Een mooi voorbeeld van hoe het denken in evolutietermen belangrijke zaken kan beïnvloeden vinden we in de Bijbel. We gaan daarom een kijkje nemen in het boek Job, waarschijnlijk het oudste Bijbelboek.

Dieren in het boek Job

De datering van de gebeurtenissen in het boek Job is een lastige. Er zijn aanwijzingen die op een hoge ouderdom wijzen. Een aantal teksten wekt namelijk de indruk dat Jobs wereld nog bezig is tot rust te komen na de zondvloed. Zo spreekt Job van zeer grote temperatuurverschillen.

15 (…) een beek, als de waterloop van beken die wegvloeien;

16 Die troebel zijn van het ijs, terwijl de sneeuw erin wegsmelt;

17 Ten tijde dat zij gaan afnemen, verdwijnen zij geheel; wanneer het heet wordt, drogen zij uit in hun bedding. (Job 6:15-17)

Hoofdstuk 7 schetst een beeld van een zeer onrustige aardkorst. Tsunami’s komen regelmatig voor, zelfs zo vaak dat men een waarschuwingssysteem heeft opgezet.

12 Ben ik de zee of een zeemonster, dat Gij een wacht tegen mij zet? (Job 7:12)

Aardbevingen lijken ook ‘gewoon’, zo gewoon zelfs dat Job die informatie in vergelijkingen gebruikt.

5 Hij verplaatst de bergen zonder dat men het merkt, Hij keert ze om in zijn toorn.

6 Hij doet de aarde van haar plaats wankelen, (…) (Job 9:5-6)

18 Gelijk een ineenstortende berg in gruis valt, en een rots gerukt wordt uit haar plaats, (Job 14:18)

Hoofdstuk 1 schetst ons een man die het gemaakt heeft in het leven. De rijkste man in het Midden-Oosten! Onder zijn zegeningen vielen ook zijn kinderen: zeven zonen en drie dochters. Aan het eind van het boek wordt meegedeeld dat Job nog 140 jaar leefde na de gebeurtenissen rond zijn ziekte en genezing. Als we uitgaan van een leeftijd van 100 jaar aan het begin van het boek, dan is Job uiteindelijk 240 jaar oud geworden.

16 Daarna leefde Job nog honderd veertig jaar; hij zag zijn kinderen en kindskinderen, vier geslachten.

17 En Job stierf oud en van het leven verzadigd. (Job 42:16-17)

Een dergelijke leeftijd past bij de getallen die we Genesis 11 tegenkomen. Peleg bijvoorbeeld werd 239 jaar!

18 Toen Peleg dertig jaar geleefd had, verwekte hij Reu.

19 En Peleg leefde, nadat hij Reu verwekt had, tweehonderd negen jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. (Genesis 11:18-19)

Behemot en leviatan

In de laatste hoofdstukken van Job komen we twee dieren tegen die al eeuwen lang voor discussie zorgen. De behemot en de leviatan. De NBG vertaalt de namen van deze dieren met nijlpaard en krokodil. Andere vertalingen laten de namen onvertaald. Het eerste dier dat door God beschreven wordt, is de behemot.

10 Zie toch de BEHEMOT (het nijlpaard), dat Ik heb gemaakt, evenals u. Het eet gras zoals het rund.

11 Zie toch de kracht in zijn lendenen, de sterkte in zijn buikspieren!

12 Hij spant zijn staart als een ceder, de spieren zijner dijen zijn samengestrengeld.

13 Zijn beenderen zijn buizen van koper, zijn knoken gelijk staven van ijzer.

14 Hij is de eerste van Gods werken, het schepsel, waaraan Hij zijn zwaard gaf;

15 Ja, de bergen leveren hem hun opbrengst, waar alle dieren des velds spelen.

16 Onder de lotus legt hij zich neder, in de schuilplaats van riet en moeras.

17 Lotusplanten beschutten hem met haar schaduw, de wilgen der beek omgeven hem.

18 Zie, al is de stroom nog zo sterk, hij deinst niet terug; hij voelt zich gerust, al bruist een Jordaan tegen zijn muil.

19 Durft men hem van voren vastgrijpen, een strik door zijn neus halen? (Job 40:10-19)

Oordeel zelf. Wordt hier een nijlpaard beschreven? Een staart als een ceder? Een dier dat zich zowel in de bergen als in het water thuis voelt?

Vervolgens vestigt God Jobs aandacht de leviatan. Een monster zonder weerga.

20 Kunt gij de LEVIATAN (de krokodil) met een vishaak optrekken, met een touw zijn tong neerdrukken?

21 Kunt gij een bieze door zijn neus halen, met een haak zijn kaak doorboren?

22 Zal hij veel smeekbeden tot u richten, vriendelijke woorden tot u spreken?

23 Zal hij een overeenkomst met u sluiten, zult gij hem voor altoos tot knecht nemen?

24 Kunt gij met hem als met een vogeltje spelen en hem vastbinden voor uw meisjes?

25 Zullen de gezellen hem als koopwaar verhandelen, hem verdelen onder kooplieden?

26 Kunt gij zijn huid met spiesen vol steken, zijn kop met een visharpoen?

27 Leg eens uw hand op hem, denk aan de strijd; gij moet het maar niet weer doen.

28 Zie, de hoop hem te vermeesteren komt bedrogen uit; reeds bij zijn aanblik wordt men neergeveld.

1 Niemand is zo vermetel, dat hij hem zou durven tergen; wie is het dan, die voor Mij kan standhouden?

2 Wie zou Mij tegemoet treden, die Ik ongedeerd zou laten? Wat onder de ganse hemel is, dat behoort Mij toe.

3 Ik wil niet zwijgen over zijn leden, noch over zijn geweldige kracht en kunstige lichaamsbouw.

4 Wie heeft de zoom van zijn kleed opgelicht? Wie dringt door zijn dubbel pantser heen?

5 Wie heeft de deuren van zijn muil geopend? Rondom zijn tanden is verschrikking.

6 Zijn rug bestaat uit beschermende schilden, aaneengesloten als een nauwpassend zegel.

7 Zo dicht raakt het ene het andere, dat de wind er niet tussen kan komen;

8 Het ene kleeft aan het andere, zij grijpen onafscheidelijk ineen.

9 Zijn niezen doet licht schitteren, zijn ogen zijn als de wimpers van de dageraad.

10 Uit zijn muil komen fakkels, vuurvonken schieten eruit.

11 Uit zijn neusgaten komt een damp als uit een kokende en dampende pot.

12 Zijn adem zet kolen in brand, en een vlam stijgt op uit zijn muil.

13 In zijn nek zetelt kracht, ontsteltenis springt voor hem uit.

14 Zijn vleeskwabben sluiten vast aaneen, onbeweeglijk aan hem vastgegoten.

15 Zijn binnenste is hard als steen, hard als een onderste molensteen.

16 Verheft hij zich, dan worden machtigen bevreesd, zij geraken buiten zichzelf van ontzetting.

17 Treft iemand hem met een zwaard, dan houdt het geen stand, evenmin als lans, werphout of pijl.

18 IJzer acht hij als stro, koper als vermolmd hout.

19 Geen pijl jaagt hem op de vlucht, slingerstenen worden voor hem veranderd in stoppelen.

20 Als een stoppel acht hij een knots en hij lacht om het suizen van de lans.

21 Aan zijn onderzijde zitten puntige scherven, hij breidt een dorsslede uit op het slijk.

22 Hij doet de diepte koken als een pot, maakt de zee aan een zalfketel gelijk.

23 Achter hem is een lichtend spoor, zodat men de waterdiepte voor zilverhaar zou houden.

24 Zijns gelijke is er op aarde niet, een schepsel zonder vrees.

25 Op al wat hoog is, ziet hij neer, hij is koning over alle trotse dieren. (Job 40:20 – 41:25)

En, werd ons hier een krokodil voor ogen geschilderd? Een krokodil die neerziet op alles wat hoog is? Misschien komt het vuurspuwende ongeloofwaardig over? Wat dacht u van de bombardeerkever? Dat dier speelt ook met vuur…

Zowel de behemot als de leviatan doen denken aan reusachtige dinosaurussen, maar pas op, dat mogen we eigenlijk niet hardop zeggen. De wetenschap heeft immers bewezen dat de dinosaurussen al 65 miljoen jaar geleden zijn uitgestorven. Maar toch, stel, God heeft wel degelijk beschrijvingen gegeven van dinosaurussen. Zal Job er veel van begrepen hebben? Het valt te betwijfelen, het zijn immers al lang uitgestorven dieren. Bovendien doen zich nog meer problemen voor.

  1. God onderwijst Job over de grootsheid van de schepping. Hij beschrijft verschillende dieren (leeuw, raaf, gems, ezel, woudos, struisvogel, paard, valk, gier) die Job kent. Waarom schakelt God dan ineens over op twee dieren die Job niet kent? Job zal aan de beschrijving wel hebben begrepen dat het om reusachtige dieren gaat, maar het effect (onder de indruk raken) zal minimaal zijn geweest.
  2. Sommige uitleggers ‘lossen het probleem op’ door te stellen dat het om mythische dieren gaat die ook in verhalen van omliggende volken bekend waren. Job zal dan zeker hebben geweten wat God bedoelde. Maar is het eigenlijk niet een zwaktebod, dat God mythische dieren opvoert om de grootsheid van Zijn schepping te illustreren?
  3. Deze twee hoofdstukken uit Job zijn niet de enige bronnen die lijken te wijzen op het pas recent uitsterven van de laatste dinosaurussen. Hieronder meer daarover. Maar opnieuw: pas op. Aandacht besteden aan dergelijke bronnen is vloeken in de wetenschappelijke kerk. Wie zich daar mee inlaat bedrijft ‘grenswetenschap’, gelooft waarschijnlijk ook in sprookjes en kan in ieder geval niet serieus worden genomen.

Zijn dinosaurussen tientallen miljoenen jaren uitgestorven?

Hieronder een paar voorbeelden die lijken te wijzen op een gelijktijdig bestaan van mens en dinosaurus.

1. Zuid-Amerikaanse kunstvoorwerpen met dino’s

Het betreft hier onder andere gegraveerde stenen (Ica-stenen uit Peru) en diverse beeldjes uit Mexico. De voorstellingen laten duidelijk herkenbare dinosaurussen zien. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de makers gelijktijdig met dinosaurussen hebben geleefd. Het valt anders niet te verklaren hoe ze aan hun informatie kwamen. Of is het allemaal bedrog? Definitieve bewijzen pro of contra zijn er (nog) niet.

2. Kerkhoven

Over de gehele wereld worden zogenaamde dinosauruskerkhoven gevonden. In zo’n kerkhof liggen tientallen skeletten van dinosaurussen door elkaar. Het meest opvallende is echter dat tussen al die dino-skeletten ook beenderen liggen van dieren die volgens de geologische tijdschaal daar niet zouden kunnen liggen. Het gaat dan om dieren die al waren uitgestorven voor er dinosaurussen op aarde waren. Maar er liggen ook resten van dieren die helemaal nog niet bestonden ten tijde van de dino’s. Als zulke afwijkende vondsten bestaan, hoe zit het dan met de claim dat mensen en dino’s nooit samen hebben geleefd – zie Job en de behemot en leviatan.

3. Oorspronkelijk biomateriaal

Als een dood lichaam verandert in een fossiel dan noemen we dat meestal verstenen of fossilisatie. In werkelijkheid is verstenen maar een van de vormen van fossilisatie. Het is op basis van gevonden fossielen dat we ‘weten’ hoe lang geleden dinosaurussen hebben geleefd. De laatste 20 jaar wordt de wetenschappelijke wereld echter opgeschrikt door vondsten die ‘niet kunnen’. Mary Schweitzer vond in 2005 zacht weefsel in een T-Rex bot. In de wenkbrauwhoorn van een triceratops vond Mark Armitage botcellen. Inmiddels is ook ongefossiliseerde hadrosaurushuid gevonden. Als er werkelijk 65 miljoen jaar verstreken is sinds de fossilisatie begon, dan kunnen deze vondsten niet. Alles zou al lang moeten zijn versteend of verdwenen. Toch wordt er zacht weefsel gevonden. Hoe gevoelig dit allemaal ligt blijkt wel uit de felle reacties. In plaats van gedegen onderzoek doen naar de waarde van deze vondsten, worden de wetenschappers die de vondsten publiceerden verketterd en beschuldigd van het voeren van een ‘religieuze agenda’. Er is maar één verklaring voor het zachte weefsel in dino-botten. Deze dieren zijn nog niet zo lang geleden gestorven.

4. Drakenverhalen

Over de hele wereld komen verhalen voor over draken: reptielachtige grote wezens die verdacht veel op dinosaurussen lijken. Hoe kan het dat mensen die nooit dinosaurussen hebben kunnen zien toch in allerlei volksverhalen beschrijvingen geven van draken die erg op dinosaurussen lijken? Als we de sprookjes even laten voor wat ze zijn dan is het toch wel opmerkelijk dat auteurs als Herodotus, Plinius de Oudere, Claudius Aelianus, Cassius Dio en Marco Polo beschrijvingen hebben gegeven van dieren die we herkennen als ‘dinosaurus-achtig’.

Conclusie

Zowel vanuit evolutionistisch als creationistisch standpunt bekeken zijn er de nodige kanttekeningen te maken aangaande de ouderdom van de aarde.

Het evolutionistische standpunt (met name de geologische tijdperken) is geen uitgemaakte zaak.

Het creationistische standpunt – tel de leeftijden van de geslachtslijsten in Genesis maar op en je bent er – is veel te simplistisch.

Een en ander wordt nog lastiger te beoordelen door het overal aanwezige evolutionistische denken. Het ‘hoe verder terug in de tijd, hoe primitiever’ deugt niet. Alle drie denkwijzen kampen met onmogelijke vondsten. Misschien is het tijd voor een paradigmawisseling? Simpel gezegd, de brillen waarmee we naar de geschiedenis kijken voldoen niet. Op naar de Opticien dus, voor een oogmeting…