruwelijk. Kleine kinderen werden levend in het vuur geworpen als offerande.
Tot de Israëlieten zult gij zeggen: Iedere Israëliet en iedere vreemdeling die in Israël vertoeft, die van zijn kinderen aan de Moloch geeft, zal zeker ter dood gebracht worden: het volk des lands zal hem stenigen. (Leviticus 20:2)
De ongerechtigheid van de Amorieten was niet in overeenstemming met de heiligheid van God. Daarom werd Israël Gods instrument om het land Kanaän te reinigen.
Maar waren de Amorieten nu zondiger dan andere hen omringende volken? In veel opzichten niet. Die volken dienden ook afgoden met alle afschuwelijke praktijken van dien. Toch werden die andere volken op dat moment ongemoeid gelaten. Het land Kanaän is blijkbaar een ‘geval apart’. Dat God aan de bewoners van het land bijzondere eisen stelt ondervonden de Samaritanen. Zij werden door de koning van Assur naar Kanaän gestuurd om het ontvolkte land van nieuwe bewoners te voorzien.
24 De koning van Assur bracht mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaim en deed hen wonen in de steden van Samaria in plaats van de Israëlieten. Zij namen Samaria in bezit en vestigden zich in de steden daarvan.
25 In de eerste tijd nu, dat zij daar woonden, vereerden zij de Here niet; daarom zond de Here leeuwen onder hen, die sommigen van hen doodden.
26 Toen zeide men tot de koning van Assur: De volken die gij hebt weggevoerd en in de steden van Samaria hebt doen wonen, kennen de juiste dienst van de God des lands niet; daarom heeft Hij leeuwen onder hen gezonden en zie, deze doden hen, omdat zij de juiste dienst van de God des lands niet kennen. (2 Koningen 17:24-26)
Wonen in het land Kanaän brengt blijkbaar een bijzondere verantwoordelijkheid met zich mee! Helaas heeft Israël het voorbeeld van de volken rondom wél nagevolgd en zo het oordeel van God over zich afgeroepen.
En gij zult weten, dat Ik de Here ben, naar wiens inzettingen gij niet gewandeld hebt, en aan wiens verordeningen gij niet voldaan hebt: naar de zeden der volken rondom u hebt gij gehandeld. (Ezechiël 11:12)
In de oudheid werden goden vaak verbonden geacht met landstreken. In de praktijk bleek dat uit niets, behalve als de God van Israël er bij betrokken was. Assur had nieuwe bewoners naar Samaria en omstreken gebracht. Dezen hadden geen idee van de dienst aan de God van Israël. Maar de wetten van Mozes lieten ondubbelzinnig weten op welke manier de Here door Israël gediend wilde worden. Het houden van deze wetten en het verblijf in het land Kanaän hielden verband met elkaar.
Eer uw vader en uw moeder, zoals de Here, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en het u wel ga in het land, dat de Here, uw God, u geeft. (Deuteronomium 5:16)
God maakte duidelijk dat het land Kanaän Zijn land is. Een land dat Hij alleen aan Israël heeft gegeven.
Over welk land hebben we het?
Op verschillende plaatsen in de Bijbel wordt nauwkeurig omschreven binnen welke grenzen het volk Israël zou komen te wonen. In Numeri 34 vinden we zo’n voorbeeld.
1 De Here sprak tot Mozes:
2 Gebied de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land Kanaän komt, dan zal dit het land zijn, dat u ten erfdeel toevallen zal, het land Kanaän naar zijn grenzen.
3 De zuidkant dan zal zijn (…) (Numeri 34:1-3vv)
Nemen we een kaart van het Midden Oosten erbij, dan zien we dat dit globaal het gebied is waar nu de Joodse staat Israël is gevestigd.
Voor wie was het land bestemd?
Het land beschreven in Numeri 34 heeft de Here gezworen te geven aan Abraham en zijn nakomelingen. We lezen dat in Exodus 6 en 13, Deuteronomium 1 en 6, en Jozua 21.
En Ik zal u brengen naar het land, waarvan Ik gezworen heb het aan Abraham, Isaak en Jakob te zullen geven, en Ik zal het u geven tot een bezitting, Ik de Here. (Exodus 6:7)
Wanneer de Here u gebracht heeft naar het land der Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten, waarvan Hij uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het u zal geven, een land, vloeiende van melk en honig, dan zult gij deze dienst in deze maand onderhouden. (Exodus 13:5)
Zie, Ik heb dat land tot uw beschikking gesteld; trekt er binnen en neemt bezit van het land, waarvan de Here aan uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob gezworen heeft, dat Hij het hun en hun nakroost geven zou. (Deuteronomium 1:8)
Wanneer nu de Here, uw God, u in het land zal gebracht hebben, waarvan Hij uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft het u te zullen geven – grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt; (Deuteronomium 6:10)
Zo heeft de Here aan Israël het gehele land gegeven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij namen het in bezit en gingen er wonen. (Jozua 21:43)
Gods eed
De Bijbel is de enige bron die ons vertelt dat het land Kanaän door God is toevertrouwd aan het volk Israël. Voor gelovigen – Joods dan wel Christen – is dit geen probleem. De Tenach (Joodse Bijbel) respectievelijk de Christelijke Bijbel vormen het eind van alle tegenspraak. Voor andersgelovigen of niet-gelovigen ligt dat uiteraard anders. Tot een vergelijk hierover komen is eigenlijk onhaalbaar. Een debat leidt meestal tot niets en ontaardt niet zelden in een welles – nietes confrontatie. Het is een geestelijke zaak, vandaar waarschijnlijk ook de felle toon van tegenstanders. We zien ons dus genoodzaakt verder te gaan met uitsluitend de Bijbel – en dat is geen straf.
We zagen al hoe God had gezworen het gehele land aan Israël te zullen geven.
- Informatie over die eed God vinden we in Hebreeën.
13 Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf,
14 zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen.
16 Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak.
17 Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden,
18 opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die (tot Hem de) toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt. (Hebreeën 6:13-14; 16-18)
- Als God iets belooft dan kun je er van op aan – God is geen mens dat Hij liegen zou.
- En wat die eed betreft, mensen zweren bij iets of iemand hoger dan henzelf. Er is echter niemand hoger dan God – dus zwoer Hij bij Zichzelf.
- Een variant treffen we aan bij Amos – God zweert bij Zijn heiligheid. Er is niemand heilig, behalve God – dus zwoer Hij bij Zichzelf.
De Here Here heeft gezworen bij zijn heiligheid (…) (Amos 4:2)
- Het is een eeuwig geldende eed.
7 Hij, de Here, is onze God, zijn oordelen gaan over de ganse aarde;
8 Hij gedenkt voor eeuwig aan zijn verbond, (het woord, dat Hij gebood aan duizend geslachten)
9 Dat Hij met Abraham sloot, en aan zijn eed aan Isaak;
10 Ook stelde Hij het voor Jakob tot een inzetting, voor Israël tot een eeuwig verbond,
11 Toen Hij zeide: U zal Ik het land Kanaän geven als het u toegemeten erfdeel. (Psalm 105:7-11)
- God kan niet liegen.
God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen? (Numeri 23:19)
(…) God, die niet liegt, (…) (Titus 1:2)
- God verandert niet van gedachten.
Ook liegt de Onveranderlijke Israëls niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben. (1 Samuel 15:29)
Conclusie: De Bijbel leert dat nu en in de toekomst het land uitsluitend en alleen bestemd is voor het volk Israël.
De knecht des Heren
Over de Here Jezus is in het Oude en het Nieuwe Testament meermalen gezegd dat Hij de Knecht des Heren is. Een paar voorbeelden:
1 Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de volken het recht openbaren.
(…)
6 Ik, de Here, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën:
7 Om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevangenis wie in duisternis gezeten zijn. (Jesaja 42:1, 6-7)
17 opdat vervuld zou worden het woord, gesproken door de profeet Jesaja, toen hij zeide:
18 Zie, mijn knecht, die Ik verkoren heb, mijn geliefde, in wie mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal mijn Geest op Hem leggen en Hij zal de heidenen het oordeel verkondigen. (Mattheus 12:18)
De God van Abraham en Isaak en Jakob, de God onzer vaderen, heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt, die gij hebt overgeleverd en verloochend ten overstaan van Pilatus, ofschoon deze oordeelde, dat men Hem moest loslaten. (Handelingen 3:13)
God heeft in de eerste plaats voor u zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden. (Handelingen 3:26)
Maar merkwaardig genoeg wordt ook van Israël gezegd, dat het Gods knecht is:
8 Maar gij, Israël, mijn knecht, Jakob, die Ik verkoren heb, nakroost van mijn vriend Abraham,
9 Gij, die Ik gegrepen heb van de einden der aarde en geroepen uit haar uithoeken, tot wie Ik zeide: Gij zijt mijn knecht, Ik heb u verkoren en u niet versmaad; (Jesaja 41:8-9)
Hij heeft Zich Israël, zijn knecht, aangetrokken, om te gedenken aan barmhartigheid, – (Lukas 1:54)
En soms …
En Hij zeide tot mij: Gij zijt mijn knecht, Israël, in wie Ik Mij zal verheerlijken. (Jesaja 49:3)
Over wie gaat het hier? Het volk Israël of Jezus Christus, de Zoon van God? Het laat in ieder geval zien hoe nauw de Here Jezus verbonden is met het volk Israël. Israël is Gods knecht. Een knecht is in dienst van een baas, een knecht is een werknemer. Waar bestaat het knechtzijn voor Israël dan in? We lezen het in Jesaja.
10 Gij zijt, luidt het woord des Heren, mijn getuigen, en mijn knecht, die Ik verkoren heb, opdat gij het weet en in Mij gelooft en inziet, dat Ik dezelfde ben; voor Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn.
11 Ik, Ik ben de Here, en buiten Mij is er geen Verlosser.
12 Ik heb verkondigd, verlost en doen horen, en ben geen vreemde onder u; gij toch zijt mijn getuigen, luidt het woord des Heren, en Ik ben God. (Jesaja 43:10-12)
Israëls taak is duidelijk maken dat de Here God is! Zo zien we dat Israël het volk van God is, van God een specifieke plek heeft gekregen om te wonen en dat Israël een taak heeft.
En nu?
Is Israël nog steeds Gods volk, nog steeds de knecht des Heren? Ja, nog steeds! Paulus windt er geen doekjes om!
1 Ik vraag dan: God heeft zijn volk toch niet verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers zelf een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.
2 God heeft zijn volk niet verstoten, dat Hij tevoren gekend heeft. (…)
5 Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade. (Romeinen 11:1-2,5)
Er ligt nog ruim duizend jaar ‘werk’ op Israël te wachten. De Bijbel informeert ons over volgorde van de gebeurtenissen.
- heden (genadetijd; tijd van de gemeente; gedeeltelijke verharding van Israël)
- opname van de gemeente (Christus haalt de gemeente weg van deze wereld)
- zeven jaar verdrukking – schrikbewind van de antichrist
- terugkomst van Koning Jezus
- de redding van Israël
- het duizendjarig rijk
De opname wordt door Paulus omschreven als ‘het binnengaan van de volheid der heidenen’, de terugkomst van Koning Jezus als ‘de Verlosser zal uit Sion komen’ en de redding van Israël als ‘gans Israël zal behouden worden’.
25 Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat,
26 en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden. (Romeinen 11:25-26)
Wat betreft de taak van Israël tijdens het duizendjarig rijk raadplegen we nogmaals de profeet Jesaja. Alle volkeren die nu maar niet genoeg krijgen van het wegzetten van Israël als ‘bezetter’, zullen dan optrekken naar Jeruzalem. Niet om oorlog te voeren, maar om onderwezen te worden!
2 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen
3 En vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem. (Jesaja 2:2-3)
Conclusie: ook nu en in de toekomst is Israël Gods uitverkoren volk op aarde.
En dus?
Het is essentieel voor onze behoudenis te belijden dat Jezus Christus de Zoon van God is.
Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; (1 Johannes 4:2)
Het is net zo essentieel voor ons zicht op de eindtijd te belijden (!) dat het Israël Gods nog altijd Gods knecht is. Ten tijde van David en Salomo was Israël een natie om rekening mee te houden. Israëls ware glorietijd moet echter nog komen: het duizendjarig rijk, met Jeruzalem als centrum van de wereld, en Jezus Christus als Koning.
En de Palestijnen dan?
Zij zijn het slachtoffer van een vuil spel waarin ze gebruikt worden als ‘wapen’ tegen Israël. De problemen waarin deze mensen zijn gekomen worden daarbij geheel als door Israël veroorzaakt neergezet: een geraffineerd staaltje propaganda.