We zijn toe aan stelling 6
De katholieke kerk gelooft in de onsterfelijkheid van de ziel. Zij geloven dat wanneer een persoon sterft, deze verder leeft in de vorm van een ziel of een geest. Maar in de Bijbel lezen wij: ‘Toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen. ’ (Genesis 2:7) Hier staat dat de mensen levende zielen werden en niet dat ze een ziel ontvingen. Verderop lezen we wát zal gaan sterven: ‘De mens die zondigt, die zal sterven. ’ (Ezechiël 18:20).
In zekere zin klopt de stelling, want dat is inderdaad wat de Rooms Katholieke Kerk – en vrijwel alle andere christelijke kerken – leren. De bedoeling van de brochure is uiteraard aan te tonen dat deze leer onbijbels is. Maar ook nu zullen we zien dat de bijbeluitleg van de auteur van de brochure op zijn zachtst gezegd dubieus is. We kijken eerst naar teksten aangaande het aspect ‘zielenslaap’, en daarna naar de ‘(on)sterfelijkheid’ van de ziel.
Zielenslaap
Waarom leert de Bijbel volgens de uitleg van de Zevendagsadventisten de sterfelijkheid van de ziel? Het grote argument is dat volgens de Bijbel de mens een ziel is, en geen ziel heeft (zie boven). Daartoe worden een aantal Bijbelplaatsen genoemd, die dat zouden bewijzen. De duidelijkste tekst die wordt opgevoerd is één uit Prediker.
De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets; zij hebben geen loon meer te wachten, zelfs hun nagedachtenis is vergeten. (Prediker 9:5).
De passage ‘de doden weten niets’, zou aantonen dat er geen bewustzijn meer is, omdat er niets meer is dat nog leeft. De ziel ‘slaapt’, want het lichaam ‘slaapt’. In hetzelfde boek Prediker vinden we echter ook andere teksten. Wat te denken van deze?
Wie bemerkt, dat de adem der mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt naar beneden in de aarde? (Prediker 3:21)
Het is volgens Prediker blijkbaar van belang te wijzen op dit belangrijke verschil tussen mens en dier! Er is echter meer.
(…)(want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat) (Prediker 12:5)
en
En het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft. (Prediker 12:7)
Prediker wijst met het ’terugkeren van de levensgeest naar God’ erop dat de dood niet het einde is van alles wat de mens ooit tot mens maakte. De mens gaat naar zijn ‘eeuwig huis’. Dat kan niet het graf zijn, want dat zou voor eeuwig ‘dood is dood’ betekenen. Over wat dat eeuwige huis dan wel is, laat Prediker zich niet uit.
Beperken we ons eerst nog even tot het Oude Testament, dan zien we voldoende aanwijzingen dat er iets anders wordt geleerd dan de zielenslaap. Neem nu het voorbeeld van de bekende geschiedenis van Elia en weduwe van Sarefat, en dan het gedeelte over het sterven van de zoon van de weduwe. Elia neemt het lichaam mee naar een bovenkamer.
21 Toen strekte hij zich driemaal uit bovenop het kind en riep tot de Here en zeide: Here, mijn God! Laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren.
22 En de Here hoorde naar de stem van Elia, en de ziel van het kind keerde in hem terug, zodat het levend werd.
23 Toen nam Elia het kind, droeg het uit het bovenvertrek naar beneden in huis en gaf het aan zijn moeder. En Elia zeide: Zie, uw zoon leeft. (1 Koningen 17:21-23)
Wat bidt Elia? ‘Laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren’. Elia geloofde dus dat het lichaam van het kind bij hem in de kamer was, maar dat zijn ziel (!) ergens anders was, want hij vroeg God om de ziel te laten terugkeren. En de ziel keerde terug, het (lichaam van het) kind werd weer levend.
Ook in het Nieuwe Testament zijn voldoende teksten te vinden die suggereren dat er bij het sterven van de mens (in dit geval de gelovige) meer aan de hand is dan alleen maar het graf.
6 Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij, zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn
7 – want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen –
8 maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen.
9 Daarom stellen wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, Hem welgevallig te zijn. (2 Korinte 5:6-9)
Paulus schrijft over ‘ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen’. Ook hier de gedachte dat het lichaam achterblijft (in het graf), maar dat er ook ‘iets’ is dat naar de Here gaat. Bovendien zegt Paulus dat hij ‘vol goede moed is’. Goede moed vanwege een lange periode van ‘niet-bestaan’?
(On)sterfelijke ziel
Wat leert ons de brochure? De Bijbel zegt dat alleen Jezus onsterfelijkheid bezit. Alleen God is onsterfelijk. Mensen zijn sterfelijk, maar als Jezus weer terugkomt zullen zij op dat moment worden bekleed met onsterfelijkheid. De tekst die dat lijkt te ondersteunen is uit de eerste brief van Paulus aan Timotheüs.
15 (…) de Koning der koningen en de Here der Heren,
16 die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen. (1 Timotheüs 6:15,16)
Paulus schrijft dat alleen de Here Jezus onsterfelijkheid heeft (bezit). Dat zou dan als consequentie hebben dat de menselijke ziel niet onsterfelijk is. Maar de Here Jezus kan wel degelijk onsterfelijkheid geven aan de ziel van de gelovigen. En vanaf dat moment zijn ze dan ook echt onsterfelijk. In Mattheüs vinden we in dit verband een interessante tekst.
En weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel. (Mattheus 10:28)
De Here Jezus bemoedigt hier de discipelen. Hij roept hen op Hem te belijden zonder bang te zijn. Ze hoeven niet bang te zijn voor vervolgers die weliswaar het lichaam kunnen doden, maar niet het leven, de ziel, de innerlijke mens. Aan het begin van deze blog lazen we het citaat uit de brochure: Hier staat dat de mensen levende zielen werden en niet dat ze een ziel ontvingen, dit naar aanleiding van Genesis 2:7. Als de vervolgers de discipelen zouden doden, dan zou volgens de brochure ‘alles’ dood zijn, want er is geen onderscheid tussen lichaam en ziel. De Here Jezus leert anders (en Hij, als Schepper, zal het toch wel weten?). Ook als het lichaam wordt gedood, blijft de ziel leven, want vervolgers kunnen de ziel niet doden. Opmerkelijk is verder wat de Here zegt over wie de discipelen wel moeten vrezen. Ze moeten eerbied hebben voor God. Waarom? God kan lichaam en ziel veroordelen tot de eeuwige straf. Je zou verwachten dat de Here Jezus zou zeggen dat God – in tegenstelling tot de vervolgers – lichaam en ziel wel kan doden. Maar dat zegt Hij niet. Er is geen sprake van eeuwige vernietiging, want de Here Jezus omschrijft de plaats van de eeuwige straf in niet mis te verstane bewoordingen.
a) de plaats van het eeuwige oordeel;
b) de plaats waar het vuur niet uitgeblust wordt;
c) de plaats waar hun worm (de wroeging) niet sterft;
d) de plaats waar wening is en knersing der tanden.
Conclusie
Noch de leer van de zielenslaap, noch die van de sterfelijkheid van de ziel, vindt grond in de Bijbel. Er is dus geen sprake van dat de Rooms Katholieke Kerk en de Protestantse Kerken de gelovigen op het verkeerde been zetten. Opnieuw gaat het dus om ongegronde kritiek. De brochure stelt veel, maar bewijst weinig.