De vierde stelling in de brochure ‘2017 – 500 jaar na Luther!’ luidt als volgt.
De katholieke kerk gelooft dat de maagd Maria naar de hemel werd opgenomen en dat onze gebeden eerst naar haar moeten worden gericht om Jezus en de Vader te kunnen bereiken.
Heeft Maria een bijzondere plaats? Ja, omdat zij de moeder van de Heer Jezus mocht zijn. Als de engel Gabriel zich aandient, zegt hij dat Maria genade gevonden heeft bij God (Lukas 1:30). Het vinden van genade houdt in dat er geen sprake is van verdienste van Maria, maar om de keuze van God. Verderop in dit gedeelte, als Gabriel is uitgesproken zegt Maria ‘Zie, de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.’ Maria onderwerpt zich aan de wil van God.
Dan is er in de lofzang van Maria een passage die vaak misbruikt wordt om de Mariaverering te legitimeren.
46 En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot de Here,
47 en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland,
48 omdat Hij heeft omgezien naar de lage staat zijner dienstmaagd. Want zie, van nu aan zullen mij zalig prijzen alle geslachten,
49 omdat grote dingen aan mij gedaan heeft de Machtige. (Lukas 1:46-49)
De gezindheid van Maria die in deze woorden zichtbaar wordt, toont ons dat Maria gegruwd zou hebben van de gedachte dat ze later zelfs ‘Koningin des Hemels’ zou worden genoemd. In de Studiebijbel (SB) wordt bij deze passage heel kernachtig geformuleerd waar het op staat.
‘Maria verdient geen lof om wie zij zelf is of om iets wat zij gepresteerd heeft, maar om wat God in haar leven heeft gedaan: door genade is zij de moeder van de Messias geworden.’
Als we in deze constatering enkele woorden vervangen, zien we duidelijk het absurde van de Mariaverering.
‘De gelovige verdient geen lof om wie hij zelf is of om iets wat hij gepresteerd heeft, maar om wat God in zijn leven heeft gedaan: door genade is hij een kind van God geworden.’
Stel je voor dat elke gelovige als Maria ‘de hemel in geprezen’ zou worden. Het is allemaal zo tegengesteld aan het evangelie, het is om er treurig van te worden.
In het slot van Johannes 3 is Johannes de Doper aan het woord. Ook zo’n belangrijk persoon in de heilsgeschiedenis. Als hem zou worden gevraagd hoe hij het zou vinden naast de Here Jezus ook verering te ontvangen, zou hij je stomverbaasd hebben aangekeken en hebben gedonderd:
Hij moet wassen, ik moet minder worden. (Johannes 3:30)
Niet alleen de Schrift, ook de traditie
De Bijbel is dus volstrekt duidelijk over dit onderwerp. Het probleem met de Rooms Katholieke Kerk is dan ook gelegen in de schriftopvatting. Juist in dit verband verscheen er in het ND van zaterdag 17-02-2017 een interview met Antoine Bodar. Het ging – hoe kan het ook anders? – over de verschillen en overeenkomsten tussen de Katholieke Kerk en het protestantisme. Ik neem twee vragen van de interviewer over met daarbij het antwoord van Bodar.
Vraag: In welke elementen van het protestantisme kunt u zich vinden?
Bodar: ‘De ontwikkeling van het eigen geweten. Dat wordt bij ons minder benadrukt. En de Bijbelstudie, het verdiepen in Gods Woord. Dat alles genade is, dat we het geloof van Christus hebben gekregen. Met andere woorden: dat het om Christus gaat. Dus solus Christus is geen probleem. Sola gratia is geen probleem. Sola fide is geen probleem. Sola scriptura, dát is een probleem.’
Vraag: Omdat naast de Schrift ook de traditie centraal staat?
Bodar: ‘Die speelt bij ons een belangrijke rol. Christus heeft zich geopenbaard. Die openbaring is gedeeltelijk in de Schrift neergekomen, maar dat betekent niet dat Christus zich beperkt tot het papier. We denken er nog steeds op door. We vinden zelfs dat de Schrift ontsproten is aan de toen nog jonge traditie van de kerk.
Als je dus stelt dat de Mariaverering geen grond vindt in de Bijbel, heeft dat voor de katholiek geen bewijskracht, en wijst hij op de traditie. Een gesprek over het al dan niet juist zijn van bepaalde leerstellingen wordt daarmee feitelijk onmogelijk. Je staat niet meer op een gemeenschappelijk basis, en dus verliezen argumenten hun overtuigingskracht.
Bidden tot – voorbede door
Talloos zijn de voorbeelden in poëzie en muziek waarin tot de maagd Maria wordt gebeden. Men vraagt haar dan om bijstand, of men roept haar op tot voorbede. Zo neemt zij een extra plaats in tussen de gelovige op aarde en de Vader en de Zoon in de hemel.
Een bekend voorbeeld is het ‘Memorare’ van de zeventiende eeuwse monnik Claude Bernard.
Gedenk, o allermildste Maagd Maria,
dat het nog nooit gehoord is,
dat iemand, die tot U zijn toevlucht nam,
die om Uw hulp kwam smeken
en om Uw bijstand vroeg,
door U in de steek werd gelaten.
Gesterkt door dat vertrouwen kom ik tot U,
o Maagd der Maagden
en kniel hier voor U in mijn armzaligheid en zonde.
O Moeder van het woord, versmaad mijn woorden niet,
maar luister genadig en wil mij verhoren.
Amen
Maar een gelovige heeft het helemaal niet nodig om Maria te vragen tussenbeide te komen. Elk kind van God mag rechtstreeks in gebed voor de troon van God verschijnen. De Bijbel getuigt daar op vele plaatsen van.
19 Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,
20 langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees,
21 en wij een grote priester over het huis Gods hebben,
22 laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water. (Hebreeën 10:19-22)
Hier wordt de gelovige opgewekt zelf rechtstreeks het hemelse heiligdom te betreden. Dat is mogelijk geworden dankzij het bloed van Jezus. De Here Jezus zelf is ook volstrekt duidelijk. Gelovigen mogen zich in gebed tot de Vader wenden.
23 (…) Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in mijn naam.
24 Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in mijn naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. (Johannes 16:23-23)
Ook hier is er geen spoor van een omweg, van een extra persoon tussen de gelovige en God. Het kind van God mag op elk moment in gebed zijn hemelse Vader aanroepen.
Maria: ‘koningin des hemels’
De titel ‘koningin des hemels’ is niet nieuw. Al in het Oude Testament komen we berichten tegen die getuigen van een dienst aan deze koningin.
17 Maar wij zullen voorzeker doen alles wat wij uitgesproken hebben, en offers ontsteken voor de koningin des hemels en haar plengoffers brengen, zoals wij gedaan hebben, wij en onze vaderen, onze koningen en onze vorsten, in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem; toen hadden wij goed ons brood en waren gelukkig en zagen geen rampspoed.
18 Maar sedert wij zijn opgehouden voor de koningin des hemels offers te ontsteken en haar plengoffers te brengen, hebben wij aan alles gebrek gehad en zijn wij door het zwaard en de honger omgekomen.
19 Wanneer wij voor de koningin des hemels offers ontsteken en haar plengoffers brengen, is het dan buiten onze mannen om, dat wij voor haar offerkoeken naar haar beeld maken en haar plengoffers brengen? (Jeremia 44:18-19)
Er zijn diverse ‘(af)godinnen’ die in aanmerking komen voor deze titel. Het bekendst in de Bijbel is Astarte, maar in andere bronnen komen ook de namen Asjera en Anat voor.
Ook in het Nieuwe Testament komen we een godin tegen. In Handelingen 19 heeft Paulus te maken met de cultus rond Artemis. Hoewel daar de titel ‘koningin des hemels’ ontbreekt, is het wel duidelijk dat het vereren van een vrouwelijke godheid een bekend en veelvoorkomend verschijnsel was. Er zijn aanwijzingen dat de goddelijke verering van Maria een ‘verchristelijking’ is van de verering van de koningin des hemels. Hoe dit ook zij, de verering van Maria heeft behalve onbijbelse, ook heidense trekjes.
Zoals eerder al vermeld komt dit onderwerp in de kunst veelvuldig voor. Poëzie, muziek, maar ook de schilderkunst kent talloze voorbeelden. Ik plaats een foto van een schilderij van Enguerrand Quarton, getiteld de kroning van Maria in de hemel. Wie het schilderij goed bekijkt heeft geen verdere toelichting nodig. Huiveringwekkend.
De ontknoping
Dit was een heel verhaal om de achtergrond van mijn bezwaar tegen stelling 4 uit het boekje ‘2017 – 500 jaar na Luther!’ te presenteren. In de brochure wordt duidelijk stelling genomen tegen de Mariaverering. So far so good, daar kunnen we alleen maar mee instemmen. Een andere zaak is echter de beschuldiging die kwaadwilligheid van de Rooms Katholieke Kerk in deze zaak moet bewijzen. Dit staat in de brochure:
De Bijbel zegt duidelijk: ‘Want drie zijn er die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.’ (1 Johannes 5:7) Wij vinden deze tekst in de King James Bijbel en in de grondtekst van de Textus Receptus, maar niet in de katholieke Bijbels en hun grondtekst Codex Vaticanus. De katholieke kerk suggereert dat er 4 speciale, heilige mensen zijn in de hemel, Maria is de vierde en degene tot wie ze bidden.
Men stelt dus dat de Rooms Katholieke Kerk een deel van een tekst heeft weggelaten om de Mariaverering te ‘beschermen’. De redenering is duidelijk. Als er drie in de hemel zijn – de Vader, het Woord en de Heilige Geest – dan is er geen ruimte voor Maria. Deze tekst zou dan wel in de Textus Receptus staan (zeg maar: de grondtekst), maar in de Roomse vertalingen zijn weggelaten. De vraag is nu of dat zo is.
Volgens de Studiebijbel (SB) behoren de woorden ‘in de hemel’ (vers 7) tot en met ‘op de aarde’ (vers 8) niet tot de Griekse tekst van het Nieuwe Testament, maar stonden wel in de Latijnse kerkvertaling (de zgn. Vulgaat). Onder kerkelijke druk heeft Erasmus in 1522 deze woorden, het zogenaamde Comma Johanneum, toegevoegd (!) aan de door hem uitgegeven versie van de Textus Receptus.
Als de beschuldiging in de brochure juist zou zijn, dan valt het niet te begrijpen waarom de Rooms Katholieke Kerk Erasmus min of meer heeft gedwongen te tekst juist wel op te nemen. Dat zou immers nergens op slaan, want het doel – ruimte geven aan Maria – zou dan juist worden tegengewerkt.
De waarheid is dus dat de passage ‘in de hemel’ (vers 7) tot en met ‘op de aarde’ (vers 8) een zogenaamd insluipsel is. De studiebijbel: Deze woorden zijn mogelijk afkomstig uit een oud (Latijns) commentaar, dat benadrukte dat, naast het drieënig getuigenis van Geest, water en bloed, er ook een hemelse Drieëenheid is, nl. Vader, Zoon en Heilige Geest.
De meeste vertalingen die ‘in de hemel’ (vers 7) tot en met ‘op de aarde’ (vers 8) wel hebben gaan terug op de Textus Receptus. Vertalingen die zich op andere (oudere, zoals ‘The Greek Nieuw Testament’ van K. Aland e.a.) grondteksten baseren, hebben ‘in de hemel’ (vers 7) tot en met ‘op de aarde’ (vers 8) juist niet.
Daarbij is het zeer opvallend dat de Willibrordvertaling (Rooms Katholiek) niet ‘in de hemel’ (vers 7) tot en met ‘op de aarde’ (vers 8) heeft.
De Rooms Katholieke Kerk heeft hier dus niet te kwader trouw gehandeld, zoals de brochure suggereert.
De schrijver(s) van de brochure proberen op deze manier een goede zaak (stellingnemen tegen de Mariaverering) met een verkeerde voorstelling van zaken te ondersteunen.
Dit doet sterk denken aan een ander verschijnsel. We horen regelmatig van ‘vele genezingen’ tijdens evangelisatiecampagnes in verre landen’. Bij onderzoek blijken die genezingen in het geheel niet hebben plaatsgevonden. Ook worden persoonlijke getuigenissen gelardeerd met allerlei wonderlijke gebeurtenissen die alleen aan de spreker zelf bekend zijn. Men probeert op deze manier de zaken op een laakbare wijze te ondersteunen. Christenen zouden dat niet moeten doen.